Ga direct naar de content

De financieel-economische crisis in de wereld

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: februari 1 1984

Verslag
Tabel 1. Betalingsbalans van niet-olie ontwikkelingslanden, in mrd. dollars
1978 1979 1980 1981 1982 1983
Saldo handelsbalans

-24 -36 -55 -60 -42 -27

Saldo dienstenbalans

De financieel-economische
crisis in de wereld
Impressies van de vergadering van de
Vereniging voor de Staathuishoudkunde

en particuliere
overdrachten
overdrachten

Saldo lopende
rekening

Inleiding
Tijdens de algemene vergadering van de
Vereniging voor de Staathuishoudkunde,
die op 10 december 1983 in Utrecht werd
gehouden, stonden drie preadviezen over
de financieel-economische crisis in de wereld ter discussie. In deze impressie van de
bijeenkomst wordt vooral ingegaan op het
internationale schuldenprobleem, dat in de
preadviezen wat onderbelicht bleef, doch
tijdens de — vaak levendige – discussie
volop in de belangstelling stond. Ook
wordt aandacht besteed aan enkele punten
die tijdens de vergadering niet of slechts
terloops ter sprake zijn geweest.
Met de keuze van het actuele onderwerp
,,De financieel-economische crisis in de
wereld” heeft het bestuur van de Vereniging voor de Staathuishoudkunde – van
welke vereniging elke zich zelf respecterende algemene econoom in Nederland lid is
of zou moeten zijn – ongetwijfeld een
goede greep gedaan. Het duidelijkste bewijs daarvan was de grote opkomst tijdens
de algemene vergadering waarin dit onderwerp ter discussie stond. Ter voorbereiding
op de vergadering had het bestuur zoals te
doen gebruikelijk enkele specialisten op dit
terrein uitgenodigd een preadvies te schrijven, waarbij de verschillende auteurs
steeds een bepaald aspect van het probleem
moesten belichten 1). De preadviezen bevatten naast enkele theoretische beschouwingen nogal wat feitelijke gegevens, terwijl verschillende aanbevelingen ingepast
zouden kunnen worden in een wat breder
opgezette oplossing van het veelomvattende probleem.
Naast de duidelijke waardering die er
was voor de preadviezen, werd het toch wel
als een gemis gevoeld dat de internationale
schuldencrisis, door velen beschouwd als
een van de voornaamste manifestaties van
de financieel-economische crisis in de wereld, daarin zo weinig centraal stond. Ofschoon ruime aandacht werd besteed aan
de externe positie van de ontwikkelingslanden, werd voorts nauwelijks specifiek ingegaan op een belangrijke beleidsvraag als de
gewenste of aanvaardbare omvang van het
tekort op lopende rekening van deze landen alsook op de wijze waarop zij hun tekorten hebben gefinancierd dan wel in de
ESB 8-2-1984

toekomst zouden moeten financieren. Onder de inspirerende leiding van de voorzitter, dr. C.J. Oort, werd tijdens de forumdiscussie ruimschoots aandacht aan deze
zaken besteed 2).
Betalingsbalansproblemen van
ontwikkelingslanden
Alvorens nader in te gaan op de bespreking van het schuldenvraagstuk, lijkt het
nuttig aandacht te besteden aan enkele interessante elementen uit de preadviezen en
de daarover gevoerde discussie. Zowel de
wetenschappers prof. De Haan en dr. Lanjouw als IMF-directeur dr. Polak zijn in
hun preadvies uitvoerig ingegaan op de
huidige betalingsbalansproblemen van de
ontwikkelingslanden. Daarbij concentreren eerstgenoemden zich op de mogelijke
oorzaken van die problemen, terwijl dr.
Polak zich voornamelijk richt op het dilemma tussen aanpassing en financiering,
alsmede op de rolverdeling tussen het internationale bankwezen en het IMF bij het financieren van betalingsbalanstekorten.
Het preadvies van de bankier dr. Vlak
staat wat los van deze materie. Zijn bijdrage bevat evenwel interessante aanknopingspunten voor de discussie over de mogelijke toekomst van het internationale
monetaire en f inanciele stelsel en de rol van
de Europese Gemeenschap daarin.
De sterke verslechtering van de betalingsbalanspositie van de niet-olie ontwikkelingslanden (zie tabel 1) behoort ongetwijfeld tot de grote financieel-economische problemen van de afgelopen jaren. De
Haan en Lanjouw onderscheiden drie externe factoren die van grote invloed zijn geweest op de betalingsbalansontwikkelingen van deze landen. Ten eerste zijn er de
nadelige gevolgen van de recessie in de industriele landen voor de uitvoer van de
ontwikkelingslanden. Voorts heeft de opgetreden ruilvoetverslechtering, die vooral
het gevolg was van opeenvolgende olieprijsstijgingen en daling van de overige
grondstoffenprijzen, de betalingsbalanspositie onder druk gezet. Een derde externe
factor vormen de sterk opgelopen netto
rentebetalingen aan het buitenland, die het
gevolg zijn van zowel een sterke toeneming

