Ga direct naar de content

Directe investeringen in ontwikkelingslanden

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: november 13 1991

Directe investeringen in
ontwikkelingslanden
R. Lensink en M. Antuma*

D

e directe investeringen in ontwikkelingslanden hangen in belangrijke mate
samen met de economische ontwikkeling, tot uitdrukking komend in de hoogte en
de groei van het bnp. Verder zijn van belang de hoogte van de inflatie, de stabiliteit
van de wisselkoers, de kosten van toegang tot wereldwijde afzetgebieden en de
mogelijkheid tot schuldconversie. Op grond hiervan zijn de vooruitzichten voor
Zuidoost-Azie en Latijns-Amerika gunstig, depositie van Afrika blijft troosteloos.

Sinds het uitbreken van de schuldencrisis hebben
ontwikkelingslanden te maken met een voortdurend tekort aan deviezen. De stroom van bankleningen naar deze landen is opgedroogd en de toename
van de officiele middelen is ontoereikend om deze
terugval te kunnen compenseren. Een afname van
de investeringen en een lage economische groei waren hiervan het gevolg. Directe buitenlandse investeringen (DBI) lijken in dit licht zeer aantrekkelijk
voor ontwikkelingslanden, aangezien DBI de broodnodige deviezen opleveren en eveneens resulteren
in een directe stijging van het binnenlandse investeringsniveau. Bovendien leiden ze niet tot een verhoging van de schuldenlast, een niet te verwaarlozen
voordeel ten opzichte van private leningen. Andere
mogelijke positieve effecten zijn de overdracht van
‘human capital’ en technologic, toename van belastinginkomsten voor de overheid en verbetering van
de efficientie van de binnenlandse economic.
In dit artikel worden de vooruitzichten van DBI in
Afrika ten zuiden van de Sahara, Latijns-Amerika en
Azie onderzocht. Allereerst wordt echter een overzicht gegeven van de DBI in de verschillende ontwikkelingsregio’s en wordt aan de hand van economische factoren getracht een verklaring te geven
voor de huidige verdeling van DBI over Afrika ten
zuiden van de Sahara, Latijns-Amerika en Azie.

DBI naar ontwikkelingslanden
De totale netto financiele stromen naar ontwikkelingslanden zijn afgenomen van S 138 miljard in
1981 tot $ 109 miljard in 1989 (zie tabel I) 1 . Het belang van de officiele stromen in de totale financiele
stromen naar ontwikkelingslanden is toegenomen
van 33% in 1981 tot 62% in 1989. Bij de DBI valt een
cyclische beweging waar te nemen. Het aandeel van
DBI in de totale kapitaalstromen naar ontwikkelingslanden daalde van 12,5% in 1981 tot het zeer lage niveau van 7,8% in 1985. Daarna heeft er echter een
forse verbetering plaatsgevonden, zodat het aandeel
in 1989 op 20% lag. Directe investeringen zijn op dit
moment de belangrijkste private stroom naar ont-

1128

wikkelingslanden. Het aandeel van ontwikkelingslanden in de totale DBI is echter gedaald van 33% in
1970 tot slechts ongeveer 20% meer recentelijk ten
gunste van Japan, de EG en de Verenigde Staten .
De kapitaalstromen naar Afrika ten zuiden van de
Sahara bestaan hoofdzakelijk uit officiele stromen.
Het aandeel van de private stromen in de totale kapitaalstromen naar dit gebied is in de jaren tachtig
nooit van grote betekenis geweest en nam zelfs af.
Het aandeel van DBI in de totale kapitaalstromen
naar dit gebied bedroeg in 1989 slechts 4%.
In tegenstelling tot Afrika, vormen in Azie de private stromen een aanzienlijk deel van de totale kapitaalinstroom. Het aandeel van ongeveer 43% bleef
in de jaren tachtig vrij constant. Wel is het aandeel
van de DBI in de totale private stromen de laatste
tijd aanzienlijk gestegen ten koste van het aandeel
van de bankleningen. Van de totale kapitaalstromen
in 1988 bestaat 22% uit DBI, terwijl dit aandeel in
1985 slechts 5% bedroeg.
In het begin van de jaren tachtig namen de DBI naar
Latijns-Amerika aanzienlijk af (van $ 8,2 miljard in
1981 tot $ 4,1 miljard in 1985). De laatste tijd echter
heeft die tendens een totale ommezwaai doorgemaakt. In 1988 was de stroom buitenlandse investeringen bijna weer op het niveau van 1981, het jaar
voor het rampzalige begin van de schuldencrisis. De
DBI maken nu weer een groot gedeelte uit van de
beschikbare externe middelen in Latijns-Amerika.
Het aandeel van DBI in de totale middelenstroom
steeg van 19% in 1985 tot 37% in 1988.
* De auteurs zijn verbonden aan de sectie Internationale
Economische Betrekkingen van de Rijksuniversiteit Groningen. Zij danken Niels Hermes, Nanne Brunia en Ger Lanjouw voor nuttig commentaar op een eerdere versie van
dit artikel.
1. De cijfers die in deze paragraaf worden gepresenteerd

