Ga direct naar de content

Duur geld voor niets te geef

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: januari 25 1984

Duur geld voor niets te geef
De Tilburgse hoogleraren Schouten en Kolnaar hebben
zich met hun analyse van de ,,tekortschietende jaren tachtig” 1) ongewoon felle kritiek uit de hoogste beleidskringen
op de hals gehaald. Met name hun aanbeveling dat het financieringstekort van de overheid niet zou moeten worden verlaagd op de huidige deflatoire manier, door te bezuinigen op
de materiele overheidsbestedingen en de ambtenarensalarissen en sociale uitkeringen, maar in plaats daarvan door eerst
en vooral een eind te maken aan de ineffectieve kapitaaloverdrachten aan bedrijven, school in het verkeerde keelgat. In
de ESB van vorige week braken Duisenberg en Korteweg de
staf over het Tilburgse duo en in NRC Handelsblad van 21
januari had ook Rutten weinig goede woorden voor hun
standpunt over. Zo kregen de Tilburgers te horen dat hun
analyse op onjuiste gegevens zou berusten, dat hun beweringen van realiteitszin zouden zijn gespeend en dat hun aanbevelingen, als zij werden uitgevoerd, een aanzienlijke schade
aan het investeringsklimaat en aan de kansen op economisch
herstel zouden berokkenen.
Nu stellen Schouten en Kolnaar het in Maandschrift Economie inderdaad wat merkwaardig voor als zij suggereren
dat de toeneming van het financieringstekort sinds 1978 uiteindelijk te wijten is aan de omvangrijke kapitaaloverdrachten van de overheid aan het bedrijfsleven. Zij zetten uiteen
dat de lopende uitgaven op de gewone dienst (lonen, uitkeringen, materiele consumptie) plus de netto overheidsinvesteringen gemakkelijk gefinancierd kunnen worden uit de
ontvangsten aan belastingen, sociale premies en niet-belastingmiddelen, en dat er dan zelfs nog een spaaroverschot is.
Trekt men daar echter de omvangrijke en sterk toegenomen
kapitaaloverdrachten van af, dan resulteert een negatief saldo, dat door de overheid op de kapitaalmarkt moet worden
gefinancierd. Dit leidt tot een toeneming van de staatsschuld
en daarmee tot stijgende rentelasten. die op hun beurt het financieringstekort weer vergroten. Zo treedt een spiraal van
steeds verder toenemende tekorten in werking die uiteindelijk door de kapitaaloverdrachten is veroorzaakt. Daarbij
gaan Schouten en Kolnaar er evenwel aan voorbij dat elke
stijging van de collectieve uitgaven, of het nu steun aan bedrijven of lets anders is, een tekort kan veroorzaken. Bovendien zouden de rentelasten ook’zonder toename van de kapitaaloverdrachten flink zijn gestegen vanwege de sterke internationale rentestijging sinds 1978. In de derde plaats is het
onjuist om alle kapitaaloverdrachten op een hoop te vegen en
te beschouwen als steun aan het bedrijfsleven. Ruwweg de
helft ervan bestaat uit woningwetleningen, kredieten voor de
PTT en openbaar-nutsbedrijven, en kapitaaloverdrachten in
het kader van de ontwikkelingssamenwerking. Vooral de
woningwetkredieten zijn sinds 1978 sterk gestegen. Het geld
dat wel rechtstreeks aan het bedrijfsleven ten goede komt,
wordt voor een belangrijk deel in de vorm van WIR-premies
verstrekt. Deze zijn sinds 1978 echter slechts in beperkte mate toegenomen. Bovendien kwamen zij in de plaats van de
voordien bestaande vervroegde afschrijving en investeringsaftrek.
Dit alles neemt evenwel niet weg dat de Tilburgse hoogleraren wel degelijk de vinger op een zere plek hebben gelegd.
Jaarlijks worden er via de rijksbegroting (of langs andere,
onzichtbaarder wegen) vele miljarden naar het bedrijfsleven
gesluisd, zonder dat eigenlijk erg duidelijk is wat het nuttige
effect daarvan is. Het is zelfs niet eens mogelijk de precieze
omvang van deze geldstromen vast te stellen. In een overzichtsartikel in ESB van 18 januari geeft Wilms cijfers van
het Ministerie van Financien, waaruit blijkt dat de overheidsfaciliteiten voor bedrijven in de vorm van fiscale faciliteiten,
subsidies, kredieten, deelnemingen en garanties in 1982 f. 13
mrd. beliepen 2). Het doel van deze faciliteiten is het bevorderen van de investeringen en het versterken van het bedrijfsvermogen. Maar op de vraag in hoeverre dit doel wordt be-

