Weinig werk is een luxe-probleem
Het grote misverstand betreft de werkloosheid in
landen als Nederland. Alsof het feit dat er te weinig
werk voor Nederlanders is een probleem zou zijn.
Alsof de politick over werk, werk en nog eens werk
zou moeten gaan. Alsof de overheid Nederlanders
hoe dan ook aan het werk moet krijgen. Alsof we
bedrijven die overtollige werknemers af laten vloeien
moeten veroordelen. Want het kapitalisme gaat orn
het verminderen van werk. Waarom anders spannen
we ons zo in voor een betere technologic en een hogere produktiviteit? Een gebrek aan werk is daarom
een luxe-probleem. Dat werkloosheid niettemin een
sociaal probleem is, is een gevolg van de fixatie op
betaald werk. Alsof werk voor een baas alleszaligmakend is. Alsof betaald werk de enige belangrijke
vorm van werk is.
Waar gaat het ons om? Waar draait de economic
om? Het antwoord van de Grieken was duidelijk: een’
goed leven. De logische volgende vraag is dan, wat
een goed leven is. Een eensluidend antwoord daarop
is niet te geven, maar het valt op hoe de grote denkers door de tijden heen arbeid probeerden weg te
denken uit him definitie van het goede leven. In de
ideale staat van Aristoteles doen slaven en vrouwen
al het werk zodat de waardige burgers zich kunnen
wijden aan de enige activiteiten van betekenis, zoals
vriendschap, politick en filosofie. In de negentiende
eeuw droomde Karl Marx van een wereld waarin u
en ik vrij zijn om te doen en laten wat we wilen zoals
“jagen in de ochtend, vissen in de middag, het vee
voederen in de namiddag, en discussieren na het
avondeten”. De twintigste-eeuwse Marge Piercy
werkt in haar utopische boek Woman on the edge of
time het beeld van Marx uit. In haar wereld werken
we wel, maar we doen alleen het werk dat wat voor
ons betekent – zoals groenten verbouwen, mooie
dingen maken, onderzoeken, verzorgen en schrijven.
Machines doen al het andere werk.
Kijken we om ons heen, dan zijn we op de goede
weg. Minder dan vier procent van de werkende bevolking werkt nu om ons allemaal te voeden; in de
vorige eeuw was dat nog meer dan negentig procent.
Tijdens de industriele revolutie werkten de arbeiders
tachtig uur per week, nu is dat minder dan de helft.
Verder keldert momenteel het percentage blauwe
boorden, de mensen die dingen maken. Dat zijn de
consequenties van de technische vooruitgang. Eindelijk zien we de effecten ook in de dienstensector.
Dankzij de computers kan de supermarkt toe met
minder midden-managers en staan ons ook massaontslagen in het bankwezen te wachten. Jeremy Rifkin voorziet het in een recent boek The art of work.
Zijn voorspelling mag dan voorbarig zijn, dramatische reducties in reguliere banen zijn onvermijdelijk.
En dat is mooi, want daar gaat het om: hoe minder
werk er te doen is, hoe beter. Bedrijven die meer
produceren met minder, verdienen ons compliment.
ESB 20/27-12-1995
Neemt de vraag naar arbeid af, dan
mogen we ons verheugen.
Maar nee. “Werk, werk en nog
eens werk” zingt het kabinet in
koor. Mensen die niet willen
werken, moeten wel. Zijn er geen
banen, dan zorgt Melkert ervoor.
De betaalde baan, daar gaat het om
in onze samenleving. Wat een historische misvatting! De fixatie op
betaald werk heeft natuurlijk een
goede reden. En dat is dat we geen
andere manier hebben om de buit
te verdelen. U en ik verdienen ons
deel door ervoor te werken. Daarom zijn we goed geworden in het
creeren van werk. Bedenk maar
eens hoe de mensen in onze branche, de kennisindustrie, elkaar bezig houden. Veel kenniswerk is een
(goed betaalde) bezigheidstherapie.
Door deze fixatie zien we over het hoofd dat zoveel belangrijk werk in de zogenaamde derde sector
gedaan wordt, de informele sector van de economic
die bestaat naast de formele sectoren van de markt
en de overheid. ledere dag werken we, voor zover
mogelijk, aan het onderhouden van contacten met
andere mensen, verzorgen we elkaar, en doen we
ons best ons leven inhoud te geven. Te zeggen dat
iemand die niet betaald wordt geen werk verricht,
leidt tot grote misverstanden zoals de onderwaardering van het zorgen voor kinderen, burenhulp en
vrijwilligerswerk. En dat terwijl dit soort werk cruciaal is voor de cohesie in een samenleving die op
haar beurt een conditie is voor het functioneren van
de economic.
We hebben alle reden om ons druk te maken
over die derde sector. Dat kan, als we ophouden
werkloosheid als een economisch probleem te zien,
serieus gaan denken aan alternatieve verdelingsmechanismen (basisinkomen!) en de zin en betekenis
van het echte werk gaan waarderen.
A. Klamer