zijn, indien niet anders vermeld, ontleend aan: OESO, Financing and external debt of developing countries: 1989
Survey, Parijs, 1990.
2. Foreign investment and the triad, The Economist, biz. 53,

24 augustus 1991.

Er moet evenwel rekening worden gehouden met

Tabel 1. Totale netto kapitaalstromen naar ontwikkelingslanden

het feit dat de DBI in de verschillende regie’s voornamelijk geconcentreerd zijn in enkele landen. In
Afrika ten zuiden van de Sahara nemen tien landen
75% van de totale DBI naar deze regio voor hun rekening. De belangrijkste landen zijn: Nigeria (26%),
Liberia (10%), Gabon en Zimbabwe (beide 7%) en

ten slotte Angola (6%). In Azie vinden DBI voornamelijk plaats in China, Thailand, Maleisie, Indonesie, Filippijnen, Korea en India. In Latijns-Amerika
zijn DBI geconcentreerd in Mexico, Brazilie, Argenti-

1981
$ mrd.
I ODF

II Export kredieten
III Private stromen
-DBI
– Bankleningen
Totale stromen

1985
%

$ mrd.

In deze paragraaf wordt aangetoond dat de Aziatische ontwikkelingslanden, gemeten aan de hand

van economische indicatoren die van belang zijn

$ mrd.

48,9 (58,0)
4,0 (12,8)
31,4 (37,2)
6,6
(7,8)
15,2 (18,0)
84,3 (100,0)

45,5 (33,1)
17,6 (12,8)
74,3 (54,1)
17,2 (12,5)
52,3 (38,1)
137,4 (100,0)

nie, Colombia, Chili en Venezuela^.

Een verklaring voor de verdeling

1989
%

%

67,1
1,2

(61,6)
(1,1)

40,7

(37,3)

22,0 (20,2)
8,5
(7,8)
109,0 (100,0)

ODF = Officiele Ontwikkelingsfinanciering. ODF bestaat uit Ontwikkelingshulp (ODA) en andere officiele stromen (OOF).
Bankleningen zijn exclusief Taiwan. DBI verwijzen naar directe buitenlandse investeringen van OESO-landen. Gegevens voor 1989 zijn voorlopig.
Bron: OESO, Financing and external debt of developing countries: 1989
survey, Parijs, 1990, Tabel III.l

