Verantwoorde loonvorming
Het niveau waarop het loonoverleg plaats heeft is
niet zonder belang voor de macro-economische
prestaties op het gebied van de werkgelegenheid,
zo blijkt uit internationaal vergelijkend onderzoek. In landen waar de loononderhandelingen
deels bedrijfstakgewijs georganiseerd zijn, zoals in
Duitsland, Nederland en België, zou de werkloosheid – ceteris paribus – hoger liggen dan in landen met een centraal of op ondernemingsniveau
georganiseerd overleg.
De oorzaak van de minder goede prestaties
van onderhandelingen op bedrijfstakniveau dient
te worden gezocht in de negatieve ‘spill-over’-effecten van bedrijfstaksgewijze loonsverhogingen
naar het macro-economische vlak. Het streven
van vakbonden om hun relatieve positie op de
sectoriële loonladder te behouden, zorgt eveneens voor het ontstaan van externe effecten.
Wordt er daarentegen sterk gecentraliseerd onderhandeld, zoals in de Scandinavische landen het
geval is, dan zijn vakbonden en werkgevers meer
geneigd de macro-economische kosten in termen
van hogere werkloosheid of overheidstekorten in
hun overleg te betrekken. Zijn anderzijds de loononderhandelingen ondernemingsgewijs georganiseerd, dan is hun invloed op de macro-economische sleutelvariabelen verwaarloosbaar.
Ook wat het actieve arbeidsmarktbeleid aangaat, in de vorm van bijscholing, begeleiding en
opleiding van langdurig werklozen, scoort het
overleg op intermediair niveau minder goed. Omdat alle langdurig werklozen bij dit beleid baat
vinden, is het vergelijkbaar met een collectief
goed. Daarbij is het zogenaamde ‘prisoner’s dilemna’ relevant. Elke bedrijfstaksvakbond heeft enerzijds baat bij het actieve arbeidsmarktbeleid, maar
zal anderzijds weinig enthousiast zijn een bijdrage
te betalen die evenredig is met het aantallangdurig werklozen onder zijn leden. Daardoor is de
verleiding groot om de kosten van het actieve arbeidsmarktbeleid door te schuiven naar de overheid, die voor de financiering ervan zal putten uit
de algemene belastingopbrengsten.
Als de bestaande institutionele vorm van het
loonoverleg, in het bijzonder het intermediaire niveau, bezwaarlijk kan worden uitgeschakeld, dan
verdient het aanbeveling de negatieve externe effecten die eruit voortvloeien maximaal te internaliseren. Dat betekent dat de sociale partners verantwoordelijkheid moeten krijgen voor het resultaat.
Concreet komt dit erop neer een bedrijfstakspecifieke component toe te voegen aan de premies
die werknemers betalen voor de financiering van
de werkloosheidsuitkeringen. De hoogte van de
bedrjfstakafhankelijke component dient in principe afgestemd te worden op het aandeel dat de betrokken sector heeft in de toename van het aantal
werklozen. Op deze wijze wordt een rem gezet
E5B 14-12-1994
op loonakkoorden in stagnerende
en voor arbeidskosten gevoelige
bedrijfstakken, die uiteindelijk de
‘insiders’ bevoordelen en de maatschappelijke kosten van de uitgestoten werknemers doorschuiven
naar andere bedrijfstakken en
naar de overheid.
Op analoge wijze kan de financiering van het actieve arbeidsmarktbeleid op een andere,
meer efficiënte wijze worden opgezet. De overheidssubsidie en
de uniforme premie op het loon
kunnen hier worden aangevuld
met een bedrijfstakspecifieke bijdrage, waarbij de uitstoot van
P. van Rompuy
werknemers die om- en bijgeschoold dienen te
worden, het centrale criterium is.
De invoering van eigen verantwoordelijkheid
in de werkloosheidsverzekering draagt op deze
wijze bij tot het beter werken van de arbeidsmarkt. In een periode waarin loonmatiging nodig
is, lijkt het toekennen van eigen verantwoordelijkheid bijzonder aantrekkelijk en ongetwijfeld te
verkiezen boven een door de overheid opgelegde, algemene loonnorm die het spontane arbeidsmarktgebeuren onderdrukt.