8

11

13

13

12

11

-26 -39 -60 -76 -65 -45

Financiering:

Directe investeringen
Concessioneel
en overig
officieel krediet
Exportkrediet

DR. J.A.H. DE BEAUFORT WIJNHOLDS – DRS. L.G. THIRY*

-10 -14 -17 -29 -34 -30

Netto overheids-

Netto bancair krediet
Overig kapitaal

Kapitaalrekening
Netto of ficiele
transacties

6

8

8

10

7

5

16 16 16
7
7
8
29 32 44 32 22
– 5 – 6 – 5 – 3 -11 – 5
12
4
24

13

5

16
9

41

49

60

14

10

51

45

0 – 1 -14

0

75

Bron: OECD, Economic Outlook, december 1983

van de externe schuld als van de forse stijging van de (ree’le) rente 3). Daarnaast wijzen de auteurs, anders dan in de meeste Nederlandstalige beschouwingen over dit
vraagstuk, ook heel duidelijk op interne
oorzaken: de te expansieve f inanciele overheidspolitiek alsmede de te omvangrijke
binnenlandse geldschepping in veel van deze landen.
Het onderscheid tussen externe en interne oorzaken van de problemen is volgens
De Haan en Lanjouw nogal eens door ontwikkelingslanden aangegrepen om aanpassing zoveel mogelijk te vermijden en te kiezen voor financiering van de ontstane tekorten, indien zij menen dat van externe
oorzaken waarvoor zij zelf niet verantwoordelijk kunnen worden gesteld sprake
zou zijn. De auteurs achten het evenwel,
met het IMF, realistischer om in geval van
permanente verstoringen (onverschillig of
de oorzaak van externe of interne aard is)
tot aanpassing over te gaan. Hoewel het
onderscheid tussen permanente en tijdelij-

* De auteurs zijn als chef resp. econoom werkzaam bij de afdeling Internationale zaken van
De Nederlandsche Bank. Zij geven in dit artikel
hun persoonlijke opvattingen weer.
1) Prof. dr. H. de Haan en dr. G.J. Lanjouw,
Aanpassing of financiering; een analyse van de
externe positie van ontwikkelingslanden; dr.
J. J. Polak, Internationaal beleid met betrekking
tot betalingsbalansproblemen – 1973 tot 1983;
dr. G.J.M. Vlak, Een nieuwEuropeeselan en de
rol van de banken.
2) Hieraan werd naast de preadviseurs deelgenomen door oud-minister drs. J. Pronk, de Belgische hoogleraar Verwilst en dr. J.A.H. de
Beaufort Wijnholds. Dr. H.J. Witteveen, die de
middagzitting zou voorzitten, moest helaas verstek laten gaan.
3) Een rentestijging van 1 % brengt voor de nietolie ontwikkelingslanden een netto lastenverzwaring mee van ca. $ 2 mrd. per jaar. Voorts
heeft de koersstijging van de dollar ook tot een
verzwaring van de schuldendienst van deze landen bijgedragen. Dezerzijds is berekend dat het
effect van een mutatie in de koers van de dollar
met 10% ruwweg gelijk staat aan het effect van
een mutatie in de rente met 1 procentpunt.
141

Tabel 2. Buitenlandse schuld van niet-olie
ontwikkelingslanden, in mrd. dollars

Bancaire schuld b)

336 391 468 551 614 659
35 38 39 42 42 42
168 214 261 311 342 348

waarvan 5 grote

juni
1978 1979 1980 1981 1982 1983

deze studies noodzakelijk geachte jaarlijkse groei van ca. 3% in de industriele landen
in de komende jaren wel zou worden gehaald. Prof. De Haan vroeg zich af waar
deze groei vandaan moest komen en of in
sommige landen geen stimuleringsmaatre-

landen a)
(in procenten)