voor DBI, betere resultaten geboekt hebben dan lan-

den in Afrika ten zuiden van de Sahara en LatijnsAmerika. Het is dan ook niet verwonderlijk dat Azie
gedurende de jaren tachtig meer DBI heeft gehad
dan de beide andere regio’s.
Naast factoren zoals de aanwezigheid van infrastructurele faciliteiten en de aanwezigheid, de kosten en
de kwaliteit van de natuurlijke hulpbronnen, van arbeid en van kapitaal, is de meest genoemde determinant het bruto nationaal produkt (bnp) per hoofd,
zowel wat betreft grootte als groei. Hieraan gerelateerd wordt de omvang en groei van de markt, die
vaak benaderd wordt door het bnp, gezien als een
belangrijke determinant van DBI. De groei van het
bnp per hoofd kan in hoge mate verklaren waarom
Azie veel aantrekkelijker is voor buitenlandse investeerders dan Afrika ten zuiden van de Sahara en Latijns-Amerika. Voor de periode 1980-1989 bedroeg
de groei van het bruto binnenlands produkt (bbp)
per hoofd voor Afrika ten zuiden van de Sahara
– 2,2%. Voor Latijns-Amerika was de groei -0,6%,
terwijl deze voor Azie tussen 3,2% en 6,7% lag (zie
tabel 2). Daar staat tegenover dat het bnp per hoofd
het hoogst is in Latijns-Amerika. In 1988 was het
bnp per hoofd voor Afrika ten zuiden van de Sahara
S 330, voor Latijns-Amerika S 1.840 en voor Azie tussen S 320 en S 540. Latijns-Amerika heeft derhalve,
gemeten aan de koopkracht per hoofd, een grotere
afzetmarkt wat in principe een positief effect op
DBI zou moeten hebben. De economische ontwikkeling van deze regio was echter in de jaren tachtig
dermate slecht dat DBI in eerste instantie achter zijn
gebleven.
Andere determinanten van DBI zijn inflatie en de
stabiliteit en de overwaardering van de reele wisselkoers. Een hoge inflatievoet en een sterk fluctuerende wisselkoers zijn indicaties voor een slecht macroeconomisch beleid van een land. Een hoge inflatie
leidt tevens tot een vermindering van de koopkracht. Een overgewaarde wisselkoers heeft een
negatieve invloed op de exportmogelijkheden. Wat
betreft de jaarlijkse inflatievoet blijkt met name Latijns-Amerika er erg slecht voor te staan. Voor dit
continent was de jaarlijkse inflatie voor de periode
1980-1988 117,4%. De jaarlijkse inflatie voor Afrika
ten zuiden van de Sahara was eveneens erg hoog:
15,5%. In Azie was het weer veel beter, de inflatie
lag tussen 5,6% en 7,5%. Verder blijkt dat Azie de
stabielste reele wisselkoers had voor de periode
1980-1987. Voor Latijns-Amerika en Afrika ten zui-

ESB 13-11-1991

Tabel 2. Economische indicatoren in verschillende ontwikkelingsregio’s
Bnp
REWKS
Groei van
Gem.
Groei
per
reele bbp
jaarlijkse exp. vol.
1989
per hoofd (%) hoofd inflatie (%): (%)
1988
1980-1988 19801980-1989

Sub-Sahara

Schuld/

bnp
1989

-2,2

330

15,5

0

0,1746

98,3

Oost-Azie

6,7
3,2

540
320

5,6

Zuid-Azie

7,5

14,7
6,1

0,1038
0,1038

23,7
29,4

-0,6

1840

117,4

4,9

0,1993

46,7

Afrika

LatijnsAmerika en
Caribiben

REWKS: Stabiliteit van de reele wisselkoers (standaard deviatie gedeeld
door het gemiddelde) gemiddelde voor de periode 1980-1987; cijfer van
Oost- en Zuid-Azie heeft betrekking op Azie als geheel; bron: R. Lynn en
F.D. McCarthy, Recent economic performance of developing countries,
PPR Working paper, WPS 228, Wereldbank, juli 1989.
Bron schuld/bnp: Wereldbank, World Debt Tables 1990-1991, volume 1,
Washinton D.C. 1990. Het cijfer van Oost-Azie heeft betrekking op OostAzie en het Stille-Oceaanbekken.
Bron indien niet anders vermeld: Wereldbank, World Development Report
1990, Washington DC, 1990.

den van de Sahara fluctueerde de reele wisselkoers

veel meer.
De laatste tijd blijkt bovendien dat DBI steeds meer

worden bepaald door de kostenfactoren van een bepaald land met het oog op het verwerven van een
betere positie op de wereldexportmarkt. Multinationals richten zich namelijk steeds meer op de export

in plaats van exploitatie van de voordelen van de nationale markt 4 . Dit impliceert tevens dat een grote
binnenlandse afzetmarkt en een hoge binnenlandse

koopkracht, gemeten door het bnp per hoofd, minder belangrijk zijn ter verklaring van DBI. Toegang

tot de buitenlandse markt, het bestaan van ‘export

3. Wereldbank, Financial flows to developing countries,
Quarterly Review, maart 1991. biz. 8.
4. Deze conclusie wordt onder meer bevestigd door het
feit dat het exportaandeel in de totale verkopen van Japanse multinationals sterk is gestegen gedurende de jaren tachtig. Zie K. Takeuchi, Does Japan’s direct foreign invest-

ment promote Japanese imports from developing countries?, Policy, Research, and External Affairs Working Papers, The World Bank, WPS 458, 1990.

