Ga direct naar de content

Wanneer het model de wereld is, dreigt gevaar

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: september 25 2024

Het moet begin jaren tachtig zijn geweest. Ik was actief in de Nijmeegse Partij van de Arbeid en we wilden eens ‘oefenen’ met een economisch model. Misschien konden we zo een paar briljante amendementen formuleren voor het landelijk verkiezingsprogramma. Nico Douben, hoogleraar Economie, was bereid ons te ondersteunen met een model waaraan hij had bijgedragen. Mijn subgroep besloot balsturig om het model te voeden met in onze toenmalige ogen reactionaire voorstellen: fiks bezuinigen, met name op de verzorgingsstaat, en draconisch snijden in het ambtelijk apparaat. Om dat te maskeren voegden we wat linkse symboolpolitiek toe: specialisten in loondienst en een maximum inkomen in de publieke sector. Na enig rekenen spuugde het model het resultaat uit. Onze resultaten waren verbluffend: werkloosheid, begrotingstekort én staatsschuld verminderden aanzienlijk, en de inkomensongelijkheid nam af.

Alom verwarring. Bewees het model het linkse ongelijk? Was het model zelf reactionair? Of, nog dramatischer, allebei? Moest de partij haar verkiezingsprogramma nog wel laten doorrekenen door het Centraal Planbureau? Zagen de sociaal-democratische aanhangers van de aanbodeconomie die zich toen begonnen te roeren het juist? Het bleef nog lang onrustig in de afdeling.

Paul Frissen is decaan bij de Nederlandse School voor Openbaar Bestuur en emeritus hoogleraar aan Tilburg University

Decennia later is het debat nog steeds niet beslecht. Sterker nog: er treedt een kabinet aan waarvan drie van de vier partijen het verkiezingsprogramma niet hebben laten doorrekenen. Terwijl de PVV in 2012 nog het beste scoorde in deze doorrekening. Daar waren ze bij het CPB kennelijk zo van geschrokken dat ze daarna Wilders’ migratiepolitiek niet meer wilden doorrekenen. De BBB vond al eerder: “de modellen van het RIVM zijn de onze niet”. Dan die van het CPB ook niet. Ik hoor een echo van de krakers in de jaren tachtig: “jullie rechtstaat is de onze niet”. Pieter Omtzigt vertrouwt alleen zijn eigen econometrisch model.

Maar in het openbaar bestuur blijft het model onderbouwing van beleid. Met enige ironie: planbureaus plannen niets, maar modelleren veel en rekenen daarmee door. PBL en SCP zouden graag met hun modellen verkiezingsprogramma’s doorrekenen. De registratie- en monitorzucht kent geen grenzen. En meten is niet alleen weten, maar vooral ook sturen en beheersen. De populariteit van het brede-welvaartsbegrip past in dat streven. Het verlangen naar maakbaarheid wordt daarmee niet gerelativeerd maar eerder megalomaan bevestigd.

Modellen passen in dat verlangen naar maakbaarheid. We kunnen niet op iedere vierkante meter landbouwgrond een stikstofsensor neerzetten. En de werkelijkheid is zo complex, dat simplificatie theoretisch noodzakelijk is om liefst oorzakelijke samenhangen in beeld te brengen. Helaas weten we van Popper dat causaliteit altijd een hypothese is. Daarom ook wijzen in veel modellen pijlen twee kanten op. Dat noemde Weber ‘Wahlverwandtschaft’ – institutionele samenhangen die pas een halve eeuw later in de economische wetenschap begonnen door te dringen.

Helaas stuit de experimentele toets van een model in de ‘echte’ wereld op methodologische en ethische bezwaren. Onthoud de zegeningen van beleid maar eens aan de controlegroep. Daar komt bij dat de sociale werkelijkheid die het model representeert terugpraat: een voor beleid hinderlijke neiging natuurlijk. Dat terugpraten heet in de sociale wetenschap ‘reflexiviteit’: elke uitspraak die we over de wereld doen, wordt aan die wereld toegevoegd, waardoor de wereld waarover we de uitspraak doen, na het doen van de uitspraak niet meer bestaat. Als de belastingmaatregel wordt aangekondigd, liggen de ontwijkingsstrategieën al klaar. Voorkennis is een verdienmodel.

Modellen zijn kennisclaims en dus paradigmatisch en filosofisch gekleurd. Modellen zijn nooit een mimetische afspiegeling van de wereld, maar altijd een representatie, en dus niet neutraal of objectief in positivistische zin. Modellen moeten daarom scenario’s worden in de zin van mogelijke en altijd meervoudige toekomsten. Hun normatieve en dus politieke vooronderstellingen moeten altijd zichtbaar zijn. Als modellenmakers in de wereld van bestuur en beleid geloven dat het model de werkelijkheid is of in de toekomst moet worden, dreigt er gevaar. Dan verdringt technocratie de politiek, of erger nog: helpt deze welke politieke meerderheid dan ook aan de schijn van wetenschappelijke legitimiteit.

Auteur

  • Paul Frissen

    Decaan bij de Nederlandse School voor Openbaar Bestuur en emeritus hoogleraar aan Tilburg University

Plaats een reactie