Ga direct naar de content

Jrg. 36, editie 1775

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: mei 23 1951

ECONOMISCH-
STATISTISCHE BERICHTEN

ITGAVE VAN HET NEDERLANDSCH ECONOMISCH iNSTITUUT

36E JAARGANG

WOENSDAG
23
MEI 1951

No.
1775

VAN COMMISSIEREDACTIE

Ch. Glasz; H. W. Lambers; J. Tinbergen;

F. de Vries; C. van den Berg (secretaris)

Redacteur-Secretaris: A. de IJit.

Assistent-Redacteur: J. H. Zoon.

COMMISSIE VAN ADVIES VOOR BELGIË

J. E. Mertens; R. Miry; J. van Tichelen;
R. Vandeputte; F. Versichelen.

INHOUD
Blz.

De evolutie van het systeem van deviezencerti-
ficaten in Indonesië en de invloed van de
jongste wijzigingen daarin op de Nederlandse
gejdmarkt door G. A. Kessier …………
384
Begroting-Gemeentefonds-1951 door
Prof.
Mr

C.

W.

de

Vries

…………………….
386
Infiatiebestrijding in Denemarken
door H. W.

J.

Bosman

……………………….
388
De ontwikkeling van het Nederlandse bedrijfs-

leven in de periode 1930-1950
door P. C. A.

‘t

Hoen

…………………………..
390

Ingezonden

stukken:
De kostprijsberekening van de melk
door A.

R. van I’/es
met naschrift van
Ir H. Vredeling
392

De

tweede

noodvoorziening

ten

aanzien

van de gemeentefinanciën
door J. Hasper

met naschrift van
Prof.
Mr C. W. de Vries
392
Inflatie en de sociale fondsen
door Ir J. C.

Kaars Sijpestejjn
met naschrift van
G.

Verwey

…………………………
393
Bedrijfseconomische

notities:

De

schaduwzijden van het

lifostelsel

in

cijfervoorbeelden
door R. Burgert ……..
394

Aantekening:
Handel met China

………………….
396

Geld- en kapitaalmarkt

………………..
396
De Belgische geld- en kapitaalmarkt in April
1951 door V. Van Rompuy …………….
397

Grafieken:
Werkloosheid en werkverruiming in Neder-

land

…………………………..
398
Statistieken:

Bankstaten

……………………….
398
Werkloosheid en werkverruimingin Nederland398
Enige indexcijfers’van de industriële produc-
tie in Nederland ………………….
399

AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN

Dezer dagen –

weer een zetje. Het dekkingspercentage van de in.voer
door uitvoer blijkt over Maart te zijn gedaald tot 64.
In een jaar tijds zijn.de invoeiprijzen gestegeii met 24 pCt,

de uitvoerprjzen met 9 pCt; het tekort op de handels-balans over het eerste kwartaal van 1951 beliep f 177

millioen meer dan in de vergelijkbare periode van het
vorige jaar.

Voor zover men deze gegevens nog te complex vindt om
er conclusies uit te trekken, zijn er kleinere vanen, die

wijzen hoe de wind waait. De prijzen van zeepproducten
zijn verhoogd; de schoenindustrie streeft naar gedeeltelijke
stillegging. Het feit, dat het afscheuren van kalenderblaadjes

regelmatig voortgaat en dat niet elke dag een debat in
grote stijl over de economische politiek kan worden ge-
voerd, kan niet verhinderen, dat Nederland enige benauwe-
nis uit deze situatie zal gaan merken.

Men kan dat ook opmerken uit de regelmatig verschij-

nende afrekeningen van de Europese Betalingsunie;
onder de crediteuren zal men Nederland niet aantrëffen.
Eerder gaat het de richting uit van Erich Wich man: ,;Nu
kan ik nooit meer naar de lommerd, omdat mijn hele
inventaris al daar is”. Al’ blijft de situatie van het meren-deel der particuliere huishoudingen zo, dat de berichten,
die over banken van lening of lommerds verschijnen,
over opheffing spreken. Of betekent ‘dit slechts een ver-
schuiving in maatschappelijke instituten? Er zijn wel crediteuren; België heeft over de conjunctu-‘
rele toestand bepaald geen reden tot klagen. Is het om de
eerste betaling, ter hoogte van $ 15,4 millioen, uit de Beta-

lingsunie te vieren, dat de invoer van snijbloemen uit
Nederland werd vrijgegeven?

Aan valuta’ gemeten gaat het ook Groot-Brittannië
goed. Zo sterk werd de valutapositie, dat men zich kon
veroorloven het eerste gebaar te maken, waarmee Londen weer uitnodigend als internationale kapitaalmarkt optrad.

Een lening van £ 5 millioen obligaties van de International
Bank is te Londen geëmitteerd; meh kan het ook zien als
een posthuiiie hulde aan Keynes, die
vor
de oprichting
zoveel van zijn laatste krachten heeft geschonken. Is echter voor een vruchtbare werking een geldinjectie datgene waar

de wereldbank het eerst behoefte aan heeft? Lezers van Harrod’s grandioze biograf ie over Keynes’ opvattingen
dienaangaande kunnen er anders over denken.
Sommige goedbedoelde duwties werken averechts op
verontruste lieden. Perzië heeft boos gereageerd op de
Amerikaanse aandrang om over de olie ten. aanzien van
Groot-Brittannië niet op kookhitte te raken. De Britten
zijn in de positie van de feestganger uit de Pickwick
Papers ,,who took an imperial pint of vinegar with his
oysters”. Zij doen hun best dit te doen, zoals dit prototype,
,,without betraying the least emotion”.
Zo is ook het grote besluit tot een embargo op de uit-
voer naar China en Noord-Korea door de Algemene
Vergadering der Verenigde Naties aanvaard.

R.’MEES & ZOONEN

ANNO 1720

Bankiers & Assurantie-Makelaars

ROTTERDAM

‘s-Gravenhae, Delft, Schiedam, Vlaardingen,

Amsterdam (alleen Assuranlie)

KOMT RIJSTTAFELEN

HUIZE

WARMOND
Terras – Bar – Hotel

Telefoon K
1711-494

Voor Nederlandse deelnemers
organiseert hel

CIHAN
de inzending naar de infernalionale

JAARBEURS STOCKHOLM

(S:i Eriks Mâssan: 25 Aug. -,9 Sept. ’51)

• Voor deelnemers speciaal jaarbeurscontingent.
• CIHAN regelt huur, ontwerp, opbouw en inrichting
van de stands, in-, uit en doorvoertormaliteiten,
transpoit van alle expositiegoederen.
• Kosten betaalbaar in Nederlandse guldens.
• Aanmelding deelnemers zo spoedig mogelijk in ver-
band met beperkte ruimte.
• Samenwerking met het Nederland-Noord-Europa
Instituut.

Alle inlichtingen fellefoon 77.19.58 (K 1700).
Afdeling Buitenlandse Jaarbeurzen. Kantoor
917
uur.

CENTRAAL INSTITUUT TER
BEVORDERING V.D. BUITENLANDSE

HANDEL (CIHAN)
. DEN HAAG

BEZUIDENHOUTSEWEG 64

Harkkeerders en buislampen.,.

eiersorteermachines en grarnofoonplaten, homo-
genisatoren en drijfriemen: dat zijn zo enkele
• – van de talloze artikelen, waarover wij dagelijks
publicaties vertalen in de moderne talen, het
Spaans, Portugees, Italiaans, Zweeds enz. Om
dit te kunnen doen, beschikken wij over een
groot aantal buitenlandse medewerkers – door-
gaans beëdigde vertalers – die allen experts
op speciale gebieden
zijn.
Hun vertalingen wor-
den door Nederlandse taalkundigen en technici
scherp geC.)fltroleerd. Door deze werkwijze kun-
nen wij de garantie geven, dat Uw folders, prijs-
couranten enz. een voortreffelijke indruk in het
buitenland maken.
Ettelijke vooraanstaande concerns en honder-
den fabrieken behoren tot, onze geregelde op-
drachtgevers. Vraagt U eens nadere inlichtingen
aan:

9

OOA.

BUREAU VOOR RECLAMETEKST

D. VAN DER LINDEN

IIAUVEZAND 5, LAREN (N.H.) TEL.
2189 (K2953)
met papier gèisoleerde kab1s

voor zwakstroom en slerkstroorn

koperdraad en koperdraadkabel

Jabelgarnituren, vuimassa
On
olie

ABELFABRIEK

DELFT

382

23 Mei 1951

ECONOMISCH-STATiSTISCHE BERICHTEN

383

DE ARTIKELÈN VAN DEZE .WËEK

A. Icertificaten in indonesië en de invloed van de jongste

wijzigingen daarin op de Nederlandse geldniarkt..

Het systeem van deviezencertificaten in Indonesië is via
een aantal .tüssenstaidia geëvolueerd van een constructie,

welke geheel was gericht op het laten ontstaan van een

vrijè markt in certificaten, naar een geheel nieuwe con-
structie, waarbij het deviezencertificâat is gedegradeerd
tot een technisch hulpmiddel om een feitelijke devaluatie

gepaard met een aanzienlijke koersdifferentiatie over de.

gëhel& linie te kunnen doorvoeren. Voor de in Indonesië
werkzame banken betekent de nieuwe constructie een sterke
achteruitgang van haar liquiditeitspositie. Zij zullen zich

hierdoor waarschijnlijk genoopt zien haar inNederland

en in andere landen als dekking voor te financieren im-
porten aangehouden saldi aanzienlijk te verkleinen. Voor

Nederland betekent dit, dat met de mogelijkheid moet
worden gerekend, dat uit dezen hoöfde voor belangrijke
bedragen Nederlands schatkistpapier zal worden geliqui-
deerd, hetgeen de spanningen op de Nederlandse geld-
markt tijdelijk verder zal kunnen doen toenemen.

PROF. Mr C. W. DE VRIES, Begroting—Gemeentefonds-

1951.

De hoofdzaak van de begroting-Gementefonds-1951 is
het bepalen van de hoogte
a)
van de algemene uitkering,

b)
van de bijzonderè uitkering,
c)
van de daarna aan be-

paalde gemeenten nog toekomende
,,bijzondere” bijzondere
uitkering. Omtrent de uitkering onder ci en
b
zegt de
M. v. T.: ,,Met betrekking tot het geraamde bedrag wegens
algemene en bijzondere uitkering wordt opgemerkt, dat
dit is berekend naar een percentage van
125
van de be-
dragen, welke daarvoor …. werden vastgesteld”. De
Tweede Kamer heeft een steek laten vallen, doordat zij
in het Voorlopig Verslag had moeten vragen, of de Minister

nu deze
125
pCt nog handhaaft. De Minister zal deze

steek wel opnemen en in zijn M. v.. A. stellig een. hoger
percentage moeten noemen. Het Rijk wil het algemene
percentage zo laag mogelijk houden en zoveel mogelijk over-
houden om bijzondere hulp te verlenen. ,De gemeenten willen een zo laag mogèlijke vaste uitkering (mits geen

gemeente te veel krijgt) enniet meer aan de ,,bijzondere”
bijzondere uitkering besteden dan strikt noodzakelijk is.
•De pot van het Gemeentefonds moet worden verdeeld. Hier
geldt niet: wie wint de pot..

W. J. BOSMAN, lnJlatiebestrjjding in Denemarken.

De monetaire problemen van Denemarken vertonen een
grote gelijkenis met die van Nederland. Beide landen zijn
sterk ingeschakeld in het internationale handelsverkeer,
zodat infiatoire tendenties in het binnenland zich spoedig
in een groter tekort op de. lopende rekening van de be-
talingsbalans uiten. Zowel Denemarken als Nederland
hebben, vooral sinds het uitbreken van de oorlog in Korea
en de daarop gevolgde versterkte bewapening, te kampen
met een slechter worden van de ruilvoet, terwijl tegelijker-
tijd eën groter deel van het nationale inkomen voor de
eigen bewapening dient te worden besteed. Beide factoren
geven gemakkelijk aanleiding tot een infiatoire spanning.
Schr. heeft nu in dit artikel nagegaan, welke middelen de
Deense Overheid heeft aangewend om het monetâire even-
wicht zo veel mogelijk te handhaven. De Deense Overheid heeft ter oplossing van het monetaire probleem een minder
duidelijke politiek gevoerd. De genomen maatregelen zijn
steeds een compromis geweest: de iocialisten en radicalen
enerzijds en de conservatieve partij en liberale boeren-
partij anderzijds houden elkaar in de Volksvertegen-

– woordiging ongeveer in ëvenwicht. De economische machts-

verh6udingen zijn in Denemarken – naar schr. meent –
scherper toegespitst dan in Nederland.. –

P. C. A. ‘T ROEN, De ontwikkeling van het Nederlandse

bedrijfsleven in de periode 19301950.

Uit de voorlopige uitkomsten van de in October 1950

door het C.B.S. gehouden bedrijfstelling Ican worden ge-
concludeerd: 1) datsedert 1930 belangrijke ‘erschuivingen
in het bédrijfsleven hebben plaats gehad, in dier voege,
dat het accent steeds meer op de nijverheid komt te liggen,

2) dat deze verschuivingen vooral veroorzaakt zijn door een zowel absoluut als relatief sterke toeneming van het
aantal personen in de metaalnijverheid en in het bouw-

bedrijf en een rèlatief sterke groei van de chemische

nijverheid en het wegvervoer, 3) dat eveneens verschüi-
vingen hebben plaats gevonden in de werkgelegenheid voor

vrouwen, welke in absolute cijfers ‘het meest toenam in
de klasse kleding en reiniging en relatief in de klassen weg-

vervoer, bouwnijverheid en chemische nijverheid, 4) dat
er een algemene tendentie tot verdere concentratie in de
mdustrie valt waar te nemen.

SOMMAIRE –

G. A. .KESSLER, Les modificalions
intervenues en indonésie
dans le système des certificats de devises et leur in-
fluence sur le marché inonétaire aux Pays-Bas.
Par suite des modifications récentes intevenues en
Indonésie dans le système des certificats de devises,
et par lesquelles on renonce définitivement au libre échange
des certificats de devises, la liquidité des banques en
indonésie a fortement diminué. Ceci pourrait produire
une réaction sur lë marché monétaire aux Pays-Bas,
parce que eet état des choses pourrait contraindre les
banques indonésiennes de réduire leurs avoirs auprès
des banques aux Pays-Bas.

PROF. Mr C. W. DE VRIES;Le budget 1951 dii,, Ge-
nieentefonds”.

L’essentiel du budget 1951 du ,Gemeentefonds” réside
dans la détermination du niveau a. de la répartition

générale; b. de la répartition extraordinaire; c. de la
répartition extraordinaire ,,spéciale” due â certaines
communes. Le gouvernement tâche de rédijire autant
que possible le pourcentage général afin de réserver un
maximum pour les secours extraordinaires. Les communes
sont partisanes d’une répartiin f ixe la plus élevée possible
pour n’attribuer que le strïct nécessaire aux répartitions
extraordinaires ,,spéciales”. La cagnotte du ,,Gerneente-
fonds” doit être partagée. 11 ne’s’agit pas ici de savoir,
qui va rafler l’enjeu.

R. W. J. BOSMAN, La hitte contre l’inJlaiion att Danemark.

L’auteur examine dans eet article quels moyens le gouver-
nement danois a employé. pou maintenir autant que
possible l’équilibre monétaire. La politique suivie pour
résoudre le problème monétaire n’est pas très claire.
Les mesures prises se révèlent comme des compromis:
les socialistes et les radicaux d’une part et le parti conser

vateur et le parti des paysans libéraux d’autre part se tiert-
nent a peu près en équilïbre â la Chambre.

P. C. A. ‘T HOEN, Le développement du secteur privé aux
Pays-Bas durant la période 1930 â 1950.

L’auteur exarnine le développement du secteur privé
aux Pays-Bas pendant les deux dernières décades, â la
lumière des résultats provisoires du recensemcnt effectué
par le ,,Centraal Bureau voor de .Statistiek”.

384

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

23 Mei 1951

De. evolutie van .het systeem van deviezencertificaten in

Indonesië en de invloed van de jongste wijzigingen’
daarin op de Nederlandse geidmarkt

Nu het meer dan een jaar geleden is, dat in Indonesië

‘het systeem van deviezencertificaten werd ingevoerd en

in dit systeem sedert de inwerkingtreding op 13 Maart 1950

verschillende technische wijzigingen zijn aangebracht,

welke ten dele een principiëel karakte dragen, is het niet

oninteressant de verschillende evoluties, welke dit systeem

heeft doorgemaakt, aan een beschouwing te onderwerpen.

De aanvankelijke regeling.

De oorspronkelijke opzet van het systeem, zoals neer-

gelegd in Bekendmaking A 26 van het LAAPLN dd.