1129

processing zones’, en meer in het algemeen een ex-

portpromotiebeleid wordt door velen gezien als een
factor van grote betekenis in DBI-beslissingen.
De toename van het aantal export processing zones
gedurende de jaren tachtig heeft zeker de DBI naar

ontwikkelingslanden gestimuleerd . De meeste van
deze zones zijn echter gesitueerd in de middeninkomenslanden, zoals Hongkong, Korea, Maleisie,

Mexico, Singapore en Taiwan. In de groep van lagere inkomenslanden, waartoe een groot gedeelte van
Afrika behoort, komen daarentegen nauwelijks export processing zones voor. Het op export gerichte
beleid van met name de Aziatische landen resulteerde in hoge groeivoeten van het exportvolume in de

periode 1980-1989. De exportgroei van Azie lag tussen de 6% en 14% per jaar; voor Latijns-Amerika
was dit ongeveer 5%, terwijl het exportvolume van
Afrika ten zuiden van de Sahara constant bleef.

De betalingsbalanssituatie, en de daarmee verbonden schuldensituatie van’een land heeft tevens grote invloed op de beslissing om al dan niet in het
buitenland te gaan investeren. Schuldendienstproblemen en de deviezentekorten belemmeren het

opereren van buitenlandse investeerders die reeds
in die landen zijn gevestigd. Regeringen van dergelijke landen plaatsen bij voorbeeld restricties op het
repatrieren van kapitaal, de import en op het aan-

be’invloed door schulconversieprogramma’s. Een
derde van de investeringen was direct het resultaat
van een conversieprogramma en nog eens tien procent van die investeringen werd eerder gemaakt of
voor een groter project aangewend dan zonder een
prograrnma het geval was geweest. Bergsman en

Edisis stellen verder dat conversieprogramma’s
meer effect hadden op exportgeorienteerde projecten dan op projecten die gericht waren op de binnenlandse markt. De reden hiervoor is dat kosten,

die door schuldconversie lager worden, belangrijker
zijn voor exportprojecten: ze moeten concurrerend
zijn op de wereldmarkt en de hogere kosten kunnen doorgaans niet op hun consumenten afgewenteld worden. Producenten voor de binnenlandse
markt zijn daarentegen meer gespitst op de omvang
en de verwachte groei van die markt, en beschouwen kosten als een factor van secundair belang.
‘Schuld voor aandelen’-conversies hebben met

name in Latijnsamerikaanse landen plaatsgevonden.
De recente toename van DBI in Latijns-Amerika kan

voor een groot gedeelte worden verklaard uit deze
conversies. In 1986 was ongeveer tweederde van de
DBI in Argentinie, Brazilie, Chili en Mexico het gevolg van schuldconversies. In Chili was ongeveer de
helft van de DBI tussen 1986 en 1988 te danken aan
conversies .

gaan van nieuwe kredieten.
Tabel 2 laat zien dat de schuldencrisis vooral betrekking heeft op Afrika ten zuiden van de Sahara en Latijns-Amerika. De schuld/bnp-verhouding is het

Vooruitzichten
De vooruitzichten voor DBI in ontwikkelingslanden

hoogst voor Afrika ten zuiden van de Sahara. In de
meeste Aziatische landen is geen sprake geweest

in de nabije toekomst hangen af van de economische ontwikkelingen in en buiten deze landen.
Twee ontwikkelingen buiten deze ontwikkelings-

van een schuldencrisis. De schuld/bnp-verhouding

gebieden kunnen leiden tot een verschuiving van

voor deze regio is in vergelijking met de andere ontwikkelingsregio’s erg laag. De schuldencrisis heeft
er zeker toe bijgedragen dat DBI in Afrika ten zui-

de aandacht van buitenlandse investeerders van de

den van de Sahara en Latijns-Amerika (in het begin
van de jaren tachtig) minimaal waren.

ontwikkelingslanden naar Europa. Ten eerste heeft
het tot stand komen van een interne Europese
markt per einde 1992 waarschijnlijk negatieve implicaties op nieuwe investeringen in ontwikkelingslan-

De invloed van schuldconversie

ongunstigste vooruitzichten .