ESB 1-2-1984

reikt, weet niemand het antwoord. Wel wordt het financieringstekort erdoor vergroot en ondergaat de collectieve-lastendruk een stijging. Omdat dat niet mag, treft het
kabinet dan elders weer bezuinigingsmaatregelen, die de effectieve vraag verlagen en de onderbezetting van de marktsector in de hand werken. ,,De mogelijk gul stimulerende
rechterhand van de overheid wordt zo gedwarsboomd door
de tegelijkertijd bezuinigend deflerende en concurrentievervalsende linkerhand”, aldus Schouten en Kolnaar. Dit
,,leidt niet tot meer investeringen”.
De mogelijke positieve effecten van de overheidssteun aan
bedrijven op de investeringen en de economische groei moeten dus worden afgewogen tegen de negatieve effecten op het
financieringstekort en op de rente. Het is terecht dat Schouten en Kolnaar daar aandacht voor vragen. Want terwijl het
kabinet aan de ene kant bereid is om met een fors bezuinigingsbeleid hoog oplopende sociale spanningen en negatieve
bestedingseffecten te riskeren alleen om het financieringstekort te verminderen, laat het aan de andere kant het financieringstekort rustig oplopen door kapitaaloverdrachten aan
bedrijven. Dat is alleen te begrijpen als van dat laatste zeer
positieve effecten op de investeringen en de economische
groei zouden mogen worden verwacht. Het empirische materiaal dat er op dit gebied is, wijst evenwel niet in die richting.
Zo komt Vermeend in zijn studie over fiscale investeringsfaciliteiten tot de conclusie ,,dat de invloed van (fiscale) investeringssubsidies op het investeringsgedrag van bedrijven
in het algemeen gering is” 3). Ook het onderzoek dat het
CPB enkele jaren geleden instelde naar het effect van investeringsstimulerende maatregelen, wees niet op een bijster grote
effectiviteit van deze maatregelen. Globaal gesproken zou
een gulden premie tot f. 1,25 extra bedrijfsinvesteringen leiden 4). Ook micro-economische studies naar het investeringsgedrag van ondernemingen wijzen duidelijk in de richting dat overheidssubsidies en -premies geen factor van belang zijn bij de investeringsbeslissing. En dan zijn er nog de
gevaren van concurrentievervalsing, subsidising van verliesgevende bedrijven die geen overlevingskansen hebben en oneigenlijk gebruik c.q. misbruik, waarbij de dure premies
naar het buitenland verdwijnen. Het is al met al geen beeld
dat veel vertrouwen in de doelmatigheid van de financiele
steunverlening door de overheid aan bedrijven inboezemt.
Schouten en Kolnaar hebben er dan ook geen goed woord
voor over: ,,Duur geleend geld voor niets te geef, terwijl de
rentelasten op zich al zo hoog zijn en de tekorten zo groot”.
Het kabinet heeft vorig jaar een stroomlijning van het verbrokkelde en ondoorzichtige steunverleningsbeleid aangekondigd. Maar die operatic heeft zich tot nu toe beperkt tot
het schrappen van enkele kleine regelingen. Het streven naar
deregulering en verkleining van het financieringstekort lijkt
zich hoofdzakelijk op andere beleidsterreinen te richten.
Wat dit betreft is de kwalificatie van het kabinet-Lubbers als
een ,,werkgeverskabinet” niet helemaal uit de lucht gegrepen. Want terwijl er fors gekort wordt op de sociale uitkeringen is er in de sfeer van de kapitaaloverdrachten aan bedrijven nog steeds ,,duur geld voor niets te geef”. De prijs daarvan wordt elders in de economic betaald. Want in de economic geldt: niets voor niets!
L. van der Geest
1) D.B.J. Schouten en A.H.J. Kolnaar, De tekortschietende jaren

tachtig, Maandschrift Economie, 1983, nr. 12.
2) P.J.M. Wilms, Geldstromen tussen overheid en bedrijfsleven,
ESB, 18 januari 1984.
3) W.A.F.G. Vermeend, Fiscale investeringsfaciliteiten, Gouda
Quint BV, Arnhem, 1983, biz. 246.
4) A. van Delft, B. Minne, H.G.A. Noordman, Het effect van in-

vesteringsstimulerende maatregelen, Centraal Planbureau, Occasional Paper no. 23, ‘s-Gravenhage, 1981.

105

Auteur