11 Maart 1950, kan in grote trekken in de volgende punten worden samengevat
1).

De inbrenger van deviezen (hierna kortheidshalve te noemen de ex-
porteur, hoewel de regeling evenzeer gold voor andere vormen van deviezen
inbreng dan die uit hoofde van export) ontving onder het nieuwe systeem,
behalve de tegenwaarde op baais van de officiële koera – welke ongewijzigd
bleef – van de door hem ingeleverde deviezen, een deviezencertificaat tot
een nominale waarde gelijk aan de
helft
van deze tegenwaardé. Als moment
van deviezeninbreng gold hierbij het tijdstip, waarop door de betreffende
bank een door de exporteur aangeboden exportwisset werd genegociëerd,
c.q. ten gunste van de exporteur remise uit het buitenland werd ontvangen.
Het deviezencertificaat, dat de exporteur aldus ontving, kon door hem
helzij zelf worden behouden, teneinde daarvan te zijner tijd gebruik te maken
bij de aankoop van deviezen – in dit gevat werd hem een deviezencertiftcaat
,in natura” uilgereikt -, hetzij asnstonds aan zijn bank worden verkocht
iegen de op dat moment geldende vrije” marktprijs voor deviezencertificaten.
C.
De dooi-de banken van exporteurs gekochte deviezencertificaten werden
geheel los beschouwd van de valutapositie van de banken. De banken be-
hoefden deze D/C’s niet aan het Deviezenfonds door te verkopen – zulks in
tegenstelling tot de door haar vân exporteurs overgenomen deviezen – ter-
wijl zij bevoegd waren de D/C’s onder elkaar te verhandelen op basis van de ,,vrije” marktnotering, welke daarbij voor deviezencertificaten tot stand zou
komen.
Zij die op grond van een bijzondere of algemene vergunning van het
LAAPLN gerechtigd waren tot de aankoop van deviezen om daarmede
betalingen aan het buitenland te verrichten (hierna te noemen importeurs,
hoewel behalve betalingen uit hoofde van import uiteraard ook de andere uitgaande deviezentransacties onder het nieuwe systeem vielen), dienden
daartoe bij hun bank D/C’s in te leveren tot een nominale waarde gelijk aan
100
pCi
van de op basis van de officiële koers berekende tegenwaarde van
het, betrokken valutabedrag.
Het moment, waarop de
DIC’s
door de importeurs bij hun bank moesten
worden ingeleverd, werd hierbij aanvankelijk bepaald op het tijdstip, waarop
door importeurs een valutacontract met hun bank zou worden gesloten, of
indien geën va!utacontracten zouden worden aangegaan, het moment waarop
door de bank tot afrekening van de uitgelegde valutabedragen met de impor

teur zou worden overgegaan.
Tenzij de importeurs uit hoofde vhn eigen exporten zelf reeds over deviezen-
certificaten zouden beschikken, dienden zij deze op dat zelfde moment bij
hun bank aan te kopen legen de voor deze certificaten alsdan geldende ,,vrje”
marktprijs.
&angezien bij-evenwicht tussen in- en uitgaande deviezenbetalingen
steeds lot een tweemaal hoger nominaal bedrag aan D/C’s iioor importeurs
benodigd zou zijn dan via exporteurs ter beschikking zou komen, zou in het
gedachte systeem het Deviezenfonds dit tekort suppleren door op basis van
de ,,vrje” marktprijs deviezencertificaten aan de banken te verkopen, die
deze dan vervolgens aan importeurs konden doorverkopen. Het Deviezen-
fonds trad in het systeem dus als regel als netto verkoper van D/C’s op. Hierin
school het belangrijke fiscale voordeel, dat voor het Gouvernement in het
nieuwe systeem was gelegen en dat, zoals uit het vorengaande duidelijk zal
zijn, in feite werd veroorzaakt door de sterke differentiatie tussen de effectieve importkoers en de effectieve exportkoers, welke door het nieuwe systeem werd
tot stnd gebracht.
f Naast de hierboven bedoelde ,,ready” transacties in D/C’s, werd in dc
nieuwe regeling ook de mogelijkheid geopend tot het door de handel aangaan
van lermjincontracten in D/C’s. met de banken. De bedoeling hiervan was de
handel in de gelegenheid te stelten hee prjsrisico tot aan het moment, dat de
,,ready” deviezencertificstentransactie zou plaatsvinden, Uit te schakelen. De
opzet was, dat het Deviezenfonds zich geheel buiten deze termijnzaken zou
houden – zulks in tegenstelling tot de valuiatermijntransscties, welke door de
Ianken onder het in Indonesië geldende deviezensysteem steeds ?net het De,iezenfonds moeten worden overgestoten – waarbij zich, evenals voor
D/C’s voor Contante levering, een Vrije handel
&epaard
met ,,vrijc” prijsvor-
ming voor termijncertificsten zou moeten ontikkelen.

Uit het voorgaande blijkt derhalve, dat het zeer bepaald
de bedoeling was een . .vrije” prijsvorming voor D/C’s
tot ontwikkeling te laten komen. Wel zou de Overheid op
deze ,,vrije” prijsvorming een belangrijke invloed kunnen
uitoefenen – mede doordat het Deviezenfonds in het al-

‘)
Voor een meer uitgebreide behandeling zie het artikel van Drs G. J. H. de Graaff in ,,E.-S.B.” van 29 Maart 1950.

gemeen als netto-erkoper van D/C’s zou optreden –

doch fluctuaties in de certificatenprijs, afhankelijk van de

vraag- en aanbodverhoudingen, werden in de aanvankelijke

oiizet van het systeem bepaald niet uitgesloten. Deze

mogelijkheid tot prijsfluctuaties op de markt van D/C’s

werd gezien als een waarborg, dat de externe waarde van

de Indonesische Rp. zich onder het nieuwe systeem steeds

soepel zou aanpassen bij de nog niet tot rust gekomen
interne waarde van deze valuta, waarbij met name’ook

rekening werd gehouden met de mogelijkheid, dat de

positie van de Rp. geleidelijk weder sterker zou worden,

hetgeen dan tot uitdrukking zou komen in een geleidèlijke
daling van de prijs van D/C’s.

De werking in de
practjk.
Ho&heeft dit nieuwe systeem in de practijk gewerkt?
Op de volgende punten kan hierbij- de aandacht worden
gevestigd.

In de eerste. plaats moet Worden geconstateerd, dat
van een vrije prijsvorming van ID/C’s in de practijk niets,
is terecht gekomen. Hierbij speelt een rol, dat de Overheid

toch huiverig bleek te zijn voor alle conséquenties van dien.
Een voorname oorzaak daarnaast was evenwel; dat de

banken niet genegen bleken een positie in -D/C’s aan te
houden, -aangezien werd gemeend, dat in verband, met de
overwegende invloed, welke van overheidswege op het

prijsverloop zou kunnen worden uitgeoefend, hieraan .te
grote risico’s zouden zijn verbonden. Dit punt is interessant,
omdat hieruit
blijkt,
dat het zeer moeilijk is op een bepaald gebied tot een terugkeer naar het automatisme van de yrije
markt’te geraken, indien de bevoegdheden van de Overheid
tot rechtstreeks ingrijpen te -groot blijven.
De practijk is derhalve deze geweest, dat de banken de
door haar van exporteurs gekochte D/C’s aanstonds door-
verkochten aan het Deviezenfonds, terwijl zij anderzijds
de door haar benodigde certificaten voor verkoop aan
importeurs telkenmale bij het Deviezenfonds indekten.
De certificatennotering werd daarmede geheel afhankeljk
van de door het Deviezenfonds aangelegde noteringe’n;
deze aan- en verkoopprijzen voor D/C’s zijn door het
Deviezenfonds, afgezien van fractionele fnargewijzigingen,

gedurende de gehele periode stabiel gehouden op een koers van rond 200 pCt. Het systeem van vaste effectieve wissel-
koersen bleef derhalve de facto onverminderd -gehand-
haafd.

In overeenstemming met de hiei’boven gesignaleerde
ontwikkeling is ook een vrije termjJnhandel in D/C’s niet
tot stand gekomen. Het Deviezenfonds heeft zich in de
practijk genoopt gezien wel degelijk aan deze termijnhandel
deel te nemén, waarbij de banken er vrijwillig toe over-
gingen haar teri’nijncontracten in D/C’s met het Deviezen-
fonds over te sluiten.

De figuur van het deviezencertificaat ,,in natura” is
in de practijk tot de hoge uitzonderingen beperkt ge-
bleven. Ook hier speelde het prijsrisico voor exporteurs
waarschijnlijk een belangrijke rol.


Een punt van aanhoudende zorg vormde de regeling
niet betrekking tot het tijdstip, waarop door importeurs

DIC’s bij hun bank moésten .worden ingeleverd. Op grond
van budgetaire en monetaire overwegingen was dit moment
in de oorspronkelijke regeling vroeg gesteld, namelijk ge-
koppeld aan het tijdstip, waarop door importeurs een valuta-

1
,

.

23 Mei 1951

ECONOMiSCH-STATISTISCHE BERICHTEN

385

contract met hun baik zou worden gesloten. Hoewelhet

aangaan van valutacontracten niet verplicht was, was de

piactijk toch deze, dat bij bijna alle importzaken valûta-
contracten moesten worden gesloten, aangezien de banken
zulks om technische redenen bij de opening van credieten

in het buitenland verlangden. Voor de importeurs betekende
deze regeling derhalve een aanzienlijk liquiditeitsnadeel,
aangezien reeds op het moment van credietopening de

middelen benodigd voor de aankoop van .D/C’s – uit-

makende twee-derde van de ,,landed costs” – moesten
worden uitgelegd. •Deze liquiditeitsmoeilijkheden lieten
niet na een remmende invloed op de import uit te oefenen.

in verband met de hoge exportopbrengsten uit hoofde

van de gestegen’ wereldmarktprijzen en de daarmede ge-

paard gaande ruime deviezenpositie annex versterking
van infiatoire •krachten binnen indonesië, oordeelde de

Regering het in de loop van
1950
gewenst de import zo-

veel als môgeljk te stimuleren. Daarbij werd tevens aan-
dacht gegeven aan de hier gésignaleerde liquiditeits-

moeilijkheden voor importeurs. Een aanvankelijk aange-
brachte wijziging, krachtens welke het tijdstip van het

moeten inleveren van D/C’s werd verlegd naar het moment van het openen van een onherroepelijk cediet in het buiten-
land, kon uiteraard niet voldoende soulaas geven. Alleen
voor zoverhet voor importeurs mogelijk ‘was herroepelijke
credieten te doen openen, gaf deze regeling een verlichting.

Een materiële verlichting van de liquiditeitsmoeilijk-
heden voor importeurs kwam eerst tot stand toen in No-

vember
1950
het tijdstip van inlevering van D/C’s werd
verlegd naar het moment, waarop door de bank tot af:
rekening van de gekochte valutabedragen werd overgegaan
Deze regeling, neergelegd in Bekendmaking A
31,
be-
tekende voor de importeur, dat.een belangrijk geringer

bedrag in de importfinanciering behoefde te worden
vastgelegd. Anderzijds had deze regeling voor de Overheid
ten gevolge, dat gedurende een overgangsperi6de door
het Dviezenfonds slechts zeer weinig D/C’s aan de banken
konden worden verkocht, zodat in deze periode het De-

viezenfonds veeler als
netto-koper
van D/C’s moest op-
treden, Dze sittatie heeft dan ook niet nagelaten op de ont-
wikkeling van het Gouvernementsdebet bij De Javasche
Bank in de overgangsperiode, welke op de maatrégel van

November
1950
volgde, een sterk ongunstige invloed uit te
oefenen, welke kan worden geraamdin de orde van grootte

van Rp. 300 mln.
5.
De hierboven bedoelde consequenties van dein No-
vember aangebrachte wijziging in het certificatensysteem
voor de budgetpositie van de Overheid hebben er toe ge-

leid, dat het gehele systeëm nog eens opnieuw principiëel
in beschouwing is genomen. Daarbij kwam naar voren, dat,
nu van een Vrije handel in D/C’s geen sprake was, het min-
der gewenst moést worden geacht de valutatransacties
en de transacties in .D/C’s nog steeds als twee technisch
van elkaar gescheiden aangelegenheden te blijven be-
schouwen. Deze scheiding bracht namelijk niet zich,

dat, wat de import betreft, de aankoop bij het Deviezen-
fonds door’de banken van de benodigde valuta voor
het verschaffen van contante dekking onder in het
buitenland geopende credieten, als regel op een veel
eerder tijdstip plaatsvond dan het moment, waarop de

banken de terzake van deze. importtransacties door
importeurs benodigde certificaten bij het .Deviezenfonds

aankochten. Voor het Deviezenfonds betekende dit, dat
de verkoop van D/C’s steeds relatief ten achter lag bij de
verkoop van valuta; voor de banken kwam een en ander
hierop neer, dat, vergeleken bij een toestand van officiële devaluatie van de Rp., slechts een relatiëf gering lïquidi-
teitsoffer behoefde te worden gebracht voor het needeggen
van contante dekking in het buitenland, hetgeen mede
één van de redenen was, dat door de banken in het alge-
meen in..het buitenland steeds een dicht bij de 100 pCt
liggende obligo-dekking werd aangehouden.

In dezelfde richting werkte de cmstandigheid, dat, wat

de exportzijde betreft, de door banken van expbrteurs
overgenomen D/C’s steeds eerder aan het Deviezenfonds
werden doorverkocht dan de betreffende valutabedragen,
velke laatste namelijk eerst in h’et buitenland moesten

worden geïncasseerd.
Tegenover een relatieve verzwaring van de budget-

positie van het Gouvernement stond derhalve een relatief
ruime liquiditeitspositie van de banken. Het laatste kwam

ook tot uitdrukking in de hoog opgelopen saldi van de
particuliere banken bij De Javasche Bank, welke ultirno

Januari
1951
rondweg Rp.
750
mln beliepen, terwijl voorts

mede met de ruime liquiditeit van de banken in verband
kon worden gebrachi, dat de door de banken van de im-

porteurs bij credietopening in her buitenland verlangde
margestortingen veelal een zeer laag percentage van het

totaal met de import gemoeide bedrag uitmaakten.
De hierboven geschetste omstandigheden hebben er toe

geleid, dat in Februari jl. en principiële wijziging werd

gebracht in
liet
systeerii .van deviezencertificaten, waarbij

het gesignaleerde phaseverschil tussen de valutatransacties
en de D/C-transacties werd opgeheven, met het ge-
volg, dat de budgetpositie van het Gouvernement hiervan
in sterke mate de gunstige weerslag ondervond, waartegen-

over uiteraard de liquiditeitspositie van de banken sterk

achteruit ging: –

De gewijzigde regeling van Februari 1951.

De nieuwe regeling, neergelegd in Bekendmaking vn

het LAAPLN A 34, dd.
15
Februari
1951,
kenmerkt zich
hi
er
d
oor,
: dat de transacties in D/C’s daarbij over de gehele’

linie onverbrekelijk gekoppeld zijn aan de onderliggende
valutatransacties. Technisch betekent dit onder andere het

volgende: –

afgifte van D/C’s ‘,in natura” komt onder het nieuwe systeem niet
mçr voor. Esporteurs dienen derhalve de hun bij inlevering van deviezen,
c.q. ter negociatie aanbieding van exportwissels, ,toekomende D/C’s onmid-
dellijk aan hun bank te verkopen tegen de officieel vastgestelde koers van
D/C’s (welke op 200 pCt is gehandhaafd);
importeurs dienen de door hen benodigde D/C’s aan de banken te
betalen op het moillent, waarop ook de betrokken valutabedragen worden
afgerekend. De reeds in November doorgevoerde wijziging in het oorspronke-
lijke systeem is hiermede dus bestendigd;
.termijncontracten in vreznde
ru/sla
dienen in beginsel stee’Js samen
te gaan met termijncontracten in de bijbehorende D/C’s;
de banken dienen deze termijncertificatencontracten, evenals de ter-
mijnvalstacontracten, steeds •over te sluiten met het Deviezenfonds. Voorts
dienen de banken reeds op het moment, waarop zij ,,ready” valuta van het
Deviezenfonds betrekken, de waarde van de daaraan verbonden certificaten
aan hdt Fonds te betalen, terwijl omgekeerd bij levering van valuta aan het
Deviezenfonds eerst op het tijdstip van overdrachtvan deze valuta vergoeding
voer de daarop betrekking hebbende certificaten kan worden ontvangen.
Trünsacties in D/C’s tussen de banken onderling zijn in het vervolg, zoals ook
ten aanzien van valutatransacties het geval is, verboden, terwijl zowel voor
D/C’s als voor vreemde valuta de regel geldt, dat de positie van de banl en
steeds ,,square” dient te zijn.

Het blijkt derhalve, dat het-deviezencertificaat, dat tot vôôr de in Februari doorgevoerde wijziging als een zelf-
standig waardepapier, c.q. valutarecht, kon worden be-
schouwd, thans, onder de nieuwe regeling, is geworden
tot een technisch-administratief hulpmiddel om voor alle

valutatransacties, zowel die tussen banken en handelaren,
als die tussen banken en Deviezenfonds, een van de officiële
koers afwijkende effectieve koers tot stand te brengen,
met dien verstande, dat daarbij bovendien een belangrijke
koersdifferentiatie tussen ingaande en uitgaande valuta-
transacties wordt verwezenlijkt.
• Wat het Gouvernement betreft, heeft de nieuwe regeling
nfet nagelaten een uitgesproken gunstige invloed uit te
oefenen op de budgetpositie. De daling van het Gouverne-
mentsdebet bij De JavascheBank in de naanden Februari,
Maart en April jI. van in totaal rond Rp. 800 mln dient
dan ook grotendeels op rekening te worden ‘gesteld van
de in deze overgangsperiode na de nieuwe regeling sterk
verhoogde netto-verkoop van D/C’s door het Deviezen-
fonds. De ontwikkeling van de aan de nieuwe regeling
voorafgaande maanden werddaarmede meer dan ongedaan
gemaakt. –

386

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

23 Mei 1951

Samenvattend kan worden geconstateerd, dat het sy-
steem van,deviezencertificaten in Indonesië, via een aantal

tussenstadia, is geëvolueerd van een constructie, welke

aanvankelijk geheel was gericht op het laten ohtstaan
van een ,,vrje” markt in D/C’s en weJke als zodanig logisch

van opzet kon worden genoemd, naar een geheel nieuwe

constructie, waarbij het D/C is ,,gedegradeerd” tot ‘een

technisch hulpmiddel om een feitelijke devaluatie gepaard

met een aanzienlijke koersdifferentiatie over de gehele

linie te kunnen doorvoeren, welke nieuwe constructie, in

dit licht gezien, evenzeer als een logisch en afgerond geheel

kan worden aangemerkt.

De invloed van de nieuwe regeling op de liquidileit van het

indonesische bankwezen en de terugsiag hiervan op de
Nederlandse geidmarkt.

Intussen heeft de nieuwe regeling van Februari jl. be-
langrijke consequenties voor de liquiditeitspositie’ van het

Indonesische bankwezen, Vooral door het vervroegd aan

het Deviezenfonds moeten betalen van D/C’s, – betrekking

hebbende op de in het buitenland onder geopende import-
credieten neer te-leggen contante dekking, zien de banken

haar liquiditeit in sterke mate aangetast, zij het dat een

getroffen overgangsregeling heeft gewaarborgd, dat een en

ander zich niet ineens in zijn -volle scherpte heeft gemani-

festeerd. De omvang van de bedragen waar het hier om

gaat, wordt duidelijk, wanneer men bedenkt, dat het Indo-
nesische bankwezen alleen al in Nederland ultimo Februari

jI. rondweg N.C. f 250 mli aan importobigo’s had uitstaan.
In totaal beliepen de importobligo’s in Nederland en in
andere landen naar schatting ongeveer het 2
t
3-voudige,

derhalve rondweg f 650 mln. De hiertegen door de banken

aahgehouden contante dekking variëerde in het algemeen
tussen 80 en 100 pCt, uitmakende derhalve naar schatting

ca f
550
mln. De als gevolg van de nieuwe regeling hierover

verschuldigde bedragen voor de aankoop van D/C’s kun-

nen derhalve worden gesteld in de orde van grootte van
Rp. 1.100 mln. 1-lierbij moet evenwel in aanmeTrking worden

genomen, dat in dit cijfer is begrepen de positie van De

Javasche Bank, voor welke het liquiditeitsvraagstuk uiter-

aard anders ligt.

