De arbeidsproductiviteitsgroei daalt al langere tijd in de OESO-landen, maar in Nederland nog sterker dan gemiddeld. Dit komt deels door de structuur van de Nederlandse economie, maar is ook het gevolg van de afbouw van de gaswinning in Groningen.
In het kort
- De productiviteitsgroei in Nederland en andere landen daalt, met name door groeivertraging in de industrie en het transport.
- Zonder afbouw van de gaswinning zou Nederlands niet meer tot de achterhoede van de hoge-inkomenslanden behoren.
- De machine-industrie levert een steeds grotere bijdrage aan de productiviteitsgroei, terwijl de rest van de industrie stagneert.
De arbeidsproductiviteitsgroei wordt door economen gezien als belangrijke drijfveer van de welvaart, zeker op de lange termijn. De arbeidsinzet loopt namelijk tegen zijn limieten aan door krapte op de arbeidsmarkt als gevolg van de vergrijzing. Door productiviteitsgroei wordt de economie efficiënter, waardoor de materiële welvaart stijgt zonder meer middelen te verbruiken.
De arbeidsproductiviteitsgroei nam in het afgelopen decennium af (Janssen en Butler, 2024). Voor Nederland was de afname zelfs nog groter is dan in de meeste andere OESO-landen. Op de internationale arbeidsproductiviteitsranglijst stond Nederland lange tijd rond plek 5, maar sinds 2014 is Nederland afgedaald naar plek 10 (CBS, 2024). Andere landen slagen erin om per gewerkt uur meer toegevoegde waarde te leveren. Doordat de arbeidsinzet in Nederland relatief hard is gestegen, is de groei van het bbp per inwoner wel op peil gebleven.
Om een helderder beeld te krijgen van de oorzaken en verschillen tussen sectoren in de arbeidsproductiviteitsontwikkeling gaan we in dit artikel in op de periode waarin Nederland afzakte op de productiviteitsranglijst, 2013–2019, en kijken we naar de arbeidsproductiviteitontwikkeling per bedrijfstak.
Het CBS berekent de arbeidsproductiviteit door de bruto toegevoegde waarde te delen door het aantal uren dat gewerkt is. Omdat arbeidsproductiviteitsgroei niet voor elke bedrijfstak op een even zinvolle manier geïnterpreteerd kan worden, zoals bijvoorbeeld bij het openbaar bestuur, beperken we ons in dit artikel tot de commerciële economie. Dit houdt in dat de bedrijfstakken Verhuur en handel van onroerend goed, Openbaar bestuur en overheidsdiensten, Onderwijs, en Huishoudens met privépersoneel niet meegenomen worden. Een verdere discussie van de methodologische uitdagingen bij het meten van arbeidsproductiviteit is te vinden op de website van het CBS (2024).
Arbeidsproductiviteitsontwikkeling
Figuur 1 toont de uitsplitsing van de gemiddelde arbeidsproductiviteitsgroei in de commerciële sector, waarbij periodes van hoog- en laagconjunctuur worden afgewisseld. Zoals Erken (2024) ook al aantoonde, dragen structuureffecten tot 2020 (herverdeling van arbeid richting relatief laagproductieve bedrijfstakken) negatief bij. De structuureffecten in Nederland waren in vergelijking met andere landen relatief groot (CBS, 2024).
Echter, structuureffecten droegen ook negatief bij aan eerdere periodes, zeker aan de periode van snelle economische groei in 2004–2008. Bij de analyse van Erken moet dus de kanttekening geplaatst worden dat er al langer sprake is van deze structuureffecten, en deze dus in die zin de groeivertraging die zich ruwweg in het laatste decennium heeft afgespeeld niet goed kunnen verklaren.
Daarom moet de grootste oorzaak van de groeivertraging worden gezocht bij de dalende autonome groei van de bedrijfstakken. Terwijl deze in de periode 2004–2008 nog gemiddeld per jaar zo’n 2,5 procentpunt bijdroeg, was dat in 2013–2019 nog maar 1 procentpunt, ondanks het feit dat beide periodes stabiele economische groei kenden.