Ten einde de schuldencrisis op te lessen en tegelij-

Ten tweede leiden de recente veranderingen in

kertijd de DBI te stimuleren hebben veel ontwikkelingslanden ‘schuld voor aandelen’-conversieprogramma’s geintroduceerd. Door deze transacties
wordt de buitenlandse schuld van een land omgezet
in een aandeel in een binnenlandse onderneming.

Oost-Europa tot betere vooruitzichten voor nieuwe

den, met name voor de ontwikkelingslanden met de

Studies over de relatie tussen schuldconversie en
(additionele) DBI zijn dun gezaaid. Er zijn echter enkele aanwijzingen dat schuldconversie leidt tot additionele investeringen. Het IIP concludeert dat DBI is

gecorreleerd aan het bestaan van schuldconversieprogramma’s en dat levert “weer bewijs dat schuldconversieprogramma’s additionaliteit, dat wil

zeggen nieuwe investeringsprogramma’s, voortbrengen” Voorts ontdekten Bergsman en Edisis dat
geen enkele investering door banken had plaatsge-

investeringen in deze landen. De Oosteuropese landen hebben onlangs diverse maatregelen genomen
om de aantrekkelijkheid voor DBI in hun economieen te verbeteren. Tot nu toe is de instroom van
DBI echter bescheiden. Desalniettemin zullen op
5. Het aantal ontwikkelingslanden met ‘export processing
zones’ steeg van 10 in 1970 tot ongeveer 55 in 1986. Zie
United Nations Centre on Transnational Corporations,
Transnational corporations in world development: trends
and prospects, United Nations, New York, 1988.

vonden zonder het bestaan van een conversiepro-

6. Institute of International Finance (IIP), Fostering foreign
direct investment in Latin America, Washington D.C., juli
1990, biz. 11.
7. J. Bergsman en W. Edisis, Debt-equity swaps and foreign

gramma . Dit betekent honderd procent additionaliteit voor bankinvesteringen. Hoewel banken in

Corporation, Discussion Paper 2, Washington D.C., 1988,
biz. 8-11.

principe leners en geen investeerders zijn, grepen
ze de conversieprogramma’s aan om hun portefeuil-

8. C. Secchi, European financial co-operation with Latin
America: a variety of approaches, in: L. Emmerij en E. Igle-

direct investment in Latin America, International Finance

le betreffende de schuld van ontwikkelingslanden
te diversifieren en om hun kansen op een spoediger
liquidatie van althans een deel van deze portefeuille
te verhogen. De buitenlandse investeringen van multinationals aan de andere kant, worden voor 43%

1130

sias (red.), Restoring finacial flows to Latin America, Development Centre of the OESO, Parijs, 1991, biz. 169-239.
in Sub-Saharan Africa, Policy, Research, and External Affairs Working Papers, The World Bank, WPS 619, Washington D.C., maart 1991, biz. 44.

9. L. Crockcroft en R.C. Riddell, Foreign direct investment

langere termijn de stroom van DBI naar Oost-Europa waarschijnlijk leiden tot een afname van DBI
naar ontwikkelingslanden. Ten slotte moet er op gewezen worden dat de Verenigde Staten grote hoe-

bevolkingsgroei van twee procent, komt het voorspelde groeipercentage van het per capita bnp op
2,5 tot 3- Verder is het opleidingsniveau gemiddeld
veel hoger, het per capita inkomen hoger en de af-

veelheden DBI van Japan blijven aantrekken zolang

zetmarkt veel groter, zodat de koopkracht veel gro-

het Amerikaanse handelstekort bestaat. Gezien de

ter is, en ten slotte is ook de infrastructuur beter ontwikkeld. Bovendien zijn veel Latijnsamerikaanse

beperkte omvang van de financiele middelen van

de westerse bedrijven zullen, ten gevolge van de
hierboven beschreven ontwikkelingen, DBI in ontwikkelingslanden in de nabije toekomst gelimiteerd
blijven. Brewer voorspelt dat DBI in ontwikkelingslanden, voor 1993, niet boven S 27 miljard uit zullen

muleren. Zo worden bij voorbeeld de beperkingen
op buitenlands eigendom en de importrestricties versoepeld. Daarbij moet echter worden aangetekend

komen .