Op welke wijze kunnen de banken deze sterk verhoogde
middelenbehoefte opvangen, indien zij de omvang van

haar zaken niet willen terugbrengen?
In de eerste plaats kunnen de banken uiteraard terug-

vallen op haar reserves bij De-Javasche Bank. Dat een
dergelijke ontwikkeling inderdaad tot op zekere hoogte

heeft plaats gehad, bewijst dat de saldi van de particuliere
banken bij De Javasche Bank in de maanden Februari
en Maart met ca f250 mln zijn teruggelopen. Latere af-
zonderlijke cijfers staan niet ter beschikking, doch uit het

verloop van de totale creditsaldi van derden bij De Java-
sche Bank – waarvan de saldi der particuliere banken
een belangrijk deel uitmaken – wordt de indruk ver-
kregen, dat deze beweging zich ook in April in sterke mate

heeft voortgezet. –
Een andere althans in beginsel voor de banken aanwezige

mogelijkheid is de van importeurs verlangde marge-

sto’rting – welke zoals hierboven opgemerkt in ver

schillende gevallen bepaald zeer laag was – te verhogen.

Zou hiermede te ver worden gegaan, dan zou daa.rdoor
de in November jI. voor, de importeurs bewerkstelligde

verlichting hunner liquiditeitspositie echter weer teniet

worden gedaan, iets wat ook van overheidswege zeker
ongaarne zou worden gezien. Bovendien zijn hier ook

concurrentieovcrwegingen tussen de banken in het spel,

zodat niet in het algemeen kan worden gezegd, of déze

mogelijkheid een belangrijke rol zal spelen.

Tenslotte dient als overblijvende voornaamste uitweg

voor de banken te worden genoenid.het terugbrengen \’an
de omvang van in het buitenland onder geopende imp’ort-

credieten neergelegde contante dekking. Het is op dit punt,

dat de Nederlandse geidmarkt .in het spel komt. Zôals

reeds hierboven opgemerkt lopen de importobligo’s van

het Indonesische bankwezen in Nederland in de orde van

grootte van N.C. f 250 mln. Hiertegen werd in het algemeen

een contante dekking aangehouden op de ,,kleine” A-

rekeningen, welke fluctueerde tussen .80 en 95 pCt. Ook
na de nieuwe regeling van Februari jI. hebben de banken

deze procentuele dekking voorlopig nog gehandhaafd.
Ultimo April jl. stoid op de kleine A-rekeningen nog uit

een bedrag van rond f225 mli, uitmakende ca 92 pCt van de

gezamenlijke importobligo’s -van de banken. –
Er zijn echter tekenen, die er op wijzen, dat door ver-
schillende van de banken thans op korte termijn zal wor

den overgegaan tot het op een aanzienlijk lager,- niveau
trengen van de in Nederland aangehouden dekkingssaldi.
Zo vertonen deze s3ldi in de eerste twee weken van Mei

reeds een d ding van rond f45 mln. Hcever deze bewe-

ging zal gaan, kan in het algemeen moe lijk worden voor

speld. Het is echter duidelijk,-dat ook indien volstaan zou
worden met het omlaag brengen van het gemiddelde

dekkingspercentage tot bijv. 50 pCt, hiermede reeds een
bedrag zal zijn gemoeid, dat boven de fl00 mln ligt.

Aangezien de saldi op de kleine A-rekeningen door: de

Anisterdamkantoren, c.q. correspondenten van de in
indonesië werkzame banken in overwegende mate in

Nederlands schatkistpapier zijn belegd, betekent het terug-brengen van de ‘dekkingssaldi, dat tot een overeenkomstig
ledrag Nederlands schatkistpapier zal worden afgestoten,
resp. niet zal worden vernieuwd. Een dergelijke ont-
wikkeling zal de spanningen op de Nederlandse geldmarkt,

die sedert de recente disontoverhoging van.De Neder-
landsche Bank toch reeds groot zijn, tijdelijk nog ‘sterk
kunnen doen toenemen.

Tegelijkertijd, betekent het terugtrekken door de in
Indonesië werkzame banken van een deel van de op de
,kleine” A-reken ingen aangehouden dekkingssaldi, dat
hierdoor de vordering van De Nederlandsche Bank op

Indonesië op de betalingsaccoordrekening tussen Neder-
land en Endonesië (de ,,grote” jA-rekening) met een over-
eenkomstig bedrag zal teruglopen, hetgeen zich dus ‘als
een schijnbare achteruitgang van de Nederlandse deviezen-
positie zal manifesteren.

Amsterdam.

G. A.
KESSLER.

Begroting-Gemeentefonds- 19.51

Heeft de vergadering van twee begrotingscommissiën uit
de Tweede Ka1ier,die op 9 Mei 1951 haar Verslag vast-

stelde van het afdelingsonderzoek aangaande twee zeer
heterogene begrotingsontwerpen, een steek laten vallen?
Het .afdelingsonderzoek aangaande de begroting van
het staatsmuntbedrijf voor het dienstjaar 1951 -leverde
natuurlijk geen stof tot het houden van beschouwingen, welke in het openbaar moeten worden vermeld.
Maar kan’ ook het afdelingsonderzoek van de begroting

van het Gemeentefonds niets anders opleveren dah de
ccinclusie: ,,Het afdelingsonderzoek.. .. heeft de begro-
tingscommissiën .geen aanleiding gegeven tot het maken
van opmerkingen”?
Er is geen ,,aanleiding”? Mag dan toch in het publiek
een’ kleine opmerking worden gemaakt?

**
*

Het Gemeentefonds heeft ingevolge art. 1 van de finan-

23 Mei 1951

. ECONOMISCH-STA TISTISCIIE BERICHTEN

387

ciële verhoudingswet van 15 Juli 1929 (de wet-de Geer)
een afzonderlijke begroting. Deze wet is niet alleen sedert

1929 gewijzigd en aangevuld door de wet-noodvoorziening
gemeentefinanciën 1948, 1949 en 1950, maar zij stat al

weer op de helling met het oog op het wetsontwerp nood-
voorziening gemeentefinanciën 1951 en 1952. Dit wets-

ontwerp werd wel wat laat ingediend. De wet moet over

1951 ,,werken”. Men is wat laat met deze zaak, want

Nederland en de afwachtende gemeentebesturen kennen

nog slechts het over deze wij.zigingswet uitgebrachte
(voor het wetsontwerp zeer ongunstige) ,,Voorlopig Ver-
slag”. Dat is aLweer enkele weken terug. De Memorie van
Antwoord toeft.
Ondertussen is dan ook in het najaar-1950 het ontwerp
van de begroting van inkomsten en uitgaven van het

Gemeentefonds verschenen, waarbij natuurlijk geen reke-

ning kon worden gehouden met al hetgeen zou kunnen
gebeuren met de uiteindelijke wet-noodvoorziening 1951

ter regulering der gemeentefinanciën over de jaren 1951
en 1952.

Krachtens de financiële verhoudingswet, bovengenoemd,
komen onder de uitgaven van het Fonds over 1951 de onder-scheidene uitkeringen, welke uit het Fonds aan de gemeente-
besturen moeten worden gedaan, op deze begroting voor.
Er is o.a. een belastinguitkering, een algemene uitkering
en een bijzondere uitkering.

Er zijn nog allerlei andere uitkeringen uit het Fonds
te doen, maar daarover worde thans niet gesproken. Dan
wordt het wat al te ingewikkeld. Bij een vorige gelegenheid
mocht in dit blad geschreven worden, dat wij met dit

systeem van talloze uitkeringen vast moeten lopen
1
).
Er komt nu ook nog weer een tijdelijke nieuwe uitkering,
wegens het gemis van de baten voor gemeenten nu niet
meer voortvloeiende uit de opbrengst der bereids afge-
schafte ondernemingsbelasting. Deze belastingopbrengst

moest worden gecompenseerd om de gemeenten niet plotse-
ling een ,,tekort” te bezorgen. Dit is dan de zogenaamde

,,suppletie”-uitkering. Deze gemeenten hadden liever een
eigen, nieuwe belastingopbrengst krachtens de wet dan
een zoveelste uitkering des Rijks.

.* *
*

Voor hef doel van dit opstel is voldoencfe, dat gewezen
wordt op deze passage uit de Memorie van Toelichting
van het begrotingsontwerp voor 1951: ,,Nu een wettelijke
grondslag tot het doen van uitkeringen uit het Gemeente-
fonds, als gevolg van de beperkte geldigheidsduur van
(genoemde) Noodvoorziening voor 1951 ontbreekt, is de onderhavige begroting samengesteld op basis van boven-
genoemd wetsontwerp tot verlenging dier wet (verlenging
van de wêt van 1.948)”.

De hoofdzaak van deze begroting is nu het bepalen van
dehoogte,
van de algemene uitkering; van de bijzondere uitkering;
en van de daarna aan bepaalde gemeenten nog toe-
komende ,,bijzondere” bijzondere uitkering.
Omtrent de uitkering onder a. en b. zegt nu de Memorie van Toelichting:

,,Met betrekking tot het geraamde bedrag wegens alge-
,nene en bijzondere uitkering wordt opgemerkt, dat dit is
berekend naar een percentage van 125 van de bedragen,
welke daarvoor
bij
inwerkingtreden der noodregeling ge-
ineentefinanciën werden vastgesteld (de bedragen over 1948
dat zijn de zogenaamde basisbedragen)”.
Dit kleine zinnetje is voor de practijk der gemeente-
financiën uiterst belangrijk. Het Voorlopig Verslag had kunnen (en eigenlijk moeten) vragen, of de Minister nu
deze 125 pCt nog handhaaft. Heeft de vergadering der

‘)
Zie De tweede noodvoorziening ten aanzien der gemeentefinanciën”
in ,,E.-S.B.” van 25 April 1951.

ROTTERDAMSCHE BANK

VOORLICHTING OP HEl

GEBIED VAN DE INTER-

NATIONALE HANDEL EN

HET INTERNATIONALE

BETALINGSVERKEER

250 VESTIGINGEN IN NEDERLAND

twee genoemdp begrotingscommissiën daarvoor geen be-
langstelling? De gemeentebesturen zien met de grootste

be1ngsfe1Iing uit naar de nieuwe vaststelling van dit
percentage. In iijn Memorie van Antwoord zal de Minister

stellig (zulks ongevraagd) een hoger percentage moeten
noemen. –

Bekend is, dat reeds over het eerste jaar 1948 het basis-
bedrag werd verhoogd met IOpCt; voor 1950 en 1951
met 20 pCt, later geworden 125 pCt; voor 1951 is dus weer
gedacht aan 125 pCt, zulks dus voor de algemene en voor
de bijzondere uitkering. De Minister erkent, dat er dan
zelfs gemeenten zullen zijn, die niet in staat zullen zijn te
komen tot een budgetair evenwicht. Het uitkeringspercen-

tage kan natuurlijk niet te hoog worden gesteld, want
dn zouden enkele gemeenten teveel geld ontvangen. Het
percentage van 125 geeft, als elk percentage, immers een
algemeen, objectief recht op uitkering. Daarnaast staan
de nu nog toegezegde bijzondere verhogingen van het uit-
keringsbedrag. Deze worden gegeven door de Minister,
indien er ,,bijzondere omstandigheden” zijn. Dus de Mi-
nister beslist. De gemeentebesturen zien dit niet graag.
Maar nu ontstaat ook een puzzle. Wanneer tot een ver-
hoging van het hierboven genoemde, algemene uitkerings-
percentage wordt overgegaan, dan wordt de pot van het
Fonds niet aangetast
2).
De inhoud van de pot van het
Fonds wordt door de wet bepaald. Hoe hoger het. vaste
uitkeringspercentage, dan wordt dé som voor het uitkeren
van de ,,bijzondere” bijzondere uitkering kleiner.
Het Rijk wil uiteraard het algemene percentage zo laag
houden als maar enigszins mogelijk is en dan zo veel
mogelijk overhouden om bijzondere hulp individueel te
verlenen. De gemeenten willen het objectieve doel bereiken
door een zo hoog mogelijke vaste uitkering (mits geen ge-
meente te veel krijgt) en niet meer aan de ,,bijzondere”

bijzondere uitkering besteden dan strikt noodzakelijk is.
De pot moet worden verdeeld. Hier geldt niet: wie wint
de pot.
* *
*

:De normale uitgaven der gemeenten zijn sedert de be-
rekening van ongeveer October 1950 aanmerkelijk ge-
stegen. Terwijl het duurdere leven en de loonronde aan
het Rijk ook nieuwe inkomsten langs de weg der belasting-
heffing brengen, hebben de gemeentebesturen van de

)
Zie over het oplopen van de inhoud van de pot van het Gemeentefonds
de nieuwe nota van de Minister van Financiën van 19 April 1951.

388-

ECONOMISCH-STATISTiSCHE BERICHTEN

23
Mei 1951

stijgende kosten alleen maar verdriet. De ,,loonronde”, de

prijsstijging der grondstoffen, de noodzakelijke verhoging
van de steunnormeb, de verhoging van de kasgeidrente,

verhogen het gemeentelijk budget, zoals dit werd be-
oordeeld in het najaar ‘an 1950. In Mei 1951 zien de

begrotingen der gemeenten er, materieel gezien, geheel

anders uit dan zij formeel zijn vastgesteld..
De Regering achtte in het najaar 1950 het percentage

van 125 aanvaardbaar. 1-toe hoog moet het nu worden

gesteld?


**
*

De gemeentebesturen betreuren het, dt het Rijk het

Gemeentefonds beheert. Zij zagen stellig liever een af-

zonderlijke beheersautoriteit, die als ,,hoge autoriteit”
naast de Minister en naast de individuele gemeente-

besturen zoude staan.

Het is dus zo, dat de Minister het uitkeringspercentage

”aststelt. Ook niet de wet, maar de Minister stelt het

percentage vast.

Nu maken de inkomsten van het Gemeerhefonds, die
steunen op.de wet, het voor de Minister gemakkelijk om
de aanvankelijk voorgestelde 125 pCt te verhogen, want•
met de opbrengst der (vroe’ger te laag geschatte) rijksmid-

deleiq loopt het over de maanden Januari-April zéér goed.

Ook wanneer de Regering dus er toe overgaat het

percentage op een hoger bedrag vast te, stellen, dan is

er een groot bedrag in geld over om aan te wenden voor
,,bijzondere” bijzondere-uitkeringen.

Men zou dus verwachten, dat in het Voorlopig Verslag

was gevraagd: ,,meent de Minister nog dat met de 125 pCt

kan worden volstaan”?

In de Memorie van Antwoord zal de nu niet uitgelokte

vraag, toch wel beantwoording vinden. Zo is de Regering.

Zij geeft ook ongevraagd de nodige inlichtingen. De Kamer

heeft een steek laten vallen. De Minister zal de steek toch
wel opnemen.

‘s-Gravenhae.

C. W. DE VRiES.

Infiatiebestrijding in Denemarken

De monetaire problemen van Denemarken vertonen

een grote ‘gelijkenis met die van Nederland5 Beide landen

zijn sterk ingeschakeld in het internationale handelsverkeer,

zodat infiatoire tendenties in het binnenland zich spoedig
in een groter tekort op de lopende rekening van de beta-
lingsbalans uiten. Zowel Denemarken als Nederland

hebben, vooral sinds het uitbreken van de oorlog in Korea
en de daarop gevolgde versterkte bewapening, te kampen

met een slechter worden van de ruilvoet, terwijl tegelijker-
tijd een groter deel van het nationalè inkomen voor de eigen

bewapening dient te wordeil.besteed. Beide factoren geven

gemakkelijk aanleiding tot een infiatoire spanning en het

is niet van belang ontbloot na te gaan, welke middelen de
Deense Overheid heeft aangewend om het monetaire

evenwicht zoveel mogelijk te handhaven.
Allereerst moge de monetaire positie van Denemarken
aan de hand van enkele cijfers worden verduidelijkt.
De lopende rekening van de betalingsbalans vertoonde
in 1950 een tekort van 360 mln kroner tegenover een

overschot van 291 mln kroner in 1949, in beide gevallen nadat de Marshall-hulp in rekening is gebracht
1).

Inzake de handelsbalans kunnen de volgende cijfers

worden gegeven.

Handelsbalans.
(in n,illioenen kroner)

1948

1949

1950
Import

…………
3.424

4.212

5.397
Export

…………
2.731

3.560

4.579

Jmportsaldo
……..
693

652

818
Bron: ,,Inlernational’ Financial Statistics”, Maart 1951

Uit deze cijfers blijkt duidelijk de vergroting van het
invoeroverschot in 1950. Deze ontwikkeling houdt onder
andere verband met de liberalisatie van het handelsverkeer
(in samenhang met de lage douanetarieven in Denemarken)
en niet het vormen van voorraden met het oog op de prijs-
stijging. Vooral echter is ook van invloed geweest het
reeds gereleveerde slechter worden van de ruilvoet, waar-
omtrent de volgende gegevens inzicht verschaffen.

lndexcijfers

Indexcijfers
inlportprijzen exporlprijzen
1937 = 100

1937 = 100
September 1949

…………
…………

225

280
April

1950

……………………
253

260
Januari

1951

……………………..
321

279
Bron: ,,Tnternational Financial Statislics”, Maart 1951.

Onlleend aan de ,.Neue Zürcher Zeitung” van 23 Maart 1951

Zijn dus de importprijzen sinds de devaluatie van ver-
schillende valuta’s in September 1949 met
43
pCt gestegen,
de exportprijzen zijn nagenoeg gelijk gebleven, hetgeen
dus wijst op een daling van het reële nationale inkomen.
De vraag doet zich dan uiteraard voor, hoe deze daling,

over de verschillende bevolkingsgroepen moet wordèn
verdeeld en het is deze vraag, die tussen. die groepen

onderling en ten opzichte van de Regering tot grote nioei-
lijkheden aanleiding pleegt te geven.
Voor een deel kan liet slechter worden van de ruilvoet

worden toegeschreven aan de devaluatie en’aan de algemene,
prijsstijging op de internationale grondstoffenmarkten,
waarbij de prijsstijging van de Deense exportgoederen,
vooral daar het minder sterke producten betreft, ver achter

bleef. VoorDenemarken speelt echter bovendien een rol
de prijsvaststelling op lange termijn in handelsovereen-
komsten met Engeland en in het algemeen de afhankelijk-
heid van de Engelse markt ten aanzien van de’ agrarische
export
2)

Op zichzelf leidt een importoverschot en – in het alge-
meen gësteld – een grotere verkoop dan aankoop vtn
deviezen door het bankwezen tot een vermindering van
de geldhoeveelheid. Deze vermindering kan dan ten dele
/ of geheel worden gecompenseerd, eventueel zelfs meer
dan gecompenseerd door geldschepping ten behoeve van
de Overheid en/of het bedrijfsleven.