44

47

Schuldendienst c)

50

65

51
76

53 54
93 105

54
92

gelen moesten worden genomen. De meest
recente prognoses van de OECD lijken
echter de grond voor dit pessimisme te logenstraffen. Zo wordt voor het OECD-ge-

Idem in procenten van

export van goederen
en diensten c)

Tabel 3. Uitstaande vorderingen van Amerikaanse banken op niet-olie ontwikkelingslanden fin % eigen vermogen)

mening over de vraag of de op grond van

1978 1979 1980 1981 1982 1983
Totate uitstaande
schuld
waarvan 5 grote
landen a)
(in procenten)

van het schuldenprobleem werd alom onderkend. Dit is ook in overeenstemming
met recente, goed onderbouwde, studies
op dit gebied 5). Wel was er verschil van

a) Argentinie, Brazilie, Chili, Mexico en Zuid-Korea.
b) Exclusief off-shore centra.

bied voor 1984 een groeipercentage van
3 ‘/z voorzien, in belangrijke mate gedragen
door het krachtige economische herstel in
de Verenigde Staten dat zich thans ook eni-

c) Exclusief aflossingen op korte schuld en eventuele be-

germate naar andere landen heeft ver-

19

19

!7’/2

20 23 Vi

19’/2

Alle banken
waarvan t.o.v. Brazilie
t.o.v. Mexico

114 124 132 148 146 139
29 27 25 27 29 27
23 23 28 34 35 34

Negen grootste banken 167 182 199 221 221 212
waarvan t.o.v. Brazilie 42 40 39 41 46 44
t.o.v. Mexico 30 30 38 44 44 44

Bron: Federal Reserve, Board of Governors, Country exposure lending survey.

veelomvattende

oplossingen

(,,grand

design”).

Nederlandsche Bank.

Het Internationale schuldenprobleem

ke verstoringen in de praktijk moeilijk kan
zijn, wijzen zij echter op de waarschijnlijkheid van een belangrijke permanente component in de reele olieprijs. Daarnaast menen zij dat de industriele landen, die als
groep in een overschotsituatie (behoren te)

Tijdens de middagzitting kwam het internationale schuldenprobleem uitvoerig
aan de orde. Daarbij tekende zich een duidelijke tegenstelling af in de voorgestane
oplossingen. Ten einde de achtergrond te
schetsen waartegen deze discussie werd ge-

De ervaringen uit het recente verleden
vormen een goed voorbeeld van de benadering van geval tot geval. De resultaten
daarvan worden tot dusverre in het algemeen posilief gewaardeerd. In acule,
ernstige situaties, zoals in het geval van
Mexico, is door de betrokken parlijen op
cooperatieve wijze naar een oplossing gesir*eefd. Na het bekend worden van de ernstige betalingsproblemen zijn de monetaire
autoriteiten (de centrale banken in het kader van de Bank voor Internationale Betalingen) er toe overgegaan op korte termijn

verkeren, een beleid zouden moeten voeren

voerd, lijkt het nuttig eerst een beknopte

liquiditeitssteun te verlenen ten einde tijd

dat is gericht op het doen verminderen van
die overschotten. Deze visie werd tijdens
de vergadering in belangrijke mate onderschreven, of althans niet tegengesproken.
Wel werd onder meer opgemerkt dat het
betalingsbalans- en schuldenprobleem van
de ontwikkelingslanden in sterke mate is
geconcentreerd bij een beperkt aantal zogenaamde ,.newly industrializing countries” (zie label 2) 4). Voor deze landen is
het eigen beleid in sterke mate mede verantwoordelijk geweest voor de gerezen
problemen. De lage-inkomenslanden, die
weliswaar evenzeer kampen met grote problemen, staan voor een belangrijk deel bui-

algemene beschouwing te geven van het internationale schuldenprobleem. Vervolgens zal aan de op de vergadering door de
discussianten ingenomen standpunten
aandacht worden besteed.
Onderstreept dient te worden dat het in-

te winnen, alsmede een invenlarisalie van
omvang en aard van hei probleem en de financiele mogelijkheden van hel belrokken
land te kunnen maken. Er is uitdrukkelijk

talingsachterstanden.

spreid 6).