Figuur 2 toont de ontwikkelingen in autonome groei van de bedrijfstakken tussen de twee periodes van opgaande conjunctuur (2004–2008 en 2013–2019). De groeivertraging is op een enkele uitzondering na in elke bedrijfstak terug te zien, maar de bedrijfstakken Delfstoffenwinning, Industrie, en Vervoer en opslag dragen vooral bij aan de groeivertraging.
Delfstoffenwinning
Ondanks het feit dat de Delfstoffenwinning een relatief kleine bedrijfstak is, heeft deze veel invloed op de arbeidsproductiviteit van de gehele commerciële economie. Deze bedrijfstak is zeer kapitaalintensief; minder dan 10 procent van de toegevoegde waarde komt uit de beloning van werknemers, in de commerciële sector ligt dit percentage rond de 65 procent. Hierdoor leidt een afname in de productie tot een sterke afname van de arbeidsproductiviteit. De afname kan namelijk niet worden ‘uitgesmeerd’ over een groot aantal uren, wat ervoor zorgt dat fluctuaties in de productie van delfstoffen een grote impact hebben.
Het afbouwen van de aardgaswinning, dat in 2014 begon, leidde daarom tot een uitzonderlijke daling van de arbeidsproductiviteit in de gehele commerciële sector. Hierdoor lag de jaarlijkse productiviteitsgroei van de commerciële sector exclusief de Delfstoffenwinning de afgelopen tien jaar 0,3 procentpunt hoger dan inclusief de Delfstoffenwinning.
Dit is een uniek effect van politieke beslissingen die alleen in Nederland genomen zijn. Vergeleken met andere hoge-inkomenslanden was de impact van de arbeidsproductiviteitsgroeivertraging in de Delfstoffenwinning nergens zo groot als in Nederland. In de Verenigde Staten heeft de bedrijfstak onder invloed van de schaliegasrevolutie zelfs een positief effect op de arbeidsproductiviteitsgroei van de commerciële economie gehad (CBS, 2024).
Industrie
De Industrie is historisch een bedrijfstak die relatief veel bijdraagt aan de arbeidsproductiviteitsgroei in de commerciële economie. Figuur 3 laat zien dat in de eerdere perioden van hoogconjunctuur (1996–2000 en 2004–2008) de industrie een jaarlijkse productiviteitsgroei van rond de 4 procent noteerde. In de periode 2013–2019 daalde dit tot 1,5 procent. Dit was nog steeds hoger dan de gemiddelde productiviteitsgroei in de gehele economie, maar meer dan een halvering ten opzichte van de andere groeiperioden.
Deze daling is beperkt gebleven door groei in de Machine-industrie, waartoe onder meer ASML behoort, welke goed is voor zo’n dertien procent van de totale arbeidsinzet. Buiten deze specifieke industrietak is er een forse vertraging zichtbaar in de industrie, met name bij de chemische en de elektrotechnische industrie.
De Nederlandse ervaring is echter niet uniek. Enkele uitzonderingen daargelaten was de arbeidsproductiviteitsgroei van de industrie in veel hoge-inkomenseconomieën in de periode 2013–2019 flink lager dan in 2004–2008 (figuur 4). Met name in de VS en in het VK is er een forse vertraging zichtbaar.
Mischke et al. (2024) wijzen op twee factoren die mogelijk de wereldwijde afname van de arbeidsproductiviteitsgroei in de industrie grotendeels kunnen verklaren. Sinds het begin van dit millennium zijn de effecten van de Wet van Moore, die stelt dat het aantal transistors op een microchip elke twee jaar verdubbelt, welke zorgde voor forse prijsdalingen en betere producten, afgenomen. Hetzelfde geldt (en dit is de tweede factor) voor de golf van offshoring naar lagelonenlanden en herstructurering die de industrie kenmerkte in de jaren negentig en begin 2000, maar die grotendeels uitgewerkt was in de periode 2013–2019.
Vervoer en opslag
De arbeidsproductiviteit in de bedrijfstak Vervoer en opslag is bijna onafgebroken gegroeid sinds 1969, het beginpunt van de historische CBS-arbeidsproductiviteitstijdreeks. In de periode van hoogconjunctuur 2004–2008 droeg deze bedrijfstak zelfs bovengemiddeld bij aan de macro-economische arbeidsproductiviteitsgroei. In 2014 bereikte het niveau van de arbeidsproductiviteit echter een hoogtepunt. Sindsdien is de arbeidsproductiviteitsgroei gestagneerd.