In Nederland is het resultaat in 1950 geweest, dat de
geldhoeveelheid per saldo met f471 mln is afgenomen;
in Denemarken is de geldhoeveelheid in 1950 stabiel ge-
bleven, zodat tegenover de geldonttrekking door netto-
verkoop van deviezen door het bankwezen een ongeveer

even grote geldschepping moet hebben gestaan
3).

Een nadere analyse daarvan is bij mijn weten niet bë-
schikbaar; wel kan er nog op worden gewezen, dat ook
een zekere ontsparing bij de infiatoire tendenties een rol
speelt, gezien het feit, dat de terugbetalingen bij de spaar-
banken de stortingen in 1950 met 48 min kroner hebben
overtroffen
4).

De sterk gestegen importprijzen en een vermindering van
subsidies op bepaalde goederen in 1950 hebben uiter-
aard geleid tot een stijging mde Deense kosten van levens-

‘) zie hierover het artikel van Ir M. K. Hylkema in .,E.-S.B.” van II
April 1951.
‘) Deze passage is vooral gebaseerd op de uitvoerige uileenzeltingen op
blz. 42-47 van het jaarverslag over 1950 van De Nederlandsche Bank.
) Ontleend aan het jaarversla9 van de Nederlandse Spaarbankbond over
1950, tabel 28.

23 Mei 1951′

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

389

onderhoud, waaromtrent de volgende cijfers beschikbaar

zijn.
Indexcijfers kosten van levensonderhoud.
1937 = 100
October 1949:

170
Januari

950:

174
Juli

1950:

179
Januari 1951:

192 –
Bron:
,,lnternational Financial Statistics”, Maart 1951.

Deze indexcijfers zijn van meer dan gewoon belang,
aangezien de lonen van grote groepen arbeiders, ambtena-
ren en employé’s aan dit indexcijfer gekoppeld’ zijn. Het
reële inkomen van de personen, die tot deze groepen be-

horen, is dus beschermd en een daling van het totale
nationale reële inkomen, zoals deze uit de bovenbeschreven

ontwikkeling is voortgevloeid, ‘zal dus geheel ten laste
van andere groepen komen, ‘die voor zover zij economische

macht uitoefenen, op hulT beurt hun reële inkomen zullen
trachten te handhaven; zo zullen de onde’rnemers trachten

dit door prijsverhoging te doen.
Het komt mij daarom voor, dat de theorie, die in ver

schillende redactioneli artikelen in dit tijdschrift, is ont-
wikkeld iiiet betrekking tot de rol der economische machts-
groepen bij het inflatieverschijnsel
5),
in de economische

situatie van Denemarken een goede bevestiging vindt. Uit

het hierna volgènde zal dit duidelijk blijken.
Welke maatregelen heeft men nu genomen om deze

infiatoire tendenties tegen te gaan?
In de eerste plaats heeft. de centrale bank naar het
klassieke middel der discontopolitiek gegrepen: in Juli 1950

werd het disconto van 34 op
44
pCt gebracht, terwijl in

November een nieuwe verhoging tot
5
pCt plaatsvond.

Deze verhogingen werden door de particuliere banken

ten aanzien van de door haar berekende debetrente ge-

volgd.
Daarnast heeft de centrale bank in October een eind
gemaakt aan de mogelijkheid om credietpapier met betrek-
king tot door de particuliere banken verstrekte bouw-
credieten te herd isconteren..Door deze maatregel werden
de investeringen in de bouwsector afgeremd. Een quanti-

tatieve credietcontrôle, zoals in ons land per 1 Januari
ji. tot op zekere’hoogte tot stand is gekomen, is in Dene-
marken echter nier ingevoerd.

De algemene rentestand is wellicht mede onder invloed

van de genoemde maatregelen sinds medio 1950 regelmatig
gestegen, hetgeen,nioge blijkenuit het rendement op niet-
aflosbare staatsschuld, welk rendement van 4,42 per ultimo

Juni 1950 steeg tot 4,95 per ultimo Februari, 1951.
Van de zijde der Overheid is een minder duidelijke poli-
tiek gevoerd, hetgeen ook niet te verwonderen valt, indien
men bedenkt, dat de socialisten en radicalen enerzijds en
de conservatieve partij en liberale boerenpartij anderzijds
elkaar in de Volksvertegenwoordiging ongeveer in even-
wicht houden. De genomen maatregelen zijn dus steeds

een compromis geweëst. Men kan globaal zeggen, dat de socialisten bij het nemen van maatregefen de nadruk hebben gelegd op prijscontrôles
en een gedeeltelijke terugschroeving van de liberalisatie

van het handelsverkeer, terwijl de beide rechtse partijen,
die aan de socialisten een infiationistische ,,full employ-

ment”-politiek verwijten, de oplossing hebben willen
zoeken in een restrictieve credietpolitiek en een beheersing

der lonen, zulks met behoud van het vrijgemaakte handels-

verkéer. Ook inzake de fiscale politiek bestaat uiteraard

verschiL van inzicht.
De in October 1950 opgetreden rechtse coalitieregering

diende ingrijpende vôorstellen in met betrekking tot de
financiering der bewapening en de bestrijding der inflatie,
welke beide pob1emen uiteraard nauw samenhangen.
Deze voorstellen, die door bet parlement werden aan-
vaârd, omvatten een speciale defensiebelasting voor twee

‘)
Zie’bijv. ,,a.-S.B.” van 27 September 1950 en 17 Januari 1951.

jaren, die jaarlijks 130 mln kroner zal opbrengen, een

ektra-belasting op hogere inkomens, die naar verwachting
jaarlijks 28 mln kroner opbrengt, een verhoging van indi-

recte belastingen op verschillende artikelen, die 300 mln
per jaar moet opbrengen, ëen defensielening van 150 mln
kroner, een vermindering van de niet-militaire overheids-
uitgaven en een stelsel van gedwongen sparen voor 1951,

dat 200 mln kroner zou’ moeten opleveren.
De gedwongen besparingen zouden gelden voor hen, die

een jaarlijks inkomen van meer dari 8.000 kroner hebben

(voor ongehuwden: 6.000kroner). De op te brengen be-
dragen genieten 4 pCt rente en worden uiterlijk in 1960

tenfgbetaald.
Zijn langlopende leningen en belastingen bekende anti-

infiatiemaatregelen, tot gedwongen besparingen ‘gaat men
minder snel over. Ik moge er daarom iets meer van zeggen,

waarbij ik in de eerste plaat§ zou willen opmerken, dat

gedwongen besparingen uit een monetair oogpunt hetzelfde

effect hebben als belastingen of bij het publiek geplaatste leningen. Er wordt in al deze gevallen koopkracht aan het

publiek onttrokken.
In ander’ opzicht is er echter verschil. Voor zover men
nl. de consumptie van delagere inkomensgroepen (die
uiteraard quantitatief zeer belangrijk is) wil verminderen,
en zulks niet door vrijwillige besparingen mogelijk is,

komen daarvoor in aanmerking: verhoging va’n indirecte
belastingen, verhoging van loonbelasting, vermindering
van prijssubsidïes (indien deze verstrekt worden) en ge-‘

dwongen besparing. De eerste drie gevallen komen neer op een vermindering
van het beschikbare reële inkofnen; in het tweede geval
wordt het voor consumptie beschikbare inkomen eveneens
verminderd, doch daar staat een vermogensvorming resp.

-vermeerdering tegenover. Men behoudt een claim op de
terugbetaling van het gespaarde bedrag en men krijgt rente
uitgekeerd. Later zal de claim moeten worden terugbetaald
uit belastingen, ten dele door andere bevolkingsgroepen
te dragen. De ‘noodzakelijke consumptievermindering
wordt dus thans verkregen, doch deze vermindering zal
men in een latere tijd desgewenst kunnen inhalen. Uit

soéiaal-politiek en psychologisch oogpunt is deze methode
daarom wel te onderscheiden van die der belastingverho-
ging res. subsidievermindering.

Met bovenstaande maatregelen bleek het Deense mone-
taire probleem nog lang niet opgelost. Zoals in het begin
van dit artikel werd opgemerkt houden immers de nominale
lonen van grote groepen werknemers verband met het
indexcijfer van de kosten van levensonderhoud. De lonen
van de arbeiders in het bedrijfsleven bijv. worden twee-
maal per jaar herzien op basis van het indexcijfer van Ja-
nuari resp. Juli. De herziene lonen gaan dan in op de eerst-
volgende eerste Maart, resp. eerste September.
Het indexcijfer van Januari 1951 vertoonde een stijging
ten opzichte van dat van Juli 1950 met ruim 7 pCt.. Ten
dele was dit het ‘gevolg van de verhoging der indirecte
belastingen in het najaar van 1950, ten dele van de prijs-
stijging in het buitenland, ten del& vermoedelijk ook wel
van prijsverhogingen als reactie op vroeger verhoogde

lonen.

Op deze wijze werd dus wederom zowel de druk van een
slechter wordende ruilvoet als de verhoging der belastin-

gen
6)
van grote groepen werknemers zonder meer afge-

wenteld. De ïnflatiegevaren, die aan dit stelsel zijn ver-
b6nden, werden door de Regering ingezien; zij. deed dan ook in Januari jI. aan de oppositie in het parlement voor-
stellen om tot een stabielere prijs- en loonontwikkeling

te komen.
Deze voorstellen hielden in, dat de werknemers van 3/8

‘) ‘Prof. C. Iversen deelde in een lezing in Zwitserland mede, dat zelfs de
directe belastingen bij de berekening van de kosten van levensonderhoud in
aanmerking worden genomen! (Ontleend dan het verslag van die lezing in
de ,,Neue zürcher Zeitung” van 6 Februari 1951).

390

ECONOMJSCH-ST,4TISTISCHE BERiCHTEN

23 Mei1951

van de hun toekomende loonsverhoging afstand zouden’

doen, dat er van 1 Augustus 1951 af een algemene loonstop

zou komen, dat voor Deense producten prijsverlagingen
zouden worden doorgevoerd’, ten dele door de landbouw,

ten dele door de handel te dragen en dat ook de scheeps-
vrachten zouden worden verlaagd. Op deze wijze dacht

men een beperking van de besteding van alle bevolkings-

groepen te kunnen verkrijgen.

Na enkeb weken van onderhandelingen bleek, dat de
grote partijen het niet over de regeringsvoorstellen eens

konden worden. In hoofdzaak bleef men van mening ver-

schillen over de verdeling der lasten over de diverse groepen
der bevolking.

Nadat de Regering daarop bij het parlament nieuwe

plannen had ingediend, werd tenslotte een compromis

bereikt. Het voornaamste element van deze oplossing is

een. verhoging der gedwongen besparingen, die bereikt

zal worden door de inkomensgrens lager te stellen: nI. op

5.000, 5.500
of 6.000 kroner (naar gelang men in een platte-
landsgemeente, in een provinciestad of in Kopenhagen

woont). Van de basisbedrageh moet 100 kroner, van het
inkomen daarboven een progressief percentage worden

bespaard. De rente is wederom 4 pCt; .na 8 jaar of bij het

eerder bereiken van de 70-jarige leeftijd krijgt men het geld

terug. Met deze maatregel denkt men voor het flnanciële
jaar
1951/52
ruim 200 mln kroner extra te verkrijgen.

De compromis-oplossing voorzag verder in nieuwe indi-
recte belastingen, die voor een deel niet in het indexcijfer

van de kosten van levensonderhoud tot uiting zullen komen
en 90 mln kroner zullen moeten opbrengen; in een vermin-
dering van de subsidiëring van de suiker met 19 mln kroner;

in een stabilisatie van boter-, melk-, vlees- en broodprjzen

op het geldende niveau, gepaard gaande met een herinvoe-
ring voor de grote landbouwbedrijven van de afleverings-

plicht voor graan. Verder zullen een verscherpte prijs-

contrôle en eën bruto-winststop worden ingevoerd, terwijl

de import yan gecontingenteerde goederen met 200 mln,
kroner zal worden verminderd.

Het principe van de binding der lonen aan de index van,
de kosten van levensonderhoud is echter niet verlaten! Men
zal moeten afwachten welk effect de genomen maatregelen
zullen sorteren.

In bovenstaande schets is niet aan een of meer bepaalde

partijen verweten een oplossing der moeilijkheden te heb-

ben tegengehouden. Zulks is uitermate moeilijk te bewijzen.
Men komt er niet met de leuze van het ,,algemeen belang”,

aangezien ieder dit belang anders ziet en de grondoorzaak

van de moeilijkheden immers schuilt in de vraag, hoe de

lasten van een vermindering van het reële nationale inko-
men over de economischê groepen moeten worden verdeeld.

Wel staat het voor mij vast, dat een regeling, waarbij

bepaalde groepen voor elke daling van hun reële inkomen
automatisch
compensatie vinden; principieel onjuist is,

hoezeer uiteraard in bepaalde gevallen compensatie alles-
zins billijk is
7).

Het Deense voorbeeld bewijst hoe moeilijk het is van

een dergelijk automatisme, indien dit eenmaal is ingevoerd,
af te komen.

Maakt men een korte
vergelijking
met Nederland, dan

komt het mij voor, dat de economische machtsverhoudin-
gen in Denemarken scherper zijn toegespitst dan in Neder-
land, waarbij ik dan ten aanzien yan ons land denk aan
de aanvaarding van
5
pCt consumptiebeperking door de
vakverenigingen en aan de oproep der centrale werkgevers-
organisaties tot het laag houden der prijzen.

‘s-Gravenhage.

Drs H: W. J. flOSMAN.

‘) In het rapport van de Sociaal-Economische Raad in Nederland over de
loon- en prijspolitiek wordt aangegeven, in welke gevallen compensatie al
dan niet toelaatbaar is: blijft bijv. bij stijgende export- en importprijzen het
totale nationale inkomen reëel gelijk, doch daalt het deel van de arbeiders
daarin, dan is een compensatie bilhjk.

De öntwikkeling van het Nederlandse bedrijfsleven

in de ‘periode 1930-1-950

Inleiding. –

Nu onlangs de voorlopige uitkomsten van de in October
1950 door het Centraal Bureau voor de Statistiek gehouden
bedrijfstellirig zijn gepubliceerd (mededelingen Maart 1951, B.T. 1) is het mogelijk zich een eerste indruk te
vormen van de ontwikkeling van het bedrijfsleven in de
afgelopen twee decennia. Het is interessant deze ontwikke-
ling na te gaan, zij het ‘dan daf men daarbij in het oog
dient te houden, dat de voorlopige uitkomsten zijn samen-
gesteld uit niet gecontroleerd grondmateriaal, zodat bij de
definitieve bewerking nog fouten aan het licht kunnen
komen, die enige verschuivingen in de resultaten teweeg kunnen brengen.
Hoewel een en ander tot voorzichtigheid maant kan de
belangstellende toch nauwelijks zijn lust bedwingen aan
deze gegevens nadere beschouwingen te. .wijden, ook al. moeten deze uiteraard even voorlopig zijn. De laatstelijk
in ons land gehouden bedrijfstelling dateert immers nog
van 1930, zodat zeer velen al sedert lange tijd reikhalzend
uitzien naar recente gegevens over het bedrijfsleven.
Vooropgesteld moet worden, dat de gegevens, zoals ze
in bovengenoemde publicatie werden opgenomen, betrek-
king hebben.op de nijverheid, de handel en het
\
verkeer,
met uitzondering echter van de spoorwegen, .de P.T.T.
en de schippersbedrijven in de wilde vaart, welke op het
moment van publicatie nog niet volledig beschikbaar
waren. Een ernstige lacune is dit echter niet.

Het aantal vestigingen..

Het totaal aantal vestigingen, dat 384.700 bedroeg in
1930 is sedertdien toegenomen tot 403.200 ofwel met
5
pCt.

De sterkste toeneming had plaats in de bedrjfsklassen
wegvervoer (61 pCt), chemische nijverheid (50 pCt)
textielnijverheid (48 pCt) en aardewerk, glas, kalk, stenen
(49
pÇt).
Bovendien in de klassen kunstnijverheid (131 pCt)

en papier (75 pCt). Deze laatste twee bevatten echter
slechts een gering aantal vestigingen.

În verschillende bedrijfsklassen ig het aantal vestiingen
belangrijk afgenomen en wel in de diamantnijverheid

(70 pCt), hetgeen te wijten is aan de deportatie van grote
aantallen joden, in wier handen deze bedrijfstak bijna
geheel berustte, in de houtnijverheid (invloed van de
schaarste aan hout en het ontstaan van houtvervangende
producten), de ledernijverheid (vooral ten gevolge van de
daling van het aantal schoenherstellers), de mijnbouw
(nl. de veenderij), de winkels en de tramwegen.

Wanneer de bedrijfsklassen in enkele groepen worden samengevat dan blijkt, dat de volgende toe- of afneming van het aantal vestigingen heeft plaats gehad.

1930

1

1950

1
toeneming

Nijverheid
………………….
159.041

172.565

8,5pCt
Handel

……………………
178.225

174.780

– 2,0 pCt

Vervoerswezen
…………….
..
IS 106

26.635

47,0 pCt

23 Mei 1951

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERiCHTEN

391

Het aantal it’erkzamen.

Belangrijker voor het inzicht in de ontwikkéling zijn

de gegevens van het aantal werkzamen in de verschillende
bedrijfsklassen, omdat deze cijfers vooral een indruk

geven van het verloop van de werkgelegenheid.
Het totaal aantal personen nu in de hier behandelde

bedrijfsklassen, dat 1.676.300 bedroeg in 1930, is sedert-

dien met niet minder dan 746.000 of bijna 45 pCt gestegen.
In het onderstaande staatje is de toeneming in de ver-
schillende bedrijfsklassen van de nijverheid gegroepeerd
naar de rangorde van de relatieve groei.