dat er nog steeds landen zijn met restricties op

Naast de economische veranderingen in de ge’industrialiseerde landen zijn de economische vooruitzicht-

winst- en kapitaaluitkeringen. Het belangrijkste is
evenwel het feit dat veel regeringen serieuze pogin-

en van de ontwikkelingslanden zelf van grote bete-

gen doen om de hoge inflatiecijfers omlaag te brengen door middel van monetaire en fiscale inkrimping. De successen van de stabilisatieprogramma’s

kenis voor de toekomstige instroom van DBI in
deze gebieden. De verwachtingen hieromtrent voor

landen bezig met het liberaliseren van hun economieen en nemen ze maatregelen om de DBI te sti-

Afrika bezuiden de Sahara zijn bepaald somber gestemd. De situatie zal mogelijk nog miserabeler uit-

zijn echter nog steeds twijfelachtig. Een aanzienlijke

vallen dan die van de jaren tachtig. De vooruitzichten voor de economische groei zijn slecht. Fardoust

hetgeen onder andere kan worden verklaard door
de toename van het rendement op de DBI in veel
Latijnsamerikaanse landen. Deze steeg van 6,6% in
1984 tot 12,5% in 1988. Met name in Chili is het rendement op investeringen hoog (41% in 1988). Toch

en Dhareswhar voorspellen voor de jaren negentig
een jaarlijks groeipercentage van het per capita bnp
van slechts 0,5, tegen een percentage van 3,2 voor
de gehele groep van lage- en middeninkomenslanden ‘. De Wereldbank toont bovendien aan dat
het rendement van de investeringen extreem laag is
en daalde van 30,7% in de periode 1961-1973 naar

2,5% in de periode 1980-198712. Het is bovendien
hoogst onwaarschijnlijk dat het schuldenprobleem
binnen afzienbare tijd opgelost zal zijn. Verder zul-

stijging van de DBI is desondanks waarschijnlijk,

ligt het gemiddelde winstpercentage in Latijns-Ame-

rika onder het gemiddelde van andere ontwikkelingslanden. Het IIP voorspelt een stijging van DBI
voor tien Latijnsamerikaanse landen van bijna 35%

tussen 1989 en 1991. Een aanzienlijk gedeelte van
deze stijging zal echter het gevolg zijn van schuldconversies in Argentinie, Brazilie, Chili en Mexico.

len schuldconversie in het algemeen en plannen ter

Indien de omvang van de schuld aanzienlijk is afge-

reductie van de schuld, zoals het plan-Brady, de
DBI in Afrika niet stimuleren, aangezien deze methoden zijn gericht op commerciele schulden, ter-

nomen zal schuldconversie als investeringsprikkel
verdwijnen. Vooralsnog voorspelt Marulanda vanaf
1992 een reele groei van de DBI van 5 tot 10% per
jaar.
Azie, en met name Zuidoost-Azie, spant toch wel de

wijl de schulden van deze regio voor het overgrote
deel bestaan uit officiele schulden. Crockroft en

Riddell sommen nog een aantal additionele nadelen
op voor DBI in Afrika

. Ze wijzen onder andere op

het feit dat de mees’te regeringen geen duidelijk investeringsbeleid hebben, dat het in sommige landen

nog steeds ontbreekt aan een hedendaagse ondernemingswetgeving en dat veel landen nog steeds aanzienlijke prijscontroles hebben en een inconsistent
prijsbeleid voeren. Daarnaast wijzen ze crop dat in
sommige landen strenge reguleringen bestaan omtrent het aannemen en ontslaan van werknemers,
dat sommige landen nog steeds forse deviezencontroles hebben, die met name ontmoedigend zijn

kroon wat betreft de vooruitzichten van de DBI.
Crockroft en Riddell voorspellen zelfs dat ZuidoostAzie de grootste economische subgroep wordt, met
een marktomvang die nog groter is dan die van

Noord-Amerika en de EG. Uit een studie van de Wereldbank blijkt dat het rendement op investeringen
in Zuid-Azie ongeveer tien keer hoger is dan die
van Afrika bezuiden de Sahara, onder andere als gevolg van het feit dat investeringskosten in Zuid-Azie

gewoonlijk de helft bedragen van de investeringskosten in Afrika J. De toekomstige DBI zullen zich
met name concentreren in de exportindustrieen.

voor DBI als ze bestaan uit beperkingen op winstuit-

keringen en dat Afrika te lijden heeft van anti-reclame in de media. Bovendien vermelden ze dat Afrika
een gebrek aan expertise heeft, dat de infrastructuur
in de meeste Afrikaanse landen slecht ontwikkeld is

en dat de meeste Afrikaanse landen een kleine afzetmarkt hebben. Ten slotte wijzen Crockroft en Riddell nog op het lage niveau van de binnenlandse
besparingen en investeringen als een ontmoedigende factor voor de DBI-instroom.
Voor Latijns-Amerika zijn de vooruitzichten voor de

Zie verder biz. 1135
10. T.L. Brewer, Foreign direct investment in developing
countries, Policy, Research, and External Affairs Working
Papers, International Economics Department, The World
Bank, WPS 712, juni 1991, biz. 45.
U.S. Fardoust en A. Dhareshwar, A long-term outlook for
the world economy; issues and projections for the 1990s,
The World Bank, Policies and Research Series 12, Washington D.C., 1990, biz. 50.

toekomstige instroom van DBI gunstiger dan voor

12. Wereldbank, Sub-Saharan Africa: from crisis to sustaina-

Afrika ten zuiden van de Sahara, aangezien het als
investeringslocatie veel aantrekkelijker is. Ten eerste zijn de groeivooruitzichten veel beter. Marulan-

ble growth, Washington D.C., 1989, biz. 26.
13. Crockroft en Riddell, op.cit., 1991, deel iv.
14. N.R. de Marulanda, External financial requirements for

da voorspelt een groeipercentage van het bnp van

Emmerij en E. Iglesias (red.), op.cit., 1991, biz. 97-158.
15. Wereldbank, op.cit., zie noot 12.

4,5 a 5 voor de jaren negentig . Uitgaande van een

Latin America in the nineties: alternative scenarios, in: L.

Vervolg van biz. 1131
Dit in tegenstelling tot de DBI in de jaren zestig, die

georienteerd waren op de grondstoffen en de ‘tariff
factories’, die warden gebruikt om voordeel te beha-

len uit bestaande tarieven. Aangezien Zuidoost-Azie
exportgericht is en een goede basis verschaft voor
exporten, zal deze regio vermoedelijk niet aan aantrekkingskracht inboeten. De enorme toename van
de DBI in deze regio zal daarom in de jaren negen-

tig naar alle waarschijnlijkheid aanhouden. Brewer
voorspelt dat de liberalisatie van de politick ten aanzien van DBI in Korea tot een forse toename van

DBI zal leiden. Verder verwacht hij dat in de eerstkomende vijf jaar DBI in Indonesie, Maleisie en Thailand minstens even hoog zullen zijn als gedurende
de laatste vijf jaren. Ten slotte wijst hij op het enorme potentieel voor DBI in India indien India haar

politiek ten aanzien van DBI enigszins gaat liberaliseren.

Ten slotte
De laatste jaren zijn DBI naar een aantal ontwikke-

lingslanden in Latijns-Amerika en Azie sterk toegenomen. Ook de verwachtingen ten aanzien van de
toekomst zijn met name voor Azie positief gestemd.

ESB 13-11-1991

Wat Latijns-Amerika aangaat dient er evenwel rekening mee worden gehouden dat de voorspelde toename van DBI in deze regio voor een groot gedeelte plaatsvindt ten gevolge van schuldconversies,
een prikkel die verdwijnt naarmate de schuld is afgenomen. In Afrikaanse landen vinden nog steeds
nauwelijks DBI plaats. Voor de nabije toekomst valt
geen verandering in dit patroon te verwachten. Afrika blijft een continent waar buitenlandse bedrijven
niet gaan investeren.
Gezien de te verwachten realisatie van de gemeen-

schappelijke Europese markt in 1992 en de recente
liberalisatie van Oost-Europa moeten ontwikkelingslanden beducht zijn voor een verschuiving van DBI

naar Europa. Ten einde deze verschuiving tegen te
gaan en de recente toename van DBI te continueren
dienen ontwikkelingslanden een marktgericht macro-economisch beleid te voeren, door te gaan met
het scheppen van een gunstig klimaat voor DBI en
de restricties op winst- en kapitaaluitkeringen zoveel mogelijk te versoepelen.

Robert Lensink

Mathilde Antuma

1135

Auteurs