Net zoals bij de Industrie, was ook de Nederlandse vertraging van de arbeidsproductiviteitsgroei in de Vervoer en opslag niet uniek in internationaal perspectief (figuur 5). Enkele uitzonderingen daargelaten is de arbeidsproductiviteitsgroei in de Vervoer en opslag flink afgenomen in hoge-inkomenslanden. In grote economieën zoals Duitsland, het VK, de VS en Frankrijk was er zelfs sprake van een daling.
In veel landen nam de arbeidsinzet in de periode 2013–2019 veel sterker toe dan in 2004–2008. In Nederland groeide de arbeidsinzet nauwelijks in 2004–2008, terwijl deze in de jaren 2013–2019 met meer dan één procent per jaar toenam. Met name in de Logistiek nam het aantal banen in de periode 2013–2019 flink toe. Deze arbeidsinzet was van laagproductieve aard, wat de arbeidsproductiviteitsgroei in de gehele Vervoer en opslag vertraagd heeft.
Na corona
Ook na de periode 2013–2019 was de arbeidsproductiviteitsgroei in veel hoge inkomenslanden relatief traag, en Nederland was daarop geen uitzondering.
Wel lag de Nederlandse groei gemiddeld genomen iets hoger in de periode 2020–2023 dan in 2013–2019 (figuur 1). Deze verbetering is met name toe te schrijven aan structuureffecten die in de laatste jaren positief bijdroegen aan de groei. Het relatief hogere aantal gewerkte uren bij bedrijfstakken met een hoge productiviteit zoals het Bankwezen en de IT- en informatiedienstverlening zorgde voor een positieve impact op de totale arbeidsproductiviteitsgroei.
Aan de andere kant vertraagde de autonome groei van de meeste bedrijfstakken verder in de periode 2020–2023. De bijdrage van de Industrie was iets positiever, maar zoals figuur 3 laat zien, kwam dit vrijwel volledig op het conto van de Machine-industrie. De Delfstoffenwinning droeg, net als in de periode 2013–2019, met zo’n 0,3 procentpunt per jaar negatief bij aan de productiviteitsontwikkeling. De grootste bijdrage aan de verdere vertraging van de autonome groei in de periode 2020–2023 werd geleverd door de financiële instellingen, en dan met name het Bankwezen.
Conclusie
Ondanks een periode van hoogconjunctuur is de Nederlandse arbeidsproductiviteitsgroei in het laatste decennium sterk vertraagd. Dit is een trend die in veel hoge-inkomenslanden zichtbaar is, maar in Nederland nog sterker plaats heeft gevonden, met name in de periode 2013–2019.
De Nederlandse situatie is voor sommige bedrijfstakken goed te vergelijken met internationale ontwikkelingen, zoals bijvoorbeeld in Industrie en Vervoer en opslag. Daarnaast zijn er ook ontwikkelingen die specifiek voor Nederland consequenties hebben, zoals de afbouw van de gaswinning in Groningen en de negatieve effecten van de herverdeling van arbeid over bedrijfstakken. Zonder deze twee factoren zou de arbeidsproductiviteitsgroei van de commerciële sector in 2013–2019 gemiddeld 0,8 procentpunt per jaar hoger liggen.
Alleen al zonder de impact van de delfstoffenwinning op de arbeidsproductiviteitsgroei zou Nederland zich niet meer in de achterhoede van de hoge-inkomenslanden scharen. Wel moet hierbij opgemerkt worden dat er dan nog steeds sprake is van een algemene vertraging in vergelijking met het verleden, maar dit is dus geen uniek Nederlands fenomeen.
Literatuur
CBS (2024) Achtergrond bij de daling van de arbeidsproductiviteitsgroei van Nederland. CBS, 16 oktober.
Erken, H. (2024) Lage groei productiviteit mede door ongunstige structuur economie. ESB, 109(4837S), 16–20.
Janssen, H. en B. Butler (2024) Arbeidsproductiviteitsgroei in Nederland fors lager dan in de VS. Kort op esb.nu, 20 juni.
Mischke, J., C. Bradley, M. Canal et al. (2024) Investing in productivity growth. McKinsey & Company Rapport, 27 maart.
Auteurs
Categorieën