Bedrijfsklasse

1930

1

1950

toeneming

in pCt

55.165
132
2.008
101
221.006
431.061
95
Kunstnijverheid

…………….968
Metaalnijverheid

……………
155.484 290.931
88
Bouwnijverheid

………………
Kleding en

reiniging

………..
105.043
167.213
59
82.143
126.835
55
15.036
22.963
53

Chemische nijverheid

………..23.822

Leder, wasdoek, rubber
411.142
59.171,
47
Gas,

electr.

en

waterl.

……..
22.953 32.467
42

Textiel

…………………….

Grafische nijverheid
40.232 53.670
34

Papier

………………………

49.453
62.430
28
voedings- en genotmiddelen
189.344

..

240.142
27
Hout,

kurk,

stro

……………..

Aardewerk, glas, kalk, stenen
40.252
51.002.
27
Mijnbouw, veenderijen
53.373
53.102
0
Diamant

…………………..
1.750.
1.517
-13

1.041.001

1
1.650.677

Meer dan de helft van de stijging in de totale industrie
wordt veroorzaakt door de toeneming van het aantal’
personen in de metaalnijverheid en de bouwnijverheid.

Ook de procentuele stijging in deze klassen is hoog, doch
het hoogst is zij in de chemische nijverheid.

Het aantal personen in de handel steeg van 448:538 tot
521.662 of met 16 pCt. Deze toeneming vond vrijwel geheel plaats in de ,,overige handel” (d.z. kleinhandel

niet in winkels, groothandel en tussenpersonet en handels-bedrijven n.e.g.).
In
de winkels nam het aantal personen
vrijwel niet toe.

Het aantal personen, werkzaam in de vervoersbedrijven,
vertoont een belangrijke stijging, nl. van 117.398 tot 157.543

d.i. 34 pCt. Hoewel deze stijging gedeeltelijk veroorzaakt
wordt doordat, in verband met het verschil in techniek
van de tellingen van 1930 en
1950,
de meikrijdersbedrijven
(welke veelal door boeren als nevenbedrijf worden tiit-
geoefend) in 1950 vollediger zijn geteld dan in 1930,
heeft hier toch ook de ontwikkeling van het verkeer een
belangrijke rol gespeeld, met name vooral in deluchtvaart

(toeneming van 309 tot 6.472) en het wegvervoer . (toe-
rieming 103 pCt).

Samengevat in enkele hoofdgroepen kan de volgende –
ontwikkeling worden geconstateerd.

aantal personen

toeneming
1930

in pCI
1

1950 . in pCt’

in pCI
Nijverheid
…….
1.041.001 .

65

1.650.677

71

59
Handel

448.538

28

521.662

22

16
vervoerawezen

117.398

7

157.543

7

34

1.606.937
1
100

1
2.329.882
1
100

1

45

Er blijkt uit, dat het zwaartepunt van het Nederlandse

bedrijfsleven zich steeds meer naar de nijverheid ver-
plaatst. –

Vrort wenarbeid.

De werkgelegenheid voor vrouwen in de periode 1930-

1950 nam ongeveer in gelijke mate toe als de totale werk-
gelegenheid, nI. eveneens met 45 pCt. Dit was echter lang

niet in elke bedrijfsklasse het geval. Slechts in de klassen

aardewerk, glas, kalk, stenen, •de ‘chemische nijverheid,
hout, kurk en stro en het hotel-, café- en restaurantbedrijf

hield de werkgelegenheid voor de vrouwen gelijke tred met die voor de mannen.

Een meer dan evenredige toeneming van de werkgelegen-
heid voor vrouwen vertoonden vooral de grafische nijver-
heid, de bouwnijverheid, kleding en reiniging, de klasse

leder, wasdoek, rubber, gas-, electriciteits- en waterlei-
dingbedrijven, de handel, het wegvervoer en het vervoer –

te water. In enkele klassen nam de werkgelegenheid voor
vrouwen relatief minder toe dan die voor mannen en wel
i n de metaalnijverheid. de papiernijverheid en de textiel-
industrie. In één bedrijfsklasse, ni. in de mijnbouw en
veenderj, liep de werkgelegenheid voor vrouwen zelfs ook

-in absolute cijfers terug en wel van 1.793 in 1930 tot 734
in 1950. –

In de tabel onder aan de b1. zijn de absolute en relatieve
cijfers van de belangrijkste bedrijfsklassen bijeengebracht.

De bedrjjfsgrootte.

De gemiddelde bedrijfsgrootte in de nijverheid steeg
in de beschouwde periode van
6,5
personen per bedrijf tot
9,6 personen per bedrijf, hetgeen wijst op een tendentie

tot concentratie. Deze komt het sterkst tot uiting in de
gas-, electriciteits- en waterleidingbedrijven, waarvan de
gemiddelde grootte toenam van 30 tot 41 en in de mijn-
bouw, waar, als gevolg van het verlopen der veenderij,
de gemiddelde grootte toenam van 40 tot
57.
In de metaal-
nijverheid valt een stijging te constateren van 8 tot 11,
in de bouwnijverheid van 4 tot 7 en in de chemische
nijverheid van 10 tot 15. Achteruitgang in gemiddelde
grootte vertoonde geen enkele bedrijfsklasse.

Conclusies.

Uit het voorgaande kan worden geconcludeerd:
le. dat sedert 1930 belangrijke verschuivingen in het

bedrijfsleven hebben plaats gehad in dier voege, dat het
accent steeds meer op de nijverheid komt te liggen;
2e. dat deze verschuivingen vooral veroorzaakt zijn door
een zowel absoluut als relatief sterke toeneming van het
aantal personen in de metaalnijverheid en in het bouw-
bedrijf, en een relatief sterke groei van de chemische nijver-
heid en het wegvervoer;

3e. dat eveneens verschuivingen hebben plaats – gevonden

in de werkgelegenheid voor vrouwen, welke in absolute

Bedrijfsklasse
aantal personen
toeneming
‘wo. vrouwen
toenenn
lip
1930 1950 1930

1

1950

.

51.002
27,
2.483 3.176
28
.

55.484
53.670
34
5.414
9.507
76
Bouwnijverheid
………………………………………………
290.931
88
5.574
13.862
148
23.822
55.165
132
5.074
12.997
156
49.453 63.430
28
2.348
3.006
28
105.043 167.213
59
55.771
100.131
80
40.142
59.171
47
5.288
10.352 96

Aardewerk,

glas,

kalk,

stenen

……………………………………..40.252
Grafische

nijverheid

……………………………………………40.232

56.373 53.102
0
1.793
,
734

59
221.006
431.061
95
16.970
30.561
80
15.036
22.963
53

.
3.459
4.913
42
Textiel

……………………………………………………’
82.143

126.854
55
29.952
37.881
27

Chemische

nijverheid

…………………………………………
….
Hout,

kurk,

stro

…………………………………………….

22.953
32.467
42
750
.
1.399
87

Kleding,

reiniging

…………………………………………..

Leder,

wasdoek,

rubber

……………………………………….

189.344
240.142
27
36.717 49.428
34

Mijnbouw,

veenderj

…………………………………………
….
Metaalnijverheid

…………………………………………….
..

251.730
254.906
t
105.756 121.277
15

Papier

……………………………………………………..
….

190.808
266.756
36
22.031
40.490
84

Gas,

ekctriciteit,

waterleiding

…………………………………..

voedings-

en

genotmiddelen

…………………………………….

Wegvervoer

………………………………………………….
,
34.056.
68.996
.
103
4.259
4.101
226

Kleinhandel

in

winkels’

……………………………………….
..
Overige

handel

……………………………………………….


\’crvoer

te

water

……………………………………………… .
48.861

.
49.252
1
1.077
1.714
58
Hulpbedrijven

vervoer

……. ………………………………….

30.345 26.333

13
2.110
2.195
4
Hotel-,

café-

en

restaurantbedrijven
……………………………….
63.960

.

,

83.453
30
31.129
40.718
31

392

ECONÔMISCH-STA TISTISCHE BERICHTEN

23 Mei 1951

cijfers het meest toenam in de klasse kleding en reiniging

en relatief in de klassen wegvervoer,
.bouwnijverheid
en
chemische nijverheid;

4e. dat er een algemene tendentie tot verdere concen-
tratie in de industrie valt waar te nemen.
In een volgend artikel zal wellicht gelegenheid zijn

nader in te gaan op de verschillen in’ ontwikkeling

tussen de provincies,
I
waartoe de publicatie van het C.B.S.

eveneens de benodigde gegevens verschaft. Reeds een

oppervlakkige beschouwing van de cijfers doet ni. ver-

moeden, dat hier bijzonder opmerkelijke veranderingen

heb’ben. plaats gevonden, in het bijzonder met betrekking

tot de spreiding van de industrie.

Vught.

P. C. A. ‘t HOEN.

• . INGEZONDEN STUKKEN

Kostprijsberekening van de melk

De heer A R. van Nes, ec.drs, te ‘s-Gravenhage schrijft

ons:

In het artikel ,,De kostprijsberekening van de melk”
poogt Ir Vredeling een indruk te geven van de invloed,

welke het toenemen van de melkstroom héeft op de kost-

prijs van de geproduceerde melk.
Schrijver
geeft als doel

van zijn artikel aan: wij hebben de bewering van de Stich-
ting voor den Landbouw, als7 zou een grotere melkproductie
gepaard gaan met een gelijkblijven van de kostprijs per

eenheid product, willen bestrijden. In het midden latend

of de bewering van de Stichting voor den Landbouw inder-
daad zo positief is gesteld, is de schrijver mijns inziens

hierin niet geslaagd. Immers, hij constateert, dat in het
melkjaar 1949/50 de melkproductie 10 pCt hoger is geweest

dan door het L.- E.I. in de voorcalculatie voor dat jaar was

geraamd, terwijl de’kosten slechts een stijging van 7 pCt
vertoonden. Uit deze divergentie concludeert hij dan, ddt

de stijging van de melkproductie heeft geleid tot een daling
van de kostprijs per eenheid. Hierbij maakt Ir Vredeling
echter de fout, dat hij een
genormaliseerde
kostprijs-

berekening vergelijkt niet een
historische
kostprijsbereke-

ning. Stel, dat de weersomstandigheden in het melkjaar
1949/50 ,in plaats van gunstig eens ongunstig waren ge-
weest. Dan zou bijvoorbeeld gevonden zijn, dat een
7 pCt productieverhoging gepaar.d was gegaan met een
kostenstijging van 10 pCt. Zou dan de conclusie getrokken
mogen worden, dat een stijging van de melkprodüctie
leidt tot een stijging van de kostprijs per eenheid? Het feit,
dat in het melkiaar 1949/50 een 10 pCt hogere melkproduc-
tie is behaald met 7 pCt hogere kosten bewijst nog niet,

dat’ deze productieverhoging onder
normale product ie-

omstandigheden
ook zou hebben geleid tot een daling van
de kostprijs per eenheid. Alleen indien dit laatste aange-
toond zou worden – en dit is met het beschikbare

materiaal niet mogelijk – zou de stelling van Ir Vrede-

ling daarmee bewezen zijn.

Naschrift.

Uit het bovenstaand stuk van de heer A. R. van Nes
blijkt, dat er tussen hem en mij enig misverstand bestaat.
Met mijn artikel heb ik nI. niet willen bewijzen, dat ,,een”
stijging van de melkproductie leidt tot een daling van de

kostprijs per eenheid, doch mijn betoog slaat alleen op
de melkkostprijs in het jaar 1949/1950, zoals het in de in-
leiding en in het slot van het artikel ook is gesteld. Tussen
de regels door kan men merken, dat Drs Van Nes met mijn

opvatting kan meegaan voor zover dit de kostprijs in

1949/1950 betreft.
Voor het overige ben ik het geheel met hem eens. Zou
men willen nagaan de invloed van een grotere melk-

productie
onder normale omstandigheden
op de kostrijs
van de melk, dan zal men eerst de beschikking moeten

hebben over de nacalculaties van een groot aantal jaren

om daaiuit een conclusie te trekken omtrent de relatie
kostprijs/productie-omvang onder normale productie-

omstandigheden.

Het feit, dat de door mij gecorrigeerde nacâlculatie
yoor het boekjaar 1949/1950 uitwijst, dat de vergrote

melkproductie -geleid heeft tot ee dalïn van de kost-

prijs per eenheid, zegt nog niet, dat de grotere melkpro-

ductie op zichzelf de oorzaak is van deze kostprijsdaling.

Voor mij zelf heb ik de overtuiging, dat deze daling goed-

deels veroorzaakt is door de gunstige productie-omstandig-
heden.

Overigens zou het interessant zijn om in de toekomst,

wanneer hiervoor voldoende materiaal is verzameld, zo

goed mogelijk de verhouding marginale kosten’/marginale

opbrengst vast fè stellen; Want eerst dan zou men, zoals

Drs Van Nes’terecht opmerkt, iets kunnen zeggen van de

rentabiliteit .van de niellproductie in Nederland onder
normale productie-omstandigheden.

Utrècht.

Ir H. vREDELING.

De tweede noodvoorziening ten aanzien van de

gemeentefinanciën

De heer J. Hasper te Rotterdam schrijft ons:

In ,,E.-S.B.” van 25 April jI., no 1771, blz. 314, stelt
Prof. Mr C. W. de
ies, dat de Tweede Kamer in haar

-Voorlopig Verslag de pointe van ,het hierboven aange-
duide wetsontwerp heeft gemist. De Kamer had gevraagd: hoe denkt dç Regering over de autonoiiiiè van de gemeen-
ten? Volgens Prof. de Vries had eigenlijk moeten worden.

– gevraagd: krijgen de gemeenten nu een groter belasting,

gebied te bewerken en minder rijksbijdragen?
Dit is eigenlijk een grapje van Prof. de Vries; een spelletje
niet gedachten en. woorden. Als de Tweede Kamer had

gevraagd: ,,Wanneer krijgen de gemeenten nu eindelijk
weer eens een groter belastinggebied, zô, dat de gemeente-
raden het van de burgers gevraagde offer tegen een voor-

gestelde maatregel kunnen afwegen?”, dan had iedere
commentator kunnen schrijven: de pointe is gemist, want
het gaat in wezen oni de gemeentelijke autonomie.
Maar het is niet om deze opmerking, dat ik op boven-
aangehaald artikel tei’ugkom. Mijn bezwaar gaat tegen de
slotalinea’s, die betrekking hebben op de iiitkeringen uit

het Gemeentefond. Prof. de Vries gaat daarbij uit van
uitkeringspercentages
en vraagt: moet dit percentage, dat
in 1950 aanvankelijk was gesteld op 120 en later op 125,
op dit cijfer worden bevroren? Zal in 1951 en 1952

125 pCt of 130 pCt van de uitkeringen van 1948 aan
de-gemeenten moeten worden afgedragen?
Hier heeft Prof. de Vries de pointe gemist. Met weg-
lating van ongenietbare technische détails is zulks met
weinig woorden aan te tonen. Men moet dan weten, dat
de
.9nt vangsten
van het Fonds wel
ten dele
worden beheerst
door percentages,
maar de uitkeringen niet:
Volgens de
bestaande wet wordt 8 pCt van de Rijksbelastingen in het
Gemeentefonds gestort. Deze opbrengst, verhoogd met – andere bronnen van inkomen,
moet,
over de gemeenten
worden verdeeld (opgedeeld). Die verdeling geschiedt elk
kwartaal. Omdat dan nog geen definitieve belasting-

ontvangsten bekend zijn, behelpt de administratie zich
• tjjdeljjk
niet ramingen. Voor de jaren 1948/1950 is geraamd, dat in ieder geval 120, later 125 pCt van

de in 1948 genoten bedragen zcu kunnen worden
uitgekeerd: Naderhand is gebleken, dat de Minister, als
beheerder van het Gemeentefonds, dus als trustee van de
gemeenten, rond f300 mln ten onrechte niet had opgedeeld,

d.w.z. ten onrechte aan de gemeenten had onthouden.

23 Mei 1951

ÉCONOMIScH-STATISTISCIJE BERIC’JI TEN

393 –

De Minister heeft nu bij de Tweede Kamer een wets-

ontwerp ingediend om dat bedrag in kas te. môgen

houden, teneinde daarmede een door hem te beheren

conjunctuurfonds voor de gemeenten te stichten. En bij
de behandeling van dat wetsontwerp vraagt de Kamer

nu: hoe denkt de Regering eigenlijk over. de gemeente-

lijke autonomie? En dan vraagt de lezer weer: wie

heeft nu eigenlijk de pointe gemist? De Kamer of
Prof. de Vries?

Naschrift.

Wanneer de lezer vraagt: wie heeft nu eigenlijk de

pointe gemist van mijn betoogje, dan is het antwoord:
de heer J. Hasper.

Ik heb betoogd, dat het kernprobleem is, dat de gemeen-
ten genèrlei stukje eigen inkomstenbelasting hebben. Het uitkeringssysteem is vastgelopen. Het is ,,o.verdone”.

Daaraan voegde ik toe, dat nu de beoordeling van het

percentage (125 pCt?, 130 pCt?, 135 pCt?, 140 pCt? enz.)

der uitkering op het ,,basis-bedrag” (der uitkering) een
moeilijkheid is, welke de Regering moet oplossen. Weer
een beslissing der Regering, waar de gemeentebcstifren
buiten staan!

Op het ogenblik wordt regelmatig de 125 pCt uitge-
keerd. Blijft dit zo? Niemand weet het.
‘s-Gravetihage.

C. W. DE VRIES.

Inflatie en de sociale fondsen

Ir J. C. Kaars Sijpesteijn te Krommenie schrijft ons:

Met belangstelling las ik het artikel van de heer Gerlof
Verwey ,,inflatie en de sociale fondsen” in ,,E.-S. B.” van
25 April jI.

Ik ben het met de schrijver eens, dat in het algemeen
dc regeringen der verschillende landen in de na-oorlogse
jaren onvoldoende er toe hebben medegewerkt de bevol-

kingen. duidelijk te maken in welke staat van welvaart
(armoede) de respect ievel ijke landen verket’en. Ook kan
ik onderschrijven, dat te gemakkelijk de weg van de minste
weerstaiid werd en wordt gekozen, t.w. die der inflatie.
Echter meen ik te mogen stellen, dat de waardever-
mindering van het geld, op langere termijn bezien,inhaerent
schijnt aan ons economisch en politiek stelsel. Er zijn mi.
,verschillende verklaringen voor te geven, maâr één .ver

klaring vind ik altijd het meest sprekend en plausibel.
Dat is de volgende: in een democratische maatschappij
zullen de loontrekkenden trachten hun in geld uitgedrukt
loon te doen stijgen om daarmede hun verhoogde welvaart
in hoger loon uitgedrukt te zien.
Verhoogde welvaart bij gelijkblijvend loonpeil komt tot
uitdrukking in lagere prijzen, maar is psychologisch niet
aantrekkelijk.