Bron: IMF, World Economic Outlook, Occasional Paper

nr. 21, mei 1983; BIS, halfjaarrapportage; ramingen De

ten de financieel-economische crisis in de

wereld.
Tijdens de ochtendbijeenkomst werd
ook vrij intensief gediscussieerd over het

wisselkoersbeleid van de ontwikkelingslanden, een vaak onderbelicht terrein
waaraan De Haan en Lanjouw veel aandacht besteden in hun preadvies. Daarbij

ternationale schuldenprobleem weliswaar

in belangrijke mate betrekking heeft op de
betalingsproblemen van ontwikkelingslanden, doch dat het geen typisch ontwikkelingsprobleem betreft. In de eerste plaats
gaat het daarbij, zoals eerder opgemerkt,
voornamelijk om een betrekkelijk beperkt
aantal landen welke al een zekere mate van
industrialisatie hebben bereikt. Daarnaast
heeft het schuldenprobleem belangrijke
potentiele implicaties voor het Internationale financiele stelsel en is derhalve van
mondiale betekenis. Indien debiteurlanden
op min of meer omvangrijke schaal niet
meer aan hun externe schuldenverplichtingen (kunnen) voldoen, kan het Internationale financiele stelsel ernstig worden ge-

op gewezen dat dergelijke liquiditeitssteun

een overbruggingskarakter diende te hebben, te beschouwen als voorfinanciering
van trekkingen onder een kredietarrangemenl mel hel IMF. De rol van het IMF behelsde niet alleen hel verschaffen van omvangrijke kredielen op middellange lermijn, maar ook — en minstens zo belangrijk – het helpen opstellen van slabilisalieprogramma’s voor de in moeilijkheden

verkerende landen. Zodoende werden aanpassing en financiering in slerke mate gekoppeld.
Het Internationale bankwezen heefl zich
bereid getoond tol het aangaan van uitgebreide schuldenonderhandelingen met de
vastgelopen debileurlanden. De banken
hebben zich voor dat doel verenigd in zogenaamde ,.steering”- of ,,advisory”-

werd er onder meer op gewezen dat hun

schaad. De betrokkenheid van de grote

analyse geheel was gegoten in termen van
de lopende sfeer van de betalingsbalans,

Amerikaanse banken bij voorbeeld bij de
kredietverlening aan Latijns-Amerika,

terwijl voor sommige ontwikkelingslanden

waarbij de vorderingen op deze landen

4) Van het totale tekort op lopende rekening van

ook het kapitaalverkeer een belangrijke rol
bij de wisselkoersvorming heeft gespeeld.
Dit is met name het geval bij enkele landen,
zoals Mexico, Argentinie en Venezuela, die
van grote betekenis zijn voor het internationale schuldenprobleem. Daarnaast werd
twijfel geuit over de conclusie dat het wisselkoersinstrument weinig relevant is voor
lage-inkomenslanden. Een duidelijke uitspraak van dr. Polak in dit verband was
dat een land met een verkeerde wisselkoers
zijn situatie alleen kan verbeteren als de

soms de omvang van het eigen vermogen
benaderen (zie label 3), vormt een illustralie van de grote wederzijdse belangen die er
op het spel staan.
Over oplossingen voor het schuldenprobleem is de laalste tijd veel geschreven,
overigens vaak in de journalistieke sfeer.
De oplossingen kunnen worden onder-

de niet-olie ontwikkelingslanden in 1982 namen

wisselkoers wordt veranderd.

Het belang van economisch herstel in de
industriele landen voor de ontwikkelingslanden en voor het hanteerbaar doen zijn
142

scheiden naar maatregelen die op korte ter-

mijn kunnen worden getroffen en naar wegen om in de toekomst het risico van een
nog ernstiger crisis te beperken. Gedeellelijk doch niet geheel parallel hieraan is het
onderscheid tussen het irachien op le lossen van schuldenproblemen van geval toi
geval (de ,,case by case”-benadering) en de

slechts vijf landen (Argentinie, Brazilie, Chili,

Mexico en Korea) ongeveer de helft voor hun rekening. In 1983 zal het aandeel van deze landen
in het tekort mede onder invloed van reeds in

gang gezette aanpassingen overigens belangrijk
zijn teruggelopen. Voorts zijn dezelfde vijf landen goed voor ruim de helft van het totaal aan
bankkrediet, dat aan niet-olie ontwikkelingslanden is verleend.
5) Zie: Global debt: assessment and long-term
stategy, World Financial Markets, Morgan Guaranty Trust Company, juni 1983 en William R.

