Zalm’s laatste (?) begroting
Aute ur(s ):
Wijnberger, S., van (auteur)
Als hoogleraar economie verb onden aan de Universiteit van Amsterdam en directeur van Infomedics NV.
Ve rs che ne n in:
ESB, 86e jaargang, nr. 4324, pagina 715, 21 september 2001 (datum)
Rubrie k :
Prikkel
Tre fw oord(e n):
Zalm begon acht jaar geleden als minister van Financiën met stijgende groei en lage inflatie en eindigt met dalende groei en hoge
inflatie. Ondertussen heeft hij de fiscale sanering – in 1992 ingezet door Nederland’s meest onderschatte naoorlogse minister van
Financiën, Wim Kok – zorgvuldig in stand weten te houden, zijn de overheidsbestedingen relatief gedaald en is de staatsschuld als een
gevolg van dit alles eveneens gedaald (ook weer relatief tot het bbp). Telt dit, met groei en inflatie toch niet makkelijk meer te
beheersen door een minister van Financiën, op tot een onverdeeld goed rapportcijfer? Het antwoord is slechts deels ‘ja’. Veel
problemen zijn uitgesteld in plaats van opgelost: de opvolger van Zalm (als de geruchten tenminste waar zijn dat hij het als minister
van Financiën gezien zou houden) gaat een moeilijke tijd tegemoet.
Allereerst die groei. Met een kleine tweederde van het bbp voor export bestemd, is de conjunctuur in Nederland natuurlijk sterk
internationaal gestuurd. Nederland is met een ondergewaardeerde gulden de euro ingestapt en heeft vervolgens die euro een zwakke
periode mee zien maken. Voeg daarbij onmiskenbare vooruitgang in het moderniseren van de Nederlandse arbeidsmarkt en het recept
voor tijdelijk bovenmodale groei is gegeven. Verder heeft Nederland mee geprofiteerd van het ongebruikelijke uit de pas lopen van de VS
en Duitsland in de negentiger jaren; als het bij de één niet goed liep, ging het bij de ander wel goed, dus met ons ging er niet veel mis.
Maar die asynchronisatie is voorbij met het eindelijk wegebben van de gigantische Duitse bestedingsimpuls ten tijde van de
eenwording; Duitsland en de vs gaan nu gezamenlijk vertragen. Verder trekt de euro aan en wordt de onderwaardering rechtgetrokken
door verhoudingsgewijs hoge Nederlandse loonstijgingen. De gouden jaren lijken, net nu Zalm vertrekt, voorbij. De echte test van
begrotingsdiscipline gaat nu pas komen.
Wat betreft inflatie valt er meer te verwijten. Zalm’s claim richting kabinet enige tijd geleden, dat inflatie in het eurotijdperk iets is waar
een minister van Financiën niets mee kan, is onjuist. Deze inflatie is een duidelijke reactie op de onderwaardering van de gulden, en die is
wel te beïnvloeden, zij het anders dan vroeger. Het monetaire instrument is inderdaad ver-dwenen, zoals Zalm het kabinet uitlegde in zijn
bekende notitie over inflatie, maar dat was eigenlijk al zo sinds in 1983 pariteitsveranderingen tegen de Duitse mark afgezworen werden.
Inflatie in een eurodeelgebied is een teken van opwaartse druk op de reële wisselkoers: de relatieve prijs van Nederlandse goederen
wordt rechtgetrokken. De goede reactie is niet loonmatiging – omdat die in een gespannen arbeidsmarkt toch niet vol te houden is – maar
verminderde bestedingsdruk vanuit de overheid, oftewel een strakker bestedingsbeleid dan gevoerd is. Die oplossing heeft Zalm nooit
aangevoerd. Hier had een andere keuze gemaakt kunnen worden.
Van groter belang lijkt me de fragiliteit van wat er bereikt is. Zalm’s politiek altijd zeer gewaardeerde meevallers zijn aan de
bestedingenkant mogelijk gemaakt door meevallende aardgasbaten en dalende kosten van sociale zekerheid. Op beide vlakken kunnen
we een ongunstige trend verwachten de komende jaren. Olie komt onder druk als de economie de komende jaren vlak blijft. En een hard
stijgende loonquote (ook gesignaleerd in de kabinetsstukken) dreigt arbeidskosten op te jagen, terwijl de conjunctuur duidelijk afzwakt.
Het effect van zo’n tangbeweging hebben we in ’92-’94 gezien.
Op rente en defensie valt niet veel te bezuinigingen, en dan komen we gauw bij onderwijs en gezondheidszorg, precies waar Nederland
de afgelopen jaren opzichtig heeft geweigerd te investeren. Als percentage van het bbp zijn beide posten gedaald. Alle praatjes over
extra bestedingen in deze sectoren zijn waar, maar misleidend. Vanwege de hoge looncomponent in beide sectoren is een daling van het
aandeel in het bbp, zeker met stijgende loonquote, een verkrapping, hoe je het ook wendt of keert. Ondanks alle retoriek over ‘Nederland
kennisland’ zagen we druk aan de stoelpoten van onze toekomstige welvaart door nu minder dan wie dan ook in de OESO uit te geven
aan onderwijs (vergeleken met ons bbp), met uitzondering van Griekenland. En dat de wachtlijstenproblematiek opgelost is, gelooft alleen
dit kabinet. En voor de burger die maar met die wachtlijsten geconfronteerd blijft, is het onbegrijpelijk dat zij wel meer geld uit mogen
geven aan vakanties in Thailand, maar niet aan betere (en beschikbare) gezondheidszorg, hoe graag ze dat ook zouden willen. Wanneer
Zalm’s opvolger bij deze twee sectoren aanklopt voor verdere bezuinigingen als straks dalende aardgasbaten en stijgende
werkloosheidsuitkeringen alle bestedingsruimte opeten onder de fameuze Zalmnorm, komt er vuurwerk. Dit kabinet heeft de kans voorbij
laten gaan de structurele problemen in de gezondheidszorg en onderwijs aan te pakken. Het volgende kabinet gaat daardoor met een
dalende conjunctuur een onmogelijk moeilijke tijd tegemoet. De kans dat de Zalmnorm dat probleem overleeft, lijkt me klein. Dus toch een
erfenis met vraagtekens. Er zijn teveel problemen uitgesteld in plaats van opgelost.
Copyright © 2001 – 2003 Economisch Statistische Berichten (www.economie.nl)