Aangezien ook het prijsniveau vaak schoksgewijs stijgt
en daalt en het loonpeil zich vertraagd hierom beweegt, krijgt men op langere termijn een steeds hoger loon- en
prijspeil te zien. Theoretisch kan men wel deflationistische maatregelen
nemen, die dit \’erschijnsel tegengaan, maar de geestes-

gesteldheid der mensen verzet zich daartegen. ik ben dus
van mening, dat, ook zonder een lichtvaardige infiationis-
tische politiek der regeringen, een vermindering van de
waarde van de munt op langere termijn een normaal ver-
schijnsel is te noemen.
Daarop baseer ik mijn opvatting, dat fondsvorming voor
sociale voorzieningen onjuist moet worden genoemd. De
oudedagvoorziening, waarbij deze fondsvorming het
sterkst spreekt, omdat, hier fondsen worden gevormd,
waaruit eerst over tientallen van jaren uitkeringen worden

gedaan, behoort – en ik sta hier gelukkig iiiet alleen
1) –

te worden gefinancierd volgens het
omsiagstelsel.
Niet, omdat de huidige te lichtvaardige financiële politiek
der regeringen het onheil van de inflatie ons zo duidelijk

voor ogen stelt, maar omdat ik zelfs bij een gezonde finan-

ciële politiek der regeringen op langere termijn een ver-

mindering van de waarde van de munt als een te ver-
wachten verschijnsel aanvaard en waarvoor ook mi.
geen deflationistisch Icruid gewassen .is.

Als ik, en diegenen die met mij het omslagstelsel voor
de oudedagvoorziening voorstaan, als één der argumenten
hiervoor gebruiken, dat dan de inflatie geen vat meer kan

krijgen. op. de pensioènuitkeringen, dan behoor ik niet tot

hen ,,die het onheil van de inflatie niet wensen te voor-
komen”, maar tot hen, die de fondsvorming – en niet
alleen uit angst voor infiatiegevaar – voor sociale voor-
zieningen onjuist en onnodig achten.

De sociale ontwikkeling leidt naar het omsiagstelsel; het stelsel van fondsvorming dateert uit de tijd, dat incidenteel
voorzieningen voor bepaalde groepen van werknemers

werden getroffen en het particulier verzekeringssysteem
werd, ja moest worden gekozen.

Juist omdat, zoals schrijver opmerkt, ,,een bedrijf, waar-
van de pensioengerechtigden op latere leeftijd niet in staat
zijn op de hun eigen wijze te leven, zich niet kan onttrekken
aan de verantwoordelijkheid uit eigen middelen tot hun
levensonderhoud bij te dragen” en ,,het in het belang is
zowel van het betrokken bedrijf als van de pensioenge-
rechtigden, dat in dit opzicht het bedrijf niet voor een
al te zware verantwoordelijkheid komt te staan”, moet

mi. spoedig door werkgevers en werknemers, door Regering
en burgers, gekozen worden voor het omsiagstelsel.
Laat men niet terugschrikken voor een afdoende op-
lossing, ook al moet daarvoor datgene, wat door werkelijk
sociaal-voelende werkgevers – tezamen vaak met hun
werknemers – is opgezet, worden beëindigd.
Alle oplossingen, waarbij de fondsvorming wordt ge-
handhaafd, zijn lapmiddelen, die nimmer tot het beoogde
doel zullen leiden.

Ncisc/irij’t.

Zou het juist zijn, zoals Ir Kaars Sijpesteijn ‘stelt, dât
de waardevermindering van het geld, op langere termijn
bezien, inhaerent is aan ons economisch en politiek stel-

sel? Ik weet het niet, voel mij echter allerminst zeker. Van 1879 tot 1895 is de waarde van het geld gestegen;
ook weer tussen 1920 en 1933. in 1933 was de waarde zelfs

vermoedelijk niet hoger dan in 1914. Het kan zijn, dat na
nog een halve eeuw zal blijken, dat deze perioden als
tijdelijke inzinkingen in een overigens opwaartse be-
weging moeten worden gezien. Of dat, zoals buy. Prof.

Hayek aanneemt, grote inzinkingen van het prijsniveau,
daar deze politiek. niet welkom zijn, niet meer zullen
voorkomen. Doch wie zal dit met zekerheid zeggen?

Toch is de gedachte van de heer Kaars Sijpesteijn zeer
suggestief. Door de eeuwen zijn er in bijna alle landen
munt- en valutaverzwakkingen geweest en als wij ons
bepalen niet tot onze tijd en die van onze vaders doch
tot een periode van eeuwen, geloof ik, dat des heren Kaars
Sijpesteijn’s betoog aan kracht wint. Het opvallende is dan echter, dat de waardevermindering der valuta zich
dan niet blijkt te bepalen tot ,,ons economisch en politiek
stelsel”. Onder de economische en politieke stelsels, die
aan de negentiende en twintigste eeuw vooraf gingen,
was muntverzwakking evenzeer aan de orde van de dag. Bovendien: in onze eigen tijd ziet men waardeverminde-
ring vati het geld niet alleen in de landen, die het door

de heer Kaars Sijpesteijn bedoelde stelsel huldigen, doch

‘)
Zie o.a. het rapport van de Nederlancische Maatschappij voor Nijverheid
en Handel, 1938: Fondsvorming Overheid; Rapport Raad van Bestuur in
Arbeidszaken, 1950: Financiering Wettellke Oudedagvoorriening.

394

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

23 Mei 1951

evenzeer in tal van andere landen (Rusland en Oost-

Europa, Azië).

De reden van deze vermindering was vroeger, zover ik

daarover kan .00rdelen, ongeveer gelijk aan de tegenwoor-
dige, ni. dat de Staat (of de Vorst) boven zijn middelen
leefde. Veelal zag men en ziet men dan ook de munt-

verzwakkingen optreden als gevolg van oorlogen.

• Dit zijn slechts enige aantekeningen naar aanleiding

van de argumentatie van de heef Kaars Sijpesteijn. Zijn

conclusie, dat het omsiagstelsel de voorkeur verdient boven het stelsel van fondsvorming, wordt door deze

kanttekeningen niet noodzakelijk aangetast. Eerder zullen

zij zijn conclusie versterken.

Bij het omsiagstelsel komt echter alles aan öp de uit-

werking. Men kan omslaan over het gehele Nederlandse

bedrijfsleven, over bedrijfs- of vakgroepen of ook nog

over andere groeperingen. Men kan ook elke onder-

neming op zich zelf nemen. Welk systeem men ook neemt,

er zijn direct een groot aantal vragen en er is nooit een

– plan onder mijn aandacht gekomen, dat mij de overtuiging
gaf, dat het mogelijk zal zijn deze behoorlijk op te lossen,

zelfs al zou men het over het principe eens zijn. Fonds-

vorming wil zeggen, dat elke onderneming of groep van

ondernemingen zich zelf redt en van te voren voorzieningen

treft – zij het, dat deze onvoldoende kunnen blijken
-;
omslagstelsel berust op samenwerking met anderen ter
bereddering van een staat van zaken, waarvoor geen voor-

zieningen getroffen zijn en brengt grote belangenver-
schillen aan het licht. Men heeft nu eenmaal altijd goed-
gaande bedrijven en slechtgaande, jonge bedrijven en

oude, kleine, middelgrote en grote bedrijven, bedrijven

met oud en met jong personeel, bedrijven met nauwelijks
enige of wisselende werknemers e.d. en de belangen van
al deze bedrijven zijn niet dezelfde. De kwestie wordt

cj,rect anders als men alleen met één instantie te maken

heeft, en die instantie bovendien de Overheid is. Voor de
Overheid heeft het omsiagstelsel naar• mijn indruk grote

voordelen. Ook het rapport van de Nederlandse Maat-

schappij voor Nijverheid en Handel 1938, waarop deheer
Kaars Sijpesteijn doelt, beveelt het onislagstelsel alleen
voor de Overheid aan en zondert het particuliere bedrijfs-

leven zelfs uitdrukkelijk uit.
Laat ik .de heer Kaars Sijpesteijn overigens gerust
stellen: ik zou evenmin als hij de moed willen opgeven,
dat te eniger tijd een goede oplossing voor het omslag-

stelsel ook voor het particuliere bedrijfsleven te vinden is,
doch ik geloof niet, dat men zeggen kan dat dit stelsel de
voorkeur verdient als men niet eerst de uitwerking tot in

bijzonderheden in concreto voor zich ziet.

Amsterdam.

GERLOF \’ERWEY.

BEDRIJFSECONOMISCHE

NOTITIES

De schaduwz.ijden van het lifostelsel in

cijfervoorbeelden

Het is na de beschouwing in ,,E.-S.B.’ van 18 April 1951
1
)

nuttig gebleken, daaraan enige cijfermatige voorbeelden
toe te voegen. Het is voor dit doel niet nodig alle gevallen,
welke zich kunnen voordoen, te behandelen; volledigheid,

welke in een theoretische beschouwing vereist zou zijn,
wordt hier dus bewust niet nagestreefd. Hetgeen voor de
practijk belangrijk, is, wordt daardoor des te duidelijker

naar voren gebracht. Omtrent de inperking van het te be-

strijken terrein zij het volgende opgemerkt.
Indien men op dit terrein voorbeelden wil constrüeren,
dan moeten daarin de volgende gezichtspunten worden

‘) ,,Be8indiging’ der belastinheffluig oser schijnwinst met betrekking’ tot
v000rraden?”, blz. 301.e.v.

verwerlct: a. perioden van prijsstijging en prijsdaling;
b.
voorraden groter/kleiner dan de ,,ijzeren voorraad”.

We laten dynamische vergroting/verkleining van de nood-

zakelijke ,,ijzeren voorraâd” buiten beschouwing. Voorts
kunnen de gevallen, waarin de werkelijke voorraad groter

is dan de ijzeren voorraad als niet interessant eveneens

worden uitgesloten. Verder nemen we aan, dat de begin-

voorraad gelijk is aan de ijzern-voorraad.

Voor de practijk is in de eerste plaats toetsing van het

mogelijk in de toekomst bij de fiscale winstberekening

toegelaten lifostelsel aan dat, waarbij de voorraad ge-

waardeerd wordt tegen de laagste van kostprijs of.markt-

prijs interessant. Vervolgenskomt toetsing aan het effec-

tievere ijzeren voorraadstelsel, het door zijn eenvoud meest

gewenste systeem van fiscale winstberekening, in aanmer

king. Vergelijking met de winstbepaling vblgens het prin-

cipe der vervangingswaarde blijft achterwege, omdat de

kans op fiscale toepassing (nog?) niet binnen onze gezichts-

kring schijnt te liggen.

Volledigheidshalve zij nog opgemerkt, dat we ons na-

tuurlijk baseren op de economische voorraad, d.i. de aan-

wezige voorraad, vermeerderd resp. verminderd met reeds

afgesloten inkoop- resp. . yerkoopcontracten. Eigenlijk
wordt verondersteld, dat déze contracten op normale

wijze op de goederenrekening zijn geboekt.

1.

Stijgend prijsniveau, te kleine cindvoorraad.

Kostprijs of marktprijs.
voorraad
500

t f 10 f

5.000
Verkoop

1.250 A f 20 f 25.000
Inkoop
1.000

15

15.000
Eindvoorraad 250

15 ,,

3.750
Winst
8.750

1.500

28.750
.

1.500

f 28.750

Lifostelsel.
Voorraad
500 â f 10 f

5.000
Verkoop

1.250 â f 20 f 25.000
Inkoop
1.000

,,

15

15.000
Eindvoorraad

250
,, ,,

10 ,,

2.500
\Vint
,,

7.500

1.500

f 27.500
1.500

f 27.500

IJzeren
voorraad;telsel,

vervangingswaarde einde

boekjaar t’ 17.
Voorraad
500

t’

10 f

5.000
Verkoop

1.250 â f 20
t’
25.000
Inkoop
1.000

IS ,,

15.000
Eindvoorraad 250

750
1
)
winst

5.750

1.500

t’
25.750
1.500

t’
25.750

‘) Ijzeren s’oorra,d 500 â f 10 =
t’
5.000
Tekort

250

17 = ,, 4.250,.

t’
750

De verschillen tussen de verkregèn winstcijfers t.o.v.

het lifo-stelsel zijn als volgt te verklaren:
Het lifo-stelsel geeft fl.250 minder winst dan bij
waardering van de voorraad tegen de laagste van aankoop-
prijs of marktprijs. Bij het eerste wordt niet tot de wint

gerekend de waardestijging van de eindvoorraad, nl. 250

t
(15-10) = f1.250.
Het ijzeren voorraadstelsel geeft f1
.750
minder winst

dan het lifo-stelsel, omdat het eerste er rekéning mede
houdt, dat de voorraad tot op het normale niveau moet
worden aangevuld tegen f17, waarna deze nieuwe aankoop
tot op de vastebasisprijs wordt afgeschreven: 250 â
(17-10) = f 1.750. Indien de vervangende aankoop inder-
daad tegen fl7 plaatsvindt en de eindvoorraad aan het
einde van het volgende boekjaar gelijk is aan de ijzeren
voorraad, wordt de vaste basisprijs voor het lifostelsel

als volgt verhoogd:

Eindvoorraad stammend Uit beginvoorraad: 250 S
t’

10 = f 2.500
– idem

stammend uit eerste inkoop 250 ,, ,,

17 = ,, 4.250

Totaal eindvoorraad

5005
t’
13,50 =

6.750

-v:

1

23 Mei 1951

ECONOMISCH-STA TIST’ISC’HE BERICHTEN

395

11.
Opvolgend dalend prijsniveau tot op de begin waard’.

Kostprijs of marktprijs.

Beginvoorraad 250 4 f 15 f 3.750

Verkoop

1.250 Is f Ii f 21.250

Eerste inkoop 250 ,, ,, 17 ,- 4.250

Eindvoorraad 500 ,, ,, 10

5.000
Overige in-
kopen

1.250 ,, ,, II ,, 13.750


Winst

,, 4.500

1.750 –

f 26.250

1.750

f 26.250

De eindvoorraad is gewaardeerd tegen rnarktprijs
Is
fl0.

Lifostelsel.

Beginvoorraad 250
Is
f 10 f 2.500

Verkoop

1.250
Is
f

17 f21.250
Eerste inkoop 250 ,, – 17

4.250

Eindvoorraad 500 ,, ,, 13,50,, 6.70
Overige inko-


pen

1.250 ,,

II

13.750
Winst

,, 7.500

1.750

f 28.000

1.750

f
28.000

De eindvoorraad is gewaardeerd zoals boven weegegeven.

IJzeren voorraadstelsel.


Beginvoorraad 250

f

750

Verkoop

1.250
Is
f 17 f 21.250
Eerste inkoop 250
Is
f 17

4.250

Eindvoorraad 500 ,, ,, tO ,, 5.000
Overige inko-
pen

1.250 ,, ,, II

13.750
Winst

.. 7.500

.750

f 26.250

1.750

f 26.250

indien we Weer trachten de verschillen in uitkomst te

verklaren, dan krijgen we het volgende:

Het lifostelsel geeft f3.000 meer winst dan het

oude stelsel,
omdat: a. de eindvoorraad hoger is gewaardeerd
………….
f 1.750
b. de beginvoorraad lager is gewaardeerd
…………
1.250

meer winst

………………………………
f
3.000

Het verschil in uitkomst is voorts als volgt te verklaren.
Als kosten is -tegenover de opbrengst gesteld bij waardering
van de eindvoorraad tegen de- laagste van kostprijs of

marktprijs:

Beginvoorraad

……………………..
250
Is
f IS

f

3.750
Inkopen
…………………………….
250

17

, 4.250
Inkopen
…………………………….
750 ,, ,, II

8.250
Afschrijving eindvoorraad, gekoetst voor f11,
voor de balans gewaardeerd o.p fl0
……
500
Is
f t

,,

500

Totaal
…………………………………………
f 16.750
Opbrengst
…………………………………………..
21.250

Winst
…………………….. ……………………

f

4.500

Bij het lifostelsel is als kosten genomen de som


der laatste inkopen tot een hoeveelheid, gelijk
aan de verkochte, derhalve
…………
1.250
Is
f 11 =

f 13.750
Opbrengst

…………………………………………
21.250

Winst
…………………..
………………………

f

7.500

Wij hebben laarbij het lifostelsel naar de letter uit-
gevoerd, waarbij steeds de voorraad, indien een tekort is aangevuld, bestaat uit de beginvoorraad + de eerste aan-koop in het boekjaar, waarvoor, overeenkomstig de bier-
voor geformuleerde veronderstelling, een prijs van fl7
is genomen. Een denkbaar alternatief zou, kunnen zijn,
dat in plaats van de eerst geëffectueerde inkoopsprijs de
gemiddelde inkoopsprijs in het boekjaar mag worden ge- –
nomen. Deze bedraagt in ons voorbeeld fl2, zodat de
eirtdvoorraad dan als volgt gewaaideerd zou worden:

250
Is
f to = f 2.500
250,, ,, 12 = ,, 3.000

f II

=

175.503

Tn dat geval zou de winst dalen met
f6.750-f
5.500=
f 1.250 en dus uitkomen op f 6:250. De Ministeriële Nota
laat in het duister of dit alternatief gevolgd mag worden.

Het lifostelsel geeft hier evenveel winst als het ijzeren

voorraadstelsel door:

hogere waarde van de eindvoorraad
……………………
f 1.750
hogere waarde van de beginvoorraad
……………………….
1.750

Anders ‘erklaard: bij het lifostelsel worden als kosten

genomen de laatste inkopen tot een hoeveelheid gelijk

aan de verkopen, dus 1.250 â 11 = fl3.750. Bij het ijzeren
voorraadstelsel is hetzelfde het geval, omdat de eerste

aankoop als aanvulling van het voorraadtekort per ultimo –
van het vorig boekjaar geldt, waarvoor in het vorig jaar,

zoals reeds gezegd, al voorzieningen zijn getroffen. Ijzeren
voorraadstelsel en lifostelsel leiden tot dezelfde winst-

cijfers, wanneer de eindvoorraad niet kleiner is dan de

,,ijzeren voorraad”. –

111.
Totaalvergeljking over de gehele periode van prijs-
stijging en prijsdaling.

Wanneer we beide boekjaren sarpen nemen, komen we
tot de volgende totaalwinsten:

1

kostprijs of m;ktprj

…………
f
13.250
lifosteleel
……………………..