Cline, International debt and the stability of the
world economy. Institute for International Economics, Washington D.C., September 1983.
6) OECD, Economic Outlook, Parijs, december1983.

comites, die mandaat kregen de onderhandelingen over herstructurering van de
schuld aan te gaan. Daarnaast droegen zij
zorg voor het naar rato van de uitstaande
vorderingen op de betrokken landen deelnemen in nieuwe bancaire kredietverlening. Deze ,,niet-spontane” kredietverlening maakte een essentieel onderdeel uit
van de door het IMF opgestelde financieringsprogramma’s. Naast deze multilaterale onderhandelingen door particuliere
crediteuren, hebben de officiele crediteuren in het kader van de Club van Parijs 7)
met diverse landen overeenstemming bereikt over de herstructurering van overheids- en door overheden gegarandeerde
leningen. Voor de grote Latijns-Amerikaanse landen, waarvan de schuld grotendeels uit bankkrediet bestaat, gebeurde dit
pas nadat met de banken een regeling was
getroffen. In andere gevallen daarentegen
heeft de Club van Parijs het voortouw genomen met betrekking tot schuldherstructurering.
Voorts dient te worden gewezen op de
rol van de debiteurlanden zelf. In sommige
gevallen hebben zij op korte termijn ingrij-

pende maatregelen genomen, waaronder
sanering van de overheidsfinancien en aanpassing van de overgewaardeerde wisselkoers, ten einde de noodzakelijke aanpassingen te effectueren. Een goed voorbeeld
van snelle, toereikende en gecoordineerde
inspanning door alle betrokken partijen
vormt Mexico, welk land in 1983 (naar het
zich laat aanzien) een aanzienlijk overschot op de lopende rekening wist te behalen en ook vooruitgang boekte in de richting van het herstel van intern evenwicht.
Bepaald minder gunstig zijn tot dusverre

zoals massale financiele injecties ten
behoeve van de ontwikkelingslanden.
Tot de eerste groep behoren tal van
voorstellen betreffende de invoering van

faciliteiten ter overname van kredieten tegen een zeker disagio 8), swap-overeenkomsten waarbij het IMF of de Wereldbank garanties zouden moeten verstrekken
en de omzetting van vorderingen op ontwikkelingslanden in langlopende obligaties ten laste van een internationale organisatie. Van de zijde van de debiteuren zijn
eveneens suggesties gedaan, uiteenlopend
van een particle verlichting van de schul-

dendienst tot een algemeen schuldenmoratorium. In Latijns-Amerikaans verband is
ook wel gesproken over de vorming van
een debiteurenkartel, doch een dergelijke
gedachte lijkt vooral afkomstig te zijn van
kleine landen en niet te worden gesteund
door de grote debiteuren.
Een belangrijke overweging bij het afwijzen door de debiteuren zelf van zeer radicale ,,oplossingen”, zoals het afkondigen van een moratorium of verwerping van
de schuld, is dat daarmee op korte termijn
weliswaar enige verlichting van de financiele last zal optreden, doch dat al spoedig
de negatieve gevolgen van een dergelijke
stap zouden overheersen. Deze zouden
bestaan uit het voor een zeer lange periode
verliezen van de toegang tot de internationale financiele markten, maar ook uit een
vermindering van de buitenlandse handel
van de betrokken landen, onder meer als
gevolg van beslaglegging op hun uitvoer en

het eisen van contante betaling van de
invoer.
De tweede groep bevat voorstellen van

de ervaringen met een land als Argentinie,

veelal wat minder ingrijpende aard en zijn

waar sprake was van onvoldoende aanpassing en moeizame onderhandelingen met
de banken. Ook werd niet voldaan aan de
door het IMF gestelde normen (performance criteria) voor een bijstandsprogramma, zodat het krediet uit die bron
voorlopig is opgedroogd. Veel publiciteit
trok vooral Brazilie in de afgelopen maanden, nadat problemen met het IMF waren

in sterkere mate gericht op de handhaving
van bestaande kredietkanalen. Hiertoe behoren onder meer suggesties voor een aanzienlijke uitbreiding en verbetering van de

gerezen. Deze zijn tot opluchting van de in-

ternationale financiele gemeenschap inmiddels opgelost, terwijl het bankwezen en

de overheden met