Redactioneel
Albert Jolink
Hoofdredacteur ESB,
Associate Professor RSM Erasmus University
a.jolink@sdu.nl
Weten te meten
M
eten is niet altijd weten, zo bewijst
de recente enquête van ITS/Radboud Universiteit onder hoogleraren en universitaire hoofddocenten
maar weer eens. De enquête, die als grondslag
zal dienen voor Elseviers Faculty Rating 2006
later dit jaar, is onlangs rondgestuurd naar hoogleraren en hoofddocenten, maar heeft niet veel
indruk gemaakt. Navraag bij enkele collegae over
ontvangst of deelname leverde weinig respons op.
Een enkeling die zich de mail kon herinneren, had
reeds voor de tweede keer het verzoek ingediend
om van de mailinglijst te worden verwijderd.
Waar gaat het ITS/Elsevier nu om? Bij ITS/Elsevier
gaat het om de vraag welke opleiding in een bepaald
universitair vakgebied de beste is in Nederland. Het
is inderdaad een nobel streven om in de jungle die
universiteit heet enig inzicht te krijgen in de aard
van bepaalde opleidingen. Die transparantie is nuttig
voor aanstaande studenten die een keuze voor een
opleiding vaak op niet-inhoudelijke gronden funderen.
De transparantie is ook nuttig voor bestuurders van
universiteiten die zich graag willen meten aan andere
onderwijsinstellingen. Verder is het ook nuttig om in
‘Nederland Kennisland’ te weten waar we goed in zijn.
De wijze waarop de inzichten worden verkregen is
echter zonder meer bijzonder te noemen: hoogleraren en hoofddocenten mogen elkaar de maat
nemen op een viertal punten, te weten de samenstelling van het bachelorprogramma, het aanbod
van masteropleidingen, de kwaliteit van de docenten
en de kwaliteit van wetenschappelijke publicaties.
Deze vorm van peer review is in de wetenschap niet
ongebruikelijk maar in de praktijk met de nodige
zorg omgeven. Als het gaat om de beoordeling van
wetenschappelijke artikelen bestemd voor publicatie
zal de redacteur er in veel gevallen naar streven om
dit evaluatieproces onafhankelijk te laten zijn van de
auteur (blind reviewing). Bij onderwijs- of onderzoekevaluaties zoals we die in Nederland kennen,
wordt met hoor en wederhoor geprobeerd zorgvuldig
samengestelde commissies genuanceerd te laten
oordelen. Dit zelfreinigende process bij de Nederlandse universiteiten lijkt redelijk te werken.
Bij de ITS/Elsevier enquête lijkt de nadruk te liggen
op het verkrijgen van persoonsgegevens, die in de
eerste vijftien vragen variëren van leeftijd tot opleiding. Nieuw dit jaar is wat de docenten weten over
de studievoortgang van studenten, om tot slot met
één vraag de beste universiteit aan te wijzen. De opzet van de enquête kan op geen enkele manier bogen
de peer review te benaderen. De meeste respondenten kunnen waarschijnlijk niets zinnigs zeggen over
de rangschikking van faculteiten, inclusief de positie
van de eigen faculteit in de populatie. Degene die de
enquête braaf invullen zullen, naar eer en geweten,
een eigen mening hebben gevormd over collegae aan
een andere faculteit en zouden dat kunnen rapporteren. Het is echter bijzonder gewaagd en zonder meer
onwetenschappelijk om hieraan predikaten als ‘beste
opleiding’ of ‘beste universiteit’ te koppelen. Het is
mogelijk dat vooruitgesnelde reputaties in de ogen
van de hoogleraren een benadering kunnen zijn van
de kwaliteit, maar daarmee is het niet meer dan dat:
een benadering. Het is zeer de vraag of hiermee de
beoogde transparantie wordt bereikt, want wie meet
nu eigenlijk wat?
De Elsevier Faculty Ranking meet wat sommigen
van anderen vinden, al dan niet gecorreleerd aan de
persoonsgegevens. Wat men uit de Faculty Ranking
niet te weten komt is wat nu de kwaliteit van een
opleiding is en waardoor die bepaald wordt. Eventuele hitlijsten met opleidingen en universiteiten, die
Elsevier gewoon is op basis van deze enquête samen
te stellen lopen een grotere kans een verkeerd beeld
te schetsen dan een beeld dat recht zou doen aan
de werkelijkheid. Uit de enquête van 2005 kwam
naar voren dat economen aan de Universiteit van
Amsterdam tien maanden eerder afstuderen dan hun
collega’s in Rotterdam, maar waar dit nu een indicatie voor is, is niet onmiddellijk duidelijk.
Ondanks de hoge respons die over vorig jaar wordt
gerapporteerd, blijven de aanmaningen voor deelname aan de enquête dit jaar binnenstromen. Het
is niet uit te sluiten dat sommige hoogleraren en
hoofddocenten doorzien dat het ‘Elsevier hooglerarenonderzoek’, als aanvulling op het Elsevier
studentenonderzoek, niet meet wat we willen weten.
Dat lijkt me heel goed om te weten.
ESB
14 juli 2006
323