Ga direct naar de content

Zware test voor kabinetsbeleid en overlegeconomie

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: januari 25 1984

Au Courant

Zware test voor kabinetsbeleid
en overlegeconomie
A. F. VAN ZWEEDEN

Bij de discussies die dit voorjaar op gang
komen over het sociaal-economisch beleid
op middellange termijn staat de vraag centraal of de in het regeerakkoord getrokken
lijnen onverbiddelijk moeten worden
doorgetrokken, of dat deze in een andere
richting moeten worden omgebogen omdat ze zullen uitlopen op een volstrekt uitzichtloze werkloosheid. In een verkennend
contact met de sociale partners, waarin
moest worden nagegaan of er een gespreksbasis kan worden gevonden, hebben de ministers van de sociaal-economische vijfhoek verklaard vast te houden aan het regeerakkoord, maar bereid te zijn over
bijstelling van het beleid te praten, voor zover gewijzigde omstandigheden en gewijzigde inzichten daartoe aanleiding geven.
Dit was een rijkelijk omzichtige uitspraak
die wel duidelijk maakte dat er binnen het
kabinet behoefte bestaat aan enige bezinning op de vraag of onverdroten moet worden doorgegaan met bezuinigen. Het moet
tot sommige ministers immers beginnen
door te dringen dat er grenzen zijn aan de
maatschappelijke aanvaardbaarheid van
het bezuinigingsbeleid. De Centrale Economische Commissie (CEC) werkt aan een
advies voor het beleid op middellange termijn waarin bekeken zal worden of de economische omstandigheden zodanig zijn
veranderd dat aanpassing van het regeerakkoord noodzakelijk is.
De discussies zullen dit voorjaar een
hoogtepunt bereiken, omdat naast de ambtelijke CEC ook de Sociaal-Economische
Raad bezig is met een advies over het
sociaal-economisch beleid voor de komende jaren en met een advies over de herziening van het stelsel van sociale zekerheid.
Het nieuwjaarsartikel dat de voorzitter
van de CEC, prof. dr. F.W. Rutten, in dit
blad schreef laat zich daarbij als een soort
sleutelroman lezen. Hoewel de strekking
van deze beschouwing was dat het in de
eerste plaats op financiele sanering gerichte bezuinigingsbeleid in de komende jaren
moet worden volgehouden, viel er ook uit
te lezen dat de terugval in de consumptieve
bestedingen als hoofdoorzaak moet worden beschouwd van de diepe inzinking die
op de tweede olieprijsschok volgde.
Ook kon de aandachtige lezer uit Ruttens bespiegelingen opmaken dat de uitkomsten van het kabinetsbeleid voor de
werkgelegenheid fataal zijn. Het kan niet
116

aan de aandacht van de lezers zijn ontsnapt
dat de secretaris-generaal van het Ministerie van Economische Zaken geen echte
oplossing biedt voor de twee grote paradoxen die zijn analyse oproept. Zo zou
naar zijn mening de dating van de binnenlandse bestedingen geen aanleiding geven
tot een beleid dat is gericht op het op peil
houden van de consumptieve vraag. De
stijging van de werkloosheid, die als resultante moet worden gezien van de sterk
groeiende beroepsbevolking enerzijds en
de geringe economische groei anderzijds,
geeft volgens Rutten evenmin aanleiding
voor een krachtig stimulerend beleid.
Wanneer uit de macro-economische berekeningen zou blijken dat de werkloosheidsproblematiek hopeloos is, dan ligt dat
meer aan de onvolkomenheden van het
macro-model dan aan het kabinetsbeleid,
zo mochten we van prof. Rutten begrijpen.
Inmiddels hebben de vermaarde Tilburgse economen Schouten en Kolnaar
voor nieuw discussiemateriaal gezorgd met
hun artikel in het Maandschrift Economic.
Zij zien niets in het steeds drastischer bezuinigen, dat volgens hen met een toewijding gebeurt alsof het gaat om ,,de viering
van het tiende lustrum van de Colijnpolitiek”. Het gevolg van dit beleid is dat de
economie steeds verder wegzakt. Schouten
en Kolnaar willen ook bezuinigen, maar op
een totaal andere manier zoals nu gebeurt,
namelijk op de miljardensteun aan het bedrijfsleven. De binnenlandse bestedingen
moeten naar hun mening worden ontzien,
omdat steeds meer ondernemingen in
moeilijkheden raken door tekortschietende vraag.
Bij gebrek aan perspectieven voor de afzet komen de investeringen ook niet op
gang. Schouten en Kolnaar hebben berekend dat de inmiddels tot f. 18 mrd. in
1984 oplopende kapitaalsteun aan bedrijven een van de de voornaamste oorzaken is
van het financieringstekort van de overheid. Om uit de vicieuze cirkel van stijgende tekorten en toenemende rentelast te komen zou deze steun aan het bedrijfsleven
beter kunnen worden vervangen door leningen tegen een redelijke rentevergoeding. Daarnaast zou de werkgelegenheid
bij de overheid juist moeten worden uitgebreid in plaats van ingekrompen.
De denkbeelden van Schouten en Kolnaar staan haaks op het beleid van het

