Ga direct naar de content

The State of the Economy

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: februari 1 1984

The State of the Economy
,,America is back, standing tall”, verkondigde president
Reagan in zijn onlangs gehouden ,,State of the Union”. De
,,hand wringers and doubting Thomases”, zoals de president de sceptici van zijn beleid noemt, worden verwezen naar
recente statistieken die in 1984 een groei van de investeringen
en een dating van de werkloosheid voorspellen. Er is zelfs
geldovervoor ,,leukedingen”, zoals een permanent bemand
ruimtevaartstation en de zorg voor het milieu. Zoiets wekt
vertrouwen in de kracht van de opleving. Maar laten we iets
verder kijken dan de statistieken, niet om het herstel te ontkennen – want dat is er – maar om de aard van de Amerikaanse opleving wat nader te onderzoeken, en om een oordeel over de duurzaamheid van het herstel te vormen.
Het economische recept van de regering-Reagan, toen deze in 1981 aantrad, was duidelijk. Het overheidsbudget zou
in 1984 in evenwicht dienen te zijn en het monetaire beleid
moest ,,krap” zijn en op de beheersing van de geldhoeveelheid zijn gericht. Zo’n beleidspakket, was de verwachting in
1981, zou al snel het uitbannen van de inflatie en tot lage rentestanden leiden die de weg naar herstel zouden openzetten.
Het bijzondere van het Amerikaanse ,,Wirtschaftswunder”
is echter dat, hoewel het gestelde doel – opleving van de economie – werd bereikt, de middelen die daartoe moesten leiden niet zijn gebruikt. Het budgettaire beleid was eerder keynesiaans dan monetaristisch getint (,,balanced budget”) en
ook het monetaire beleid verliep heel anders dan de regeringReagan zich had voorgesteld. Maar net als in de sport telt in
de economic alleen het resultaat, niet de manier waarop dat is
bereikt.
De Amerikaanse begroting vertoonde, zeker in vergelijking met de zeer lage binnenlandse spaarquote (4,4% in
1983), zeer aanzienlijke tekorten ($ 195,4 mrd. in 1983 en
naar verwachting $ 183,7 mrd. in 1984). De oorzaak hiervan
is dat de veronderstelde inverdieneffecten van de belastingverlagingen achterwege bleven, de defensie-uitgaven fors stegen, en de overige uitgaven – ondanks diepingrijpende besnoeiingen op sociale uitgaven, onderwijs en gezondheidszorg — toenamen door de ernst van de recessie. De conclusie
van een recent OECD-rapport t.a.v. het budgettaire beleid is
dan ook niet optimistisch: ,,The measures show a sizeable increase in the non-cyclical component of the budget since
1981 (about 2 percentage points of GNP by 1984) and further
increases in the structural deficit in store” 1). Het gevolg is
dat inflatieverwachtingen groeien waardoor de rente hoog
blijft. Ook het monetaire beleid zag er niet uit zoals de regering-Reagan zich had voorgesteld. Het bleek niet mogelijk
de geldvraag te controleren zonder de rente verder te verhogen. De reden daarvan was dat de regulering van het Federal
Reserve System tot innovaties op financieel gebied aanzette
die de primaire geldhoeveelheid van samenstelling deed veranderen. Bovendien ondermijnden sterke variaties van de
omloopsnelheid van het geld de beheersbaarheid van de geldhoeveelheid. Verwoede pogingen van de FED om toch de
geldhoeveelheid in de hand te houden, leidden slechts tot
hevige rentefluctuaties rond een stijgende trend.
Deze onbedoelde combinatie van expansief budgettair beleid en tekortschietend monetair beleid vormt niettemin de
aanzet tot het herstel van de Amerikaanse economie. De
opleving vond echter niet plaats aan de ..supply side” waarop het beleid was gericht – maar kwam uit onverwachte hoek: de consumptieve vraag was de motor van de groei.
De aanzienlijke belastingreducties stimuleerden niet zozeer
de besparingen, wat de bedoeling was, maar vooral de bestedingen. Het grote binnenlandse spaartekort vormde geen beletsel voor de opleving van de consumptie omdat de hoge
rentestand de nodige buitenlandse financieringsmiddelen
aantrok. De stijging van de dollar bevorderde verder de consumptie omdat zij de inflatie beperkte en dus de ree’le koopkracht hoog hield. De keerzijde van de medaille is echter dat

