Vestigingsplaats Randstad
Europese steden hebben zich in een felle concurrentiestrijd geworpen om de vestiging van nieuwe bedrijvigheid. Veel Japanse en Amerikaanse bedrijven
die binnen willen zijn voor Fort Europa zijn poorten
sluit, vestigen in Europa een (hoofd)kantoor of fabriek. Geen stad wil zo’n vestiging aan zich voorbij
laten gaan. Maar ook belangrijke vestigingen van Europese bedrijven zijn noodzakelijk om te kunnen
blijven meetellen als Europese metropool. Bieden
steden geen aantrekkelijke vestigingsomgeving, dan
dreigen zij te verworden tot een kleurloos provinciestadje in het Noordoost-Groningen van Europa.
De Randstad (door Amsterdam, Rotterdam, Den
Haag, Utrecht en alle daaromheen gelegen gemeenten mee te tellen wordt een inwonertal verkregen
dat enigszins in de buurt komt van echte metropolen als Parijs en Londen) doet in deze concurrentieslag aardig mee, concludeert het onderzoekbureau
Buck Consultants International in een onlangs verschenen “markt- en concurrentieanalyse” . De Randstad heeft een goed marktaandeel bij de vestiging
van buitenlandse bedrijven in vergelijking met de
concurrerende grootstedelijke gebieden in het buitenland (Londen, Parijs, Keulen/Dtisseldorf, Frankfurt, Hamburg, Brussel/Antwerpen). Vooral voor de
vestiging van Europese hoofdkantoren en Europese
distributiecentra is de Randstad in trek. R&D-instituten en hoogwaardige produktiebedrijven vestigen
zich minder snel in de Randstad.
De voorkeuren van buitenlandse bedrijven hangen
samen met de goede bedrijfsomgeving. De centrale
ligging van Nederland in Europa met de luchthaven
Schiphol en de Rotterdamse haven als ‘internationale schakelpunten’ zijn de belangrijkste voordelen,
maar ook de bereikbaarheid (weg- en railinfrastructuur) is in vergelijking met andere grootstedelijke
gebieden goed te noemen. Op de punten arbeidsklimaat, aanwezigheid van toeleveranciers en technologische instituten en omvang van de nationale
markt scoort de Randstad beduidend minder hoog.
De vestigingslocaties zelf worden positief gewaardeerd, hoewel echte toplocaties ontbreken; daarvoor is het kantorenaanbod te veel versnipperd.
De Randstad heeft dus een goede uitgangspositie
om in Europa een centrumfunctie te vervullen. Het
imago van vooral de fysieke bedrijfsomgeving is bij
de buitenlandse investeerders goed. Om dat imago
zo te houden staan grote plannen op stapel om de
belangrijkste trekpleisters Schiphol en de Rotterdamse haven uit te breiden en te verbeteren. In de wegen vooral de railinfrastructuur zal fors worden geinvesteerd. Bij het creeren van aantrekkelijke kantorenlocaties bieden alle grote steden in de Randstad
tegen elkaar op.
De concurrentie zit echter niet stil. Ook de andere
grootstedelijke gebieden in Noordwest-Europa hebben zich op het versterken van de infrastructuur geworpen. Zij ontwikkelen grootschalige projecten
om de centrumfunctie van hun steden te versterken,
lucht- en zeehavens uit te breiden, bedrijfsterreinen
in te richten en de bereikbaarheid over weg en rail
ESB 13-11-1991
te vergroten. Een inventarisatie door het Nederlands
Economisch Instituut leert dat naar aard en omvang
van de projecten gemeten vooral de Randstad en de
Parijse regio hun concurrentiepositie kunnen versterken . Van veel projecten is echter nog niet duidelijk of, in welke omvang, en wanneer zij tot stand
zullen komen. Door trage besluitvorming en moeizame financiering zijn niet alle projecten even ‘hard’.
Wordt dit aspect in de beschouwing betrokken dan
zullen de Duitse agglomeraties en de Parijse regio
hun positie waarschijnlijk meer kunnen versterken
dan de Randstad.
Vooral de ruimtelijke en bestuurlijke versnippering
belemmeren de uitvoering van grootschalige infrastructurele projecten. De bijzondere ruimtelijke
structuur van de Randstad, waarin een centrum ontbreekt, lijkt als een nadeel te werken. Niet alleen
buiten Nederland is de Randstad als stedelijke eenheid nauwelijks bekend, maar in Nederland zelf,
lijkt het, evenmin. De grote en kleinere steden concurreren meer tegen elkaar, dan met elkaar tegen andere Europese steden. Elk stad beslist zelf over haar
projecten, zonder het belang van de Randstad als geheel in het oog te houden. Als iedere eigen stad
haar eigen ‘toplocatie’ nastreeft zal er, gezien de benodigde omvang, nergens werkelijk een toplocatie
ontstaan, en neemt de versnippering alleen maar
verder toe.
In de afgelopen jaren zijn daarom diverse plannen
ontwikkeld om de Randstad onder een provinciebestuur te brengen, dat keuzen maakt en richting geeft
aan het grootstedelijke gebied als geheel. Gezien de
steun voor dergelijke plannen van provincies en gemeenten lijken deze van plan gezamenlijk het vestigingsklimaat in de Randstad te versterken. Het mag
daarom verbazing wekken dat afwegingen op Randstadniveau niet ook zonder bestuurlijke reorganisatie worden gemaakt. Andersom is het de vraag of de
steden, als zij onder een Randstadbestuur vallen,
wel bereid zijn hun eigen prioriteiten op te geven
voor het belang van de Randstad als geheel.
Wil de Randstad de concurrentiestrijd met de grote
steden van Europa blijven voeren, dan zal er meer
moeten gebeuren dan het onder een bestuur brengen van deze verzameling steden en dorpen. Voor
eenheid in beleid en het creeren van een gezicht
naar buiten toe zal de Randstad ook ruimtelijk tot
een geheel moeten worden gesmeed. Bij de keuze
van woon- en werklocaties en van rail- en wegverbindingen zal de bijdrage aan de integratie van de
Randstad daarom een belangrijk criterium moeten
zijn.
D.E. Ernste
1. Buck Consultants International, De aantrekkingskracht
van de Randstad in internationaalperspectief: markt- en
concurrentieanalyse, Nijmegen, 1991.
2. Nederlands Economisch Instituut, Majeure ruimtelijke
en infrastructurele operaties in grootstedelijke agglomeraties in Noordwest-Europa, Rotterdam, 1991.
1125