Je moet het maar durven, met een zestiger jaren eerstejaars modelletje een serieus debat aangaan anno 2012. En en passant demonstreert economie professor Bas Jacobs in zijn blog ook nog dat het inleidende college nationale rekeningen een beetje aan hem voorbij gegaan is. Om met dat laatste te beginnen, Jacobs zegt dat huizenaankopen, en niet importen, de grootste component van consumptie zijn. Ik weet niet in welke mate Jacobs zijn huis uitleeft, maar de meeste mensen hebben dat huis aan het eind van het jaar nog steeds overeind. Daarom horen aankopen van bestaande huizen überhaupt niet in de nationale rekeningen thuis, het is een onder de lijn transactie die rechtstreeks op privé balansen gaat. Geld wordt omgeruild tegen huizen. Ook aanbouw van nieuwe huizen gaat niet in consumptie maatstaven, dat gaat onder investeringen (housing investment) zodra ze gebouwd zijn, en daarna is het weer een asset market transactie die de nationale rekeneningen niet beroert. Een valstrikvraagje op de middelbare school. Wat wel in consumptie gaat is een maatstaf van housing services, met alle meetproblemen vandien.
Dat brengt ons meteen op een tweede probleem met de wat naïeve goochelarij van Jacobs: hij struikelt over marginale en gemiddelde effecten. Want bij een verandering van inkomen verandert de consumptie van housing services helemaal niet. Er zullen wel wat mensen naar goedkopere huizen overstappen, maar anderen komen weer in hun oude huis. Deze maatstaf hangt op de korte termijn niet van inkomen af maar van de huizenvoorraad. En daarmee krijgt deze component in de marginale reactie van consumptie op inkomens verandering gewicht nul.
Een nog serieuzer marginaal versus gemiddeld probleem is er met de reactie van consumptie op inkomen. Jacobs maakt zich druk over welk inkomen concept relevant is, netto of bruto, maar dat is helemaal niet relevant zolang de tarieven niet veranderen in zijn lineaire modelletje, dat wordt gecorrigeerd door de spaarcoëfficiënt. Belangrijker is dat zijn eerste jaarsmodelletje geen onderscheid maakt tussen permanente en tijdelijke inkomensvariaties terwijl er al een jaar of dertig in elk (2de jaars…) macroeconomie college onderwezen wordt dat dat onderscheid cruciaal is. Een stimuleringsprogramma is uiteraard tijdelijk, en de consumptiecoëfficiënt uit een tijdelijke inkomens stijging is in de praktijk bijna verwaarloosbaar laag. Het CBS schatte dat uit de vrijval van de spaarloonregelingen enige jaren geleden nog geen 15% besteed werd. Vandaar dat de regering bij het vrijvallen van de levensloopregeling een stevig belastingvoordeel aanbood op voorwaarde dat het meteen uitgegeven zou worden, iets wat overigens geen effect zal hebben omdat consumenten dat via hun andere bestedingen weer kunnen compenseren.
Een volgend probleem is dat de meest cyclische component van consumptie duurzame goederen zijn (consumer durables), wasmachines, auto’s en dat soort zaken. En die maken we niet meer in Nederland, dat is honderd procent import, afgezien van een kleine component distributie. Daarmee zou mijn schatting van een 60% import coëfficiënt van marginale consumptiebestedingen wel eens aan de lage kant zullen zijn. Een laatste punt is dat stimuleringsmaatregelen bijna onvermijdelijk grotendeels uit inkomens overdrachten (lagere belastingen of hogere subsidies) zullen bestaan, echte bestedingen kosten te veel tijd om aan de gang te krijgen. En daarmee wordt Jacobs’ multiplier nog weer eens kleiner, omdat het eerste ronde bestedingseffect ontbreekt. Met een marginale spaarquote van zeg 85%, een importquote van minstens 60% en dan nog eens een ontbrekend eerste ronde bestedingseffect gaat de multiplier zelfs in Jacobs’ modelletje dicht in de buurt van nul liggen.
En daarmee zijn we er nog niet. In de moderne post-krediet-crisis macroeconomie hebben we geleerd dat we rekening moeten houden met financial frictions en potentiële negatieve feedback effecten via oplopende sovereign risk discounts als stimuleringsprogramma’s via oplopende overheidstekorten en schulduitgifte gefinancierd worden: de kapitaalsmarkt reacties waar Rutte en Jan Kees de Jager zo bang voor waren. Recent onderzoek (zie Kirchner en van Wijnbergen (2012) en van der Kwaak en van Wijnbergen (2013)) geeft aan dat er dan zelfs negatieve multipliers voor kunnen komen, stimuleringsprogramma’s leiden dan via kapitaalsmarktproblemen tot een netto vraaguitval.
Dus nee collega Jacobs, ik ga het komende jaar niet inbinden, multipliers uit stimuleringsprogramma’s zijn in landen als Nederland verwaarloosbaar klein en mogelijkerwijs negatief, afhankelijk van de situatie op financiële markten. Het feit dat het CPB (althans volgens Jacobs) op dezelfde getallen uitkomt als de vingeroefening van Jacobs zegt alleen maar wat over de kwaliteit van de macromodellen van het CPB.
Een belangrijk punt is dat de multiplier in ander soort economieën, groter en meer gesloten dan in Nederland, wel eens hoger zou kunnen uitvallen en dat daar dus het beleidsadvies anders loopt. Mondiaal lekt er per definitie helemaal niets weg aan bestedingseffecten, vandaar dat ik het wel eens ben met IMF chief economist Olivier Blanchard waar hij de grote landen oproept tot expansiever beleid. De VS dreigt met zijn fiscal cliff de verkeerde kant op te gaan terwijl ook Duitsland met voor het komend jaar een voorspeld begrotingsoverschot en een relatief gezond banksysteem en overheidsschuld buiten de gevarenzone natuurlijk een expansiever beleid zou moeten voeren.
Maar om die mondiaal zinnige boodschap te vertalen in een gelijk luidende aanbeveling voor een geïsoleerd optreden van Nederland is natuurlijk slecht advies, hoe dikwijls economen zoals CPB directeur Coen Teulings en in zijn Blog Bas Jacobs het ook herhalen. Ze lijken de lessen uit het recente verleden ook niet te willen zien: Wouter Bos liet het overheidstekort meer uit de hand lopen dan zelfs Griekenland dat deed, Griekenland verslechterde 5 percentpunt en Nederland bijna 7, van een overschot van 1% naar een tekort van 5,5% in zijn laatste jaar. Dat verhinderde niet dat de krimp in Nederland aanzienlijk groter was dan in Duitsland waar het tekort nauwelijks verslechterde maar de groei veel minder terugliep. Jan Kees de Jager is erin geslaagd om de helft van de tekorterfenis van Bos weg te werken, maar we hebben nog steeds een snel oplopende schuldquote, en daarnaast een behoorlijk ondergekapitaliseerd banksysteem met aanzienlijke balansrisico’s vanwege hypotheken met te weinig onderpand. Dat zijn precies de omstandigheden waarin de negatieve multipliers van Kirchner/van Wijnbergen en van der Kwaak/van Wijnbergen op kunnen treden.
Van der Kwaak, C. en S. van Wijnbergen (2013), “Financial distress, sovereign risk en the
Keynesian multiplier”, mineo, University of Amsterdam
Auteur
Categorieën