..15.000
ijzeren vocrraadstelrel
…………..

..13.250

‘Het laatste werkt gunstiger dan het eerstë, doordat de

winsten genivelleerd zijn:

1. 8.750 + 4.500 = 13.250.
5.750 + 7.500 = 13.250.
De hoogste winst is dus bij 3 lager.

De tegenwaarde van de hogere winst bij het lifostelsel
ad f
1.750
is ,,vastgelegd” in een hoger voorraadcijfer aan
het einde van het tweede jaar:

t en 3 beide eindvoorrasd

…………
f 5000
2

lifostelsel
………………….

..
6.750

f

l.750

De bedenkelijke werking van het lifostelsel voor het
geval de veorraad bij oplopende markt beneden het
normale peil daalt, is hiermede wel duidelijk gedemon-
streerd.

IV.
‘Verder dalend prjjsnivzi beneden de besi,:waarde.

Dit geval, waarin het lifostelsel sterk in het nadeel is,
kinnen we zonder nieuwe becijferingen denionstreren aan
de hand van II, wannëer we daarin de consequenties na-
gaan van een marktprijs aan het einde van het boekjaar
lager dan fl0. Stel f8.
Kostprijs
of
mark/prijs:
de eindvoorraad wordt
f1.000 lager opgenomen, de winst daalt met fl.000.

Lifostelsel:
de waarde van de eindvoorrad mag niet worden verlaagd, de berekende winst blijft gehandhaafd
op hetzelfde (relatief hoge) niveau en wodt door de
verder gaande prijsdaling niet verminderd.
Hier schuilt ongetwijfeld een zeer belangrijke belem-
mering voor vele ondernemers om hun keuze te bepalen
op het lifostelsel. De ernst van dit-vraagstuk springt in
het oog, wanneer men zich het voortdurende dalende
verloop van het prijsniveau in de jaren na 1930 in her-
innering brengt. Voor sommige, ondernemers is er wellicht een uitwijkmogelijkheid voor de verplichte waardering van
de voorraad,tegen de relatief hoge vaste basisprijs, nl. het
volledig uitverkopen van de voorraad, zodanig, dat op een
eindbalans de voorraad nihil zou zijn! Dan komt onver-
mijdelijk het verlies op de’ verkochte voorraad tot uit-

drukking. De meeste ondernemers echter zullen in zo
stetke mate beheerst worden door de eisen der continuï-
teit, dat een voorraadpositie op nihil volkomen ondenk-

baar is.
– 3.
Ijzeren voorraad:
hier zal aanpassing van de basis-
prijs moeten plaatsvinden, waardoor de waarde van de ijzeren voorraad wordt verlaagd tot op f4.000. De ,,af-
schrijving” ad fl.000 komt ten laste van het boekjaar,
waarin zij nodig werd. Dezé aanpassing zou, theoretisch
gedacht, wellicht achterwege lcuniien blijven, wanneer men
de oude basisplijs beschouwd als centraal punt van een
prijskromme, waarbij prijsstijging en prijsdaling elkaar vol-

V”vt ‘

396

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

23
Mei
1951

leaig companseren. Anders gezegd: wanneer men te maken

heeft met een op de lange duur gezien gemiddeld stabiel

prijsniveau, schommelend om een rustpunt, gelijk aan de

basisprijs. Het is echter te betwijfelen, of de prijsstand

op 1 Januari
1950,
welke als. basisprijs fungeert, overeen-

komt met dat rustpunt. Voorts, of de prijsbeweging zich
inderdaad op de bedoelde wijze voltrekt. Het ontkennend

of althans onzekere antwoord op beide vragen maakt aan-

passing van de basisprijs naar beneden voor de ,,goede

koopman” onvermijdelijk. Moge deze aanpassing worden

tot door de fiscus erkend goed
koopmansgebruik
bij de

voorgestelde toepassing van het lifostelsel;

Rotterdam.

.

v.

R. BURGERT.

AANTEKENING

Handel met China

De handel van het Britse Gemenebest niet China heeft

de laatste dagen nogal wat stof doen opwaaien en was,
nadat Minister Attlee deze kwestie — ,,with lamentable

ineptitude”,. zegt ,,The Economist” van 12 dezer – in•

het Lagerhuis ter sprake had gebracht, een onderwerp
van discussie. ,,The Economist” heeft deze handel over

de jaren
1948, 1949
en
1950
aan een uitvoerige analyse

ohderworpen en komt tot de conclusie, dat de directe
handel tussen de landen van het Gemenebest en China
itt
1950
weliswaar is toegenomen, maar – met uitzonde-

ring van de uitvoer van rubber uit Malakka – niet in

alarmerende mate. De handel met Hongkong steeg aan-zienlijk meer; de belangrijkste exportproducten naar dit
gebied waren rubber, kâtoen en jute, en de belangrijkste

exporteurs van deze goederen Malakka, Pakistan en India.
De uitvoer van Japan en Thailand naar Hongkong nam

gedurende het afgelopen jaar eveneens aanzienlijk toe en

men mag aannemen, dat een deel van Hongkongs invoer

– in
1948, 1949
en
1950
ging resp.
24,0, 29,3 en
39,0
pCt.

van Hongkongs uitvoer naar China – werd doorge-
voerd naar China.
Het ligt daarom voorde hand, dat het enige, voor de
oorlogvoering belangrijke, artikel dat direct of indirect
naar China werd geëxporteerd, rubber was en sedert het

uitbreken an de oorlog in Korea in aanzienlijke hoeveel-
heden. Zowel Engeland als Malakka hebben evenwel
sedert April jl. uitvoerlicertties voor fubber ingevoerd en

gedurende die maand beliep de rubberexport uit Malakka

naar China slechts
2.500
ton, hetgeen, op jaarbasis bere-
kend, geacht wordt overeen te stemmen met China’s rubber-
verbruik voor normale civile doeleinden. Wellicht is, zegt gën,oemd blad, deze hoeveelheid nog te groot, aangezien
China van ,andere landen, met name Indonesië, Thailand
en Vietnam, en via de smokkelhandel, eveneens rubber
kan verkrijgen. Hier staat evenwel tegenover, dat China
meer behoefte schijnt te hebben aan petroleum, spoorweg-outillage en industriële uitrusting dan aan rubber en Enge-‘
land noch de Verenigde Staten hebben gedurende de laatste
negen, maanden noemenswaardige hoeveelheden kapitaal-

goederen naar Ch Ina geëxporteerd.
Hoewel dus de handel van het Britse Gemenebest met
China een tamelijk onschuldig karakter heeft, is het laatste

woc$rd over een embargo op de uitvoer naar China
vermoedelijk nog niet’ gesproken. Aan een volledig
embargo zijn echter, aldus ,,The Economist”, vele

facetten verbonden. In de eerste plaats zou hiervoor
een besluit van de Verenigde Naties nodig zijn. Voorts
rijst de vraag, of het voldoende zal Zijfl; dat de Wes-
telijke machten niet meer naar China exporteren, ôf

dat zij alle verschepingen naar China zullen moeten
controleren. Een volledige economische blokkade zou,

zolang ‘er geen oorlog is, zowel technischals politiek moei-

lijk zijn uit te oefenen. In de derde plaats rijst de Vraag

van de vervanging van de goederen, die de Westelijke

landen uit China importeren en ténslotte dient de delicate

positie van Hongkong te worden genoemd.

Zoals onderstaande tabel doet zien, importeerden de,
Verenigde Staten, Engeland, Japan en de meeste landen

van het Gemenebest meer uit China dan zij er naar expor-

teerden. De voornaamste uitvoergoederen van China zijn

wolfrarn,’tung-olie, sojabonen en oliezaden, t&rwijl India
kortgeleden aanzienlijke hoeveelheden Chinese granen en

rijst heeft ontvangen. Een embargo op de handel met

China zou betekenen, dat deze invoer in het vervolg achter-
wege zou blijven. Hier komt nog bij, dat het tekort aan

wolfram zich zowel in de Verenigde Staten als in Engeland

reeds doet gevoelen.

Handel met China.

(in duizenden £.)

948

.

1949
1

1950
Invoer

I
Uitvoer

Invoer
I
Uitvoer
1

Invoer
I
Uitvoer

Engeland

.
. . :
8.201
8.717
3.622
2.406
10.364 3.593
Âustralië

..,
2.229
1.791′)
1.294
573
1.723
698
Canada

…..:
971
7.228
90
3.671
1.743
677
India
1.277 5.441


487
1.728
371
1.852
12.426
1.642
8.876
801
11.217
14,533
Malakka

…….
Verenigde Staten
29.900
67.800
29.300
22.800
51.800
13,500
Japan
……….
.—

5.923
837′
11.170
1
)
5.974′)

‘) Eerste II maanden

Hongkong neemt in ‘de handel van ‘het Verre Oosten

een bijzondere positie in; het bestaat bijna geheel van de
entrepôthandel met China. Het zou mogelijk zijn China ‘te

blokkeren zonder Hongkong te blokkeren, maai de be-
drijvigheid in laatstgenoemd gebied zou aanzienlijk wordeii

beperkt. Een minder welvarend Hongkong is, zegt ,,The
Economist”, vermoedelijk van minder politieke betekenis

voor Engeland en de Verenigde Staten dan een welvarend
Hongkong, dat wellicht in zekere mate contrabandehandel

met China’ zal toestaan. indien een embargo op de handel met China resultaten

zou moeten afwerpen, dan dient een dergelijk embrgo
China meer’te treffen dan de Westelijke machten. Rubber
is van meer belang voor het Westen dan voor China en

indien alle rubberverschepingen naar China zouden worden
stojgezet, dan zou het nog de vraag zijn, öf de strijdbaar-
heid van China’s leger ‘veel zou worden verminderd.
Bovendien hebben de Verenigde Staten en Engeland reeds

de zware last der herbewapening te dragen en het is slechts
dan gerechtvaardigd een blokkade aan ‘deze last toe te
voegen, indi’en deze blokkade materiële resultaten oplevert.

Het is zeer de vraag, of een blokkade van China doel-
treffend kan worden uitgevoerd; Engeland, het Gemene-
best en de Verenigde Staten zullen wel kunnen verhinderen,
dat een deel hunner uitvoer naar. China gaaJ, maar het
is niinder zeker, ‘ dat landen zoals Thailand, Indonesië,
India en Japan geneigd zAlen zijn deze blokkade rigoureus
toe te passen. Het’ beperken van rubberuitvoer en de con-
trôle öp de uitvoer van andere strategische’ grondstoffen,

gepaard gaande met verbod van uitvoer van oorlogs,
materiaal en petroleum, zal, zo besluit ,,The Economis’t”,
wellicht meer resultaat oplevereri dan het stopzetten van
de gehele handel van China met de Westelijke wereld.

GELDL EN’ KAPITAALMARKT

De geldmarkt.
Gedurende de verslagweek keerden de marktd isconto’s voor het eerst,sinds ‘maanden terug tot een staffeling ver-
band houdend met de verschillende looptijden. Zo noteerde

Meipapier- 1—/, Juni
P/
8
—’/
16
,
Augustus
17/_1/1

23 Mei 1951

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

397

September en bctober l’/,Januari en langer loend papier
l’/-°/ pCt.

Dat ondanks het feit, dat in Mei relatief veel schatkist-
promessen vervallen (ca f 500 mln) de disconto’s voor de
langere termijnen niet nôg lager waren, moet worden toe-

geschreven aan de grote deviezenaankopen door de banken

ten behoeve van hun cliënten, die op een aanzienlijk deel
der door niet-verlenging van schatkistpapier verkregen

liquide middelen beslag legden. De weekstaat van De

Nederlandsche Bank per 15 Mei gaf een daling van de
deviezenvoorraad met f74 mln t.o.v. de week tevoren te
zien. De aanzienlijke devïezenafvloeiing der laatste maan-

den gaf de circulatiebank de afgelopen week aanleiding
tot uitvaardiging van een verbod van vooruitbetaling op

in de toekomst te importeren goederen en tot het opleggen
van de verplichting tot contante storting van 25 pCt

bij het sluiten van termijnaankopen van valuta, teneinde de deviezenvermindering te remmen.
De opbrengst van vervallend schatkistpapiér werd be-
halve voor deviezenaankopen door de banken ook ge-

bruikt ter versterking van hun kaspositie. Hun saldo’s bij
de circulatiebank stegen van 7 op 15 Mei met f20 mln.
Voorts verstrekten zij cailgeld aan de Agent van het
Ministerie van Financiën; hetgeen een nieuwe vorm van

schatkistfinanciering vormt en de ,,nood” der Schatkist illustreert. Wellicht was dit de oorzaak, dat de notering
van het döoi

banken aan de discontohandelaren verstrekte
,,gewone” callgeld gedurende de verslagweek de gehele
week 1 pCt bleef, m.a.w. niet tot het.minimum van 3/4
daalde.

De krappe schatkistpositie, vooral gevolg van het bovë

n-
vermelde, niet verlengen van vervallend schatkistpapier,-
noopte het Rijk tot een verder beroep op de circulatie-‘

bank. De Nederlandsche Bank kocht ni. f45 mln schatkist-
papier van het Rijk, terwijl voorts het Rijk bij haar nog
f7 mln debet liep (vorige week’f 19 mln credit).

De kapitaalmarkt.

Het vijf en zeventig jarig bestaan van de Vereeniging voor
den Effectenhanciel deed de afgelopen week de gedachtèn een wijle teruggaan naar de voor de effecteihande1 ,,goede
oude tijd”, toen de beurs nog vergaarbak was voor nieuw
gevormde besparingen en daardoor een Lelangrijke functie
vervulde als intermediair bij de financiering van liet be-
drijfsleven en bij de Nederlandse kapitaalexport.

Op de aandelenmarkt vertoonde het koersniveau ge-

durende de verslagweek per saldo een kleine verdere af-
brokkeling. Aandelen Philips, die de laatste weken sterke
belangstelling hadden getrokken, ondergingen enige da-
ling nu het jubileum .niet met een extra jubileumdividend

gepaard ging. Bankaandelen dalen de laatste tijd enigszins
in koers, vermoedelijk als gevolg van de kijging van de

rentestand, dit in verband niet het feit, dat bankdividenden meestal vrij stabiel zijn en deze aandelen dus a.h.w. enigs-
zins ,,obligatie-achtig” zijn.

De staatsfondsen hadden weer enige flauwe dagen, waar-
door hun koersen grotendeels tot het peil van 2 weken
geleden terugvielen.

11 Mei

18Mei

1951

1951
Aand. indexcijfers.

Algemeen
…………………
151,8

150,9

Industrie

……………….
214,7

214,4

Scheepvaart

……………..
171,1

169,8

Banken
………………….
124,0

120,2

Indon. aandelen
…………..
52,7

52,3

-. .11

Mei
18 Mei

1951
1951
Aandelen.

A.K.0.

………………….
l69/
170/
4

Philips

………………….
253
1
/
4

248
Unilever

………………..
227
2261/4
H.A.L
…………………….
177 174
Amsterdam Rubber
………..
118
1 l4/
4

H.V.A

.

………………….
126
123
1
/
2

Kon.

Petroleum

………….
298/
4

299
1
/
2

Staatsobligaties

.

2+ pCt

N.W.S
……………..
72/
3-34pCt

1947

……. . …..
90′!
2

89
3 pCt Invest.

certif
…………
.9l
5
/
90
1
/
34 pCt

1951

…………….
96
1
/
4

96/
3 pCt Dollarlening
…………
98/
4

99’/

J.C.B.

DE BELGISCHE GELD- EN’

KAPITAALMARKT IN APRIL 1951

Geidmarkt.

De restrictieve kredietpolitiek van de Nationale Bank
blijft aanhouden. In de afgelopen maand werden nieuwe

maatregelen genomen -om de kredietverlening aan de uit-
voerhandel te beperken. Nadat op 21 April was afge-

kondigd,- dat de Nationale Bank voortaan zou weigeren

een visum te verlenen voor bankaccepten, die werden ge-trokken in verband met de uitvoer naar de E.B.U,-landen,
verhoogde het Herdisconierings- en Waarborginstituut
op 9 Mei het voorkeurtarief, waartegen de vooraf

door de Nationale Bank geviseerde bankaccepten in
verband ‘met de uitvoer naar de landen buiten de
E.B.U. konden worden gemobiliseerd. De discontovoet
voor dergelijk papier werd van 1/
4
gebracht op 2/
4
pCt.
De officiële discontovoet voor prima handelspapier be-
draagt zoals bekend 33/4 pCt.

Begin Mei maakte het Belgisch-Luxemburgs Instituut
voor de wissel bekend, dat de Belgische banken voortaan
al de buitenlandse bankbiljetten mogen verhandelen tegen
de koersen van de vrije markt. Véôr de uitvaardiging van

die maatregel was dit enkel toegelaten voor bepaalde de-
viezen, zoals de Franse frank, de Zwitserse frank en de
dollar. –

Koersen op de vrije goud- en ‘deviezenniarkt Ie Brussel.


Officiele
pariteit
Einde
Dec.
1950

Einde
Maart
1951
2 Me,

1

1951

Officiële biljettenmarkt

50


51,50
53,37
52,69
U.S.A.

dollar

………………
11,55
12,08 12,35
12,27
Fr.

frank

…………………..
14,29
3,28
13,62.
-13,75


zv.

frank

……………………

140
129
131,50
131,25
12,65 12,30
12,85
Pond

sterling

……………..

9,42

9,75
l0;47
7,87 7,72
7,95
8,06

Guldeis

…………………..13,16
D. Mark

……………………11,90

Niet officiële goudmarkt-

.
Lira

,

…………………….

Sovereign

………………..
411,98 677,50
680,42
681,25
Goud

(per

gr.)

………………
.
56,26
71,75
73,50
74
Goud

tientje

……………..
34 0,28
469
510
512,50

De stijging van de koersen van Europese biljetten is hoofd-
zakelijk te wijten aan de hogere aankopen voor toerisme.

Kapitaalmarkt.

Op de emissiemarkt werden voor 200 mln fr. aandelen
aangeboden van een grootbank; de emissie was op enkele
dagen tijd ruim overtekend.
De in ons vorig overzicht
1)
gesignaleerde licht stijgende

‘)
zie ,,E.-5.B.” .van 25 April
1951,
blz. 325.

98

ECONOMISCH-STATISTISCHE BEP/CH TEN

.23 Mei 1951

tendentie van de obligatiemarkt is van eerder Ïorte duur
gebleken. De leidende fondsen – 4 pCt Geünifiëeerde

Schuld en de Schatkistcertiticaten – daalden in April

opnieuw in koers met het gevolg, dat op einde April de

mëeste obligaties hun laagste koers sedert het Korea-

conflict bereikten. De uitgifte van fr. 1 mrd 4 pCt P.T.T.
Kasbons viel nochtans in de smaak van de beleggers;

de lening was op een goede week voltekend.

Rentestand op de obligatieinarkt
1),

(in pCt per einde maand)

Looptijd
Juni
1950
Dec.
1950
Maart
1951
April
1951

Langlopende
4,38 4,53 4,65
4,66
Schatkistcertificaten
F.

6

9.j.
4,63
4,92
5,15
4,18
Kasbons steden
5 6 6 j.
4,49
4,66
5,32
5,35

Staatsobligalies

…….
..

Kasbons

parastatale

in- ca


5,38
5,40
stellingen

…………
Private obligaties
.
……..
0 6 J2 j.
5,43
5,69
5,90
6,04

‘) Reële rendementen – rekening gehouden mcl agio of dissgio tegen-
over lerugbetalingsprijs.

Op de aandelenmarkt ging de meeste belangstelling
opnieuw naar de koloniale fondsen. Het beurspubliek
achtte de internationale toestand weer wat meer gespannen:

vandazr de stijging van de koloniale aandelen en de, ge-

ringe vraag naar de binnenlandse aandelen. De publicatie
door de verschillende vennootschappen van zeer gunstige

resultaten over het boekjaar 1950 kon aan die toestand
maar weinig verhelpen. Gemiddeld liggen de gepubliceerde
winsten 20 pCt hoger dan vorig jaar. Tegenover .de
resul-

taten over de boekjaren. 1936
2
38 bereiken de netto-

winsten (na afschrijvingen en dividenduitkeningen) thans

resp. index 276 en 225.

Koerspeil op de aandelenheurs te Brussel.
(1936
2
38 = 100)

Einde
1

Einde
Einde
Maart-
1

April
1950
1951
1

1951

Industriële
172
1

194

1

190
Openbare
146 168
1

170
Koloniale

aandelen

……………….
nutsbedrijven

……………..
, 325
350 386
Gemiddelde
aandelen

……………….
van alle genoteerde aandelen
188
1

209

1

212

Brussel.
V. VAN ROMPUY.

GRAFIEKEN

WERKLOOSHEID EN wERKvERRUIM1NG IN NEDERLAND

,:000


.

’43

1946

1 947

1946

1 949

1050

St

tehwl wtrkLtzen

Bron:
C.B.S.
geregistreerde O.LLW.-arbeide,s

STATISTIEKEN’

DE NEDERLANDSCHE BANK.
Verkorte balans op 21 Mei 1951.
Activa.
Wissels, pro-
(Hoofdbank

.

fl0.511.000,l)
messen en
)
Bijbank
schuldbrieven
)
Agent-


in disconto
I. schappen

,, 2.104.573,85
f

12.615.573.85
wissels, schatkistpapier
en schuldbrieven, door de Bank gekocht (art.
15, onder
40,
van de Bankwet 1948)..,,
101.010.000,-
Schatkistpapier,
door de Bank overgenomen van de
Staat der Nederlanden ingevolge overeenkomst van
26 Februari
1947

…………………………
..1.500.000.000,—.
voorschotten
Hoofdbank

fllO.694.414,55′)
in rek. crt
op onderpand
Bijbank

,,

12.226.551,53

i

(mcl.

belenin-
gen)
Agentschappen

,, 31.261.712,88

f154.182.678,96

Op effecten

enz ……………….

fl53.614.239,80
1
)
Op goederen en celen

…………

..568.434,16
154.182.678,962)
Voorschotten aah het Rijk (art. 20 van de Bankwet 1948) ,,
14.364.835,09
Boekvordering op de Staat der Nederlanden ingevolge
overeenkomst van 26 Februari

1947

…………,,
1.500.000.000,-
Munt en muntmateriaal:
Gouden munt
en gouden muntmateriaal

….

f 1.176.850.247,38
Zilveren

munt enz .

……….

..

16.775.658,36
1.193.625.905,74
vorderingen

en

geldswaardige

papieren

luidende

in buitenlandse

geldsoortets

………………………
729.162.188.23
Buitenlandse

betaalmiddelen

………………….

..
2.000.323,84
Vorderingen

in

guldens voortvloeiende

uit

betaliags-
accoorders

…………………………………..
227.298.751,68
Belegging van kapitaal, reserves, pensioenfonds en voor-
zieningsfonds

……………………………….
142.687.487,
58

Gebouwen

en

inventaris

……………………..

..
1.000.000,-
Diverse

rekeningen

. ………………….
..
217.309.9
21
,
85

– f
5.795.257.866,82

Passiva.
Kapitaal

………………………………….f
20.000.000,-
Reservefonda

………………………………

..
20.000.000,—
Bijzondere

reserves

……………… . ………….

..
79.506.000,74
Pensioenfonds

………………………………

..
26.490.964,27


Voorzieningsfonds personeel in tijdelijke dienst

…..’..,,
1.482.519,42
Bankbiljetten in omloop (oude uitgiften)

……….

..
50.381.470,—
Bankbiljetten in omloop (nieuwe uitgiften)

……….

..
2.673.799.290,—
Bankassignaties

in

omloop

……………………

..
154.818,37
Rekening courant saldo’s:

‘s Rijks

Schatkist

…………f
‘s Rijks Schatkist, bijzondere re-
kening

………………..

..

1.469.589.232,03
Saldo’s van banken in Nederland ,,

46.685.002,24

Saldo’s voortvloeiende uit beta-
lingsaccoorden

…………

..

334.469.818,50
Andere saldo’s van niet-ingeze-
tenen

………………..

..109.811.234,14
Andere saldo’s

…………..

..116.322.102,91
2.076.877.389,81
Saldo’s luidende in buitenlandse geldsoorten

……..
603.898.071,l4
Diverse

rekeningen

…………………………..

..
242.667.343,06

f 5.795.257.866,82

Totaal aan Nederlands schatkistpapier, waarin guldens-
saldo’s voortvloeiende uit betalingsaccoorden zijn be-
legd

……………………………………

..
99.600.000,-

2) Waarvan schatkistpapier, rechtstreeks door de Banik
in

disconto

gendmen

……………………..f
‘3 Waarvan aan Indonesië (Wet van 15 Maart 1933,
Staatsblad

no

99)

………………………….


.31.623.900,-
Circulatie der door de ‘Bank namens de Staat in het
verkeer gebrachte

muntbiljetten

………………

..
136.381.915,-

WERKLOOSHEID EN WERKvERRUIMING IN NEDERLAND ‘).

Maand
Geheel
werklozen –
Geheel
wachtgelders Geregt5treerde
D.tJ.W.-arbei-
ders 23

30 April 1950
59.175
3.148
28.374
53.586
537

.
‘ 22.471
30 Juni

1950
46.518
285
17.724
31

Mei

1950 …….

31

Juli

1950
46.875
239
13.685
31 Aug.

1950
48.423
164
12.857
30 Sept.

1950
49.885
118
10.304
31 Oct.

1950
48.512
172
20.779
40.Nov.

1950
56.584
522
25.217
31 Dec.

1950
80.904
2.156
31.800
31

Jan.

195L
3
)
83.200
1.7b0
31.800
28 Febr. 1951
66.700
900
36.600
31

Mrt

1
95
1
57.800
500
32.700
30 April

1951
53.400
200
28.000

‘) Bron: Statistisch Bulletin CBS.”.
2) IncI. vorstwerklozen, zieken, arbeiders, die ongevallenuitkering ontvingen,
benevens een aantal personen, dat in het vrije bedrijf” werk vond, zonder
dat de arbeidsbureaux hiervan tijdig bericht ontvingen.
) Van 31 Januari 1951 af zijn cle cijfers afgerond op honderdtallen.

25
loo

7 5

§0

25

0

3

Iv’.-

ZEILCURSUS
met voll. pension
f
68.— (v.
en n. seiz.
f
61,20) p. w. Vr.
prosp. aan Bonds (A.N.W.B.)
Zeilschool ,,Loosdrecht” te
Nw. Loosdrecht, Tel. K 2958-
288.

Koninklijke
Nederlandsche

Boekd ru kkerij

H. A. N. Roelonts
Schiedam

NETILERLANDS TRADE

BULLETIN.

16 Juni a.s. verschijnt het
N.T.B. met een Skandinavië-

nummer. Inlichtingen worden
gaarne verstrekt door de
advertentie-afdeling:

POSTBUS 42

SCRIEDAM

Tel. 69300 – toestel 6.

Afwachten is
niets

Adverteren is iets
Activeren is Alles

On2e
veelzijdige adviezen leiden tot resultaat en

zijn ecdnomisch gezond

Uw
voordeel: niet afwachten, doch ons voor een

vrijblijvende bespreking uitnodigen

SERVICE-BUREAU


BRA.UN.

• Nwe Binnenweg 175 – Rottedam
-.

TELEFOON 37908

Verkoopsbevordering

an

GrootIiandeI

23 Mei 1951

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICÛTEN

399

DE JAVASCIIE BANK.
(Voornaamste posten in duizenden guldens).

0
n

0000
-•°

‘OO

2
u
0.

o

0

Data
‘5.0
0.
g
..
2.cun°
.0

0

.
n”v
n.on
n2
n
o..n
0 0

0

‘C

0

.0

31 Mrt ’47
477.080
35.363

85.402
255.201
18 Apr. ’51
1.059.203
273.216 455.769 202.987
2.235.156
25 Apr. ’51
1.059.205
271.860 473.152
244.190 2.109.192
2 Mej

’51
1.059.205
277.689 489.478 251.749
2.019.894
9 Mei ’51
1.059.205
279.045
506.937
1

330.726 2.009.797

Rekening courant

0
Do
0
saldi

Data
.
0
cd
‘5.-.
uua
uu

HL
d
.
-o.ojriij
c.-u0
0e
.8
-n
0 C
4
z
>
.0
>

31 Mrt ’47
453.816



503.718
18 Apr. ’51
2.687.067
330.437


893.258
25 Apr. ’51
2.690.935
336.357


823.167
2 Mei ’51
2.695.744
327.606


797.109
9 Mei ’51
2.756.886 294.326
1


.

858.491

Muntbiljettencirculatje per 31 Mrt
1947

f646.830.979
Muntbiljettencircûlatie per 18April
1951

f356.022.034,50
Muntbiljettencirculatie per 25 Apr.
1951

f359.316.111
Muntbiljettencirculatie per

2 Mei
1951

f358.971.758
Muntbiljettencirculatie per

9 Mei
1951

17359.874.240

ENIGE INDEX CIJFERS VAN LE 1rDUS1RI1LE FRCDUCTIE IN
NEDERLAND
1)

1938
=
100 1948
1949
1950

tie-index van de
industrie
113
126
139
157
153
140 146 138
Steenkolen

..
82 87
91
95 93
83
96
88

geleverd

aan

Algem.

produc-

173
196
229
262
278
272
269
231
120
124
138
145
151
171
165
149
Stikatofmestatof-

Electriciteit,

af-

het net

……..

82
88 154
191
178
201
196
Ruwijzer
165
162 170 166
171
177
178
179

Gas

…………

Walsproducten

fen

…………

van

ijzer

en
210
270
302 350 359
317 373
353
122
153
185 186 160
131
175
203
129
124
130
151
158 109
103
131

staal
1
)

………

Metaelstenen
93
104
114
123
123 118
126 105

Rijwielen

………

110
109
139
178
194
133
140 147
Rubbj (gehele

Cement ………..

industrietak)
288
261
330
375
371
318 380
373

Deuren

………..

Courantenpapier
81
84
90
98
112
84
95
Katoen- en ho-
nenweverijen
71
79
87
93
96
84
97 Tricotage-indus-
134 167
195
192
164
182
Schoeisel

(excl.
.

pantoffels)
137
137
148
144
146 140
171
Sigaren’)

……
-114
101
115
120
95
106
95

trie………107

Sigaretten
1
)
100 115
143
164
138
117
163
155
Boter

.100

70
83
92
80
68
57 54 48
Margarine
149
203
244
226
253
260
228
Kaas

………..
77
102
97
.

98
78
68
57
44

1)
Bron: CBS.; . betekent: de gegevens ontbreken.
‘) 1940 = 100.
‘) 1948 = 100.

IN HET NUMMER .VAN DEZE WEEK:

ADVISEUR VOOR BEDRIJFSORGANISATIE
(Ee. Drs., Adam; 40 jaar)
met goed technisch inzicht en comlnerc. capacit.,

IS BESCHIKBAAR

I

voor zelfstandige functie op hoog niveau, buy.
Directeur (resp. mede- of adj.) Ôf leider orga-
nisatie-afd.; secretarisgroep of Directie etc.
B
Financiële deelname na inwerkperiode mogelijk.
Vertrouwel. aanbiedingen no. ESB 21-6, bur. van dit
blad, Postbus 42, Scliiedam.

Verbond van de Nederlandse groothandel
,,Harde” en ,,zachte” producten
Boete op krachtsinspanning
Integratie in Oost en West
Panama, afzetmarkt

Met Exportbijlage ,,Netherlands Trade
Bulletin”

Abonnementsprijs
f15.—
per jaar

KON. NED. BOEKDRUKKERIJ H.A. M. ROELANTS SCHIEDAN1

Al

HOOFDKANTOOR:.

Groenburgwal 17 – 19

Amsterdam – Centrum

Telef. :33066-37307-96507

49066 (Kromme W.aal 20)

bent U verzekerd

de hoogste
dagprijzen

te ontvangen

voorUw
oude archieven’

en andere soorten
oud papier

* VERNIETIGING ONDER.GARANTIE

[1

vaéatures

DE ONDERNE%fl5RSBOND VOOR INDONESIE
zoekt voor zijn bureau te Djakarta een

ECONOOM

Alleen bij

Ouci-papierhandet

M. A. WE-SSELS

enige ervaring, liefst met betrekking tot Indonesië
strekt tot aanbeveling. Voorwaarden afhankelijk van
leeftijd en voorpractijk.
Sollicitaties uitsluitend schriftelijk aan de Onder-
nemersraad voor Indonesië. Kneuterdijk 1, ‘s-Graven-
hage.

DE JAVASCHE BANK

vraagt voor haar hoofdkantoor te Djakarta ter ver-
vulling van de functie van adjunct-chef van de
eftectenafdeling een

JONGE KRACHT

met -algemene bankervaring en speciale kennis
van het effectenbedrjf.

Sollicitanten, die niet ouder dan omstreeks 30
jaar mogen zijn, moeten goed stylist zijn en in
staat -de aan het effectenbedrijf verbonden
pro-
blemen, waaronder deviezenrechtelijke kwesties, zelfstandig uit te werken.

Minimum vereiste opleiding: Einddiploma 5-j.
H.B.S. of gelijkwaardige middelbare opleiding.

Sollicitatiebrieven met volledige inlichtingen omtrent
leeftijd, burgerlijke staat, opleiding, praktijkervaring,
laatste salaris, enz. vergezeld van pasfoto te richten
aan De . Javasche Bank, Keizersgracht 666/668 te
Amsterdam.

Financiële instelling in het midden des lands
vraagt
EEN ACCOUNTANT

Sollicilaties met opgave van loopbaan en di-
ploma’s onder no. ESB 21-5, bur. v. d. bl., Post-
bus 42, Schiedam.

TEKOOP

Van particulier zijn als
1 1
Adverteer in

1
nieuwe
SKODA,
4 onder de
1 1
kap, 1950, kleur zeegroen.
1 1 deze rubriek.
Br. Mr. Schadd. Tel. 21460
1 1
Arnhem, of tel. 2621, Velp.

met ijele en prima relaties, kantoorhou-

dendete ‘s-Gravenhage, heefttijd en kan-

toorruimte over, waardoor de mogelijkheid•

bestaat tot het aanvaarden van een

SECRETARIAAT

en of andere op zijn terrein liggende
werkzaamhedèn.

Br. onder no. 80981 Recl. Advies &
A.dvert. Bur. ,,Die Haghe”, Plein 11, Den
Haag.

ECONOMISCH-

STATISTISCHE BERICHTEN

UITGAVE VANIHET NEDERLANDSCH ECONOMISCH INSTITUUT

Adres voor Nederland: Pieter de Hoochstrat
s,
Rotterdam (W.).
Telefoon Redactie en Administratie 38040. Giro 8408.
Bankiers: R. Mees en Zoonen, Rotterdam.

Redactie-adres voor Bel.qië: Seminarie voor Gespecialiseerde Ekonomie
14, Universiteitstraat, Gent.

Abonnementen: Pieter de Hoochstraat 5, Rotterdam (W.).
Bankiers: Ban que de Commerce, Brussel.

Abonnements prijs, franco per post, voor Nederland f 26,— per jaar,
voor België/Luxemburg
/
28,— per jaar, te voldoen door storting van
de tegenwaarde in Belgische francs bij de Banque de Commerce te
Brussel of op haar Belgische postgirorekening no
260
.34.

Uniegebeden en Overzeese Rijksdelen (per zeepost)
/
26,—, overige
landen
/
28,— per jaar.

Abonnementen kunnen ingaan met elk nummer en slechts worden
beëindigd per ultimo van het kalender-jaar.

Aangetekende stukken in Nederland aan het Bijkantoor Westzeedijk,
Rotterdam (W.).
ADVERTENTIES.
Alle correspondentie
betreffende
advertenties te richten aan de Firma
H. A M. Roelants, Lange Haven z41, Schiedam (Telefoon 69300,
toestel 6). Advertentie-tarief
/
0,43 per mm. Contract-tarieven op
aanvraag. Rubrieken ,,Vacatures” en ,,Beschikbare krachten” t o,6o
per mm (dubbele kolom). De administratie behoudt zich het recht
voor om advertenties zonder opgaat van redenen te weigeren.

Auteur