kabinet-Lubbers. Het valt dan ook niet in
te zien dat hun ideeen veel zullen bijdragen
aan eventuele bijstellingen van het kabinetsbeleid, al was het alleen maar omdat
forse inbreuken op een eenmaal vastgestelde beleidslijn de geloofwaardigheid van de
politick niet bevorderen. Zo zou het afschaffen van kapitaalsteun aan het bedrijfsleven in de vorm van WIR-premies de
ondernemers zo de schrik op het lijf jagen
dat hun investeringsbereidheid tot het nulpunt daalt. Wanneer er overigens naar
middelen moet worden gezocht om de binnenlandse bestedingen op peil te houden
zonder het financieringstekort te vergroten, kunnen die alleen worden gevonden
door te schuiven met het geld dat bestemd
is voor lastenverlichting aan het bedrijfsleven. Wanneer dat geld zou worden besteed
om de lasten voor werknemers te verlichten
zou daarbij de overweging gelden dat de
bedrijven meer gebaat zijn bij vergroting
van de koopkrachtige vraag dan met belastingverlaging.
Dit is een redenering die zeker niet wordt
gevolgd door de werkgevers. Op zijn
maandelijkse persconferentie zei de voorzitter van het Verbond van Nederlandse
Ondernemingen (VNO), mr. C. van Veen,
dat lastenverlichting voor het bedrijfsleven
en het op orde stellen van de overheidsfinancien de sleutelbijdragen zijn die de
overheid aan het economisch herstelproces
heeft te leveren. Bij het overleg met de sociale partners moet het kabinet volgens Van
Veen ook vasthouden aan zijn eigen financiele randvoorwaarden. De kortingen die
op 1 juli in de sociale zekerheid moeten
worden aangebracht, ziet hij als de eerste
echte beleidstest voor het kabinet. Opmerkelijk was wel dat het bestuur van het VNO
meende dat de voorzitter vooral moest
waarschuwen voor te groot optimisme
over het economisch herstel. Voor zover er
sprake is van een verbetering van afzetperspectieven was er in het bestuur van de
grootste werkgeverscentrale een grote terughoudendheid met betrekking tot de
duurzaamheid ervan.
Die terughoudendheid van de werkgevers is maar al te begrijpelijk als we zien
hoe het bezuinigingsbeleid de koopkracht
wegvreet. Ook in de boezem van het VNO
moet er enige onzekerheid bestaan over de
vraag of dat beleid zo drastisch moet worden volgehouden als bij voorbeeld de minister van Financien, Ruding, wil. Ten
slotte zijn ook bedrijven bij het VNO aangesloten die het vooral van de binnenlandse afzet moeten hebben.
Van Veen had in een opzicht zeker gelijk: dit voorjaar wordt zowel het kabinetsbeleid als de overlegeconomie op de proef
gesteld. De grote vraag is of in het licht van
nieuwe gegevens over de economische ontwikkeling op middellange termijn overeenstemming kan worden gevonden over
een beleid dat politick en maatschappelijk
aanvaard kan worden.
A.F. van Zweeden

Auteur