ESB 8-2-1984

de concurrentiekracht van de Amerikaanse economie werd
aangetast. De opleving van de binnenlandse sectoren zoals de
automobielindustrie en de huizensector overschaduwde
vooralsnog dit negatieve effect.
Maar hoe stabiel is zo’n consumptie-geleide opleving? Er
zijn twee onevenwichtigheden te bespeuren die het herstel in
een vroeg stadium kunnen smoren: het begrotingstekort en
het tekort op de lopende rekening. Het begrotingstekort ondersteunt de consumptie, maar rust in belangrijke mate op de
beschikbaarheid van buitenlands kapitaal om dit tekort te financieren. De vooruitzichten om het tekort te verlagen om zo
de afhankelijkheid van het buitenland te verkleinen zijn somber. Belastingverhoging is vlak voor de verkiezingen niet
goed denkbaar, verlaging van de militaire uitgaven past niet
in de politieke lijn en op de overige uitgaven is al zo aanzienlijk gekort dat het de vraag is of de bodem al niet is bereikt.
Dan blijft als mogelijkheid over met eigen middelen het tekort te financieren door de binnenlandse besparingen te verhogen, maar als dit leidt tot een afname van de consumptie
wordt juist de bron van het economisch herstel aangetast. De
afhankelijkheid van het buitenland blijft dus groot, en daarmee zijn de fundamenten van het herstel wankel.
Hetzelfde geldt voor het oplopende tekort op de lopende
rekening (een historisch record van $ 100 mrd. ligt binnen
het gezichtsveld). Het is de vraag hoe lang buitenlands kapitaal blijft toestromen om het stijgende aanbod van dollars te
compenseren. De verwachtingen zijn ongunstig. Het aanbod
van dollars neemt niet alleen toe door het tekort op de lopende rekening, maar ook door toenemende investeringen van
Amerikaanse bedrijven (vooral pensioenfondsen) buiten de
VS. De vraag naar dollars lijkt daarentegen op zijn retour.
De stroom van vluchtkapitaal uit het Midden-Oosten en
Latijns-Amerika daalt sinds 1981/1982, evenals de Europese
investeringen in de VS. De val van de dollar lijkt daarmee
slechts een kwestie van tijd en zal de Amerikanen voor oude,
nog niet afdoende opgeloste problemen plaatsen zoals een
opleving van de inflatie en een opnieuw stijgende rente.
Zeer veel hangt af van de blijvende beschikbaarheid van
buitenlands kapitaal en daarmee van een sterke c.q. overgewaardeerde dollar en een hoge rentestand. Dat is een wankele
basis voor herstel te meer daar er sprake lijkt van een ,,zero
sum game” tussen de VS en Europa. Een sterke dollar en hoge rente maken in de VS een hoge consumptie mogelijk, maar
bemoeilijken een Europese opleving. Een daling van rentestand en dollar daarentegen is gunstig voor Europa, doch
plaatst Amerika voor problemen omdat de inflatie toeneemt,
en dwingt tot maatregelen om het begrotingstekort te verminderen. Zo’n situatie vraagt om een betere coordinatie van
economische politick dan in het verleden heeft plaatsgevonden. Te denken valt aan een gecoordineerde actie tussen de
centrale banken van de Bondsrepubliek, Japan en de VS, die
gericht moet zijn op een gecontroleerde en geleidelijke daling
van de dollar ten opzichte van de andere belangrijke valuta.
Dit brengt het tekort op de Amerikaanse lopende rekening
terug en vergroot de mogelijkheden voor een rentedaling in
Europa. Als de VS er dan in slagen het begrotingstekort te
verkleinen, kan de basis zijn gelegd voor duurzaam mondiaal
herstel. Blijven deze maatregelen echter achterwege, dan kan
het succes van het economische beleid dat Reagan zijn kiezers voorschotelt wel eens kortstondig blijken te zijn. De
,,hand wringers and doubting Thomases” zullen dan gelijk
krijgen.
H. Kamps
1) OECD, United States, Economic Surveys 1983-1984, Parijs, december 1983, biz. 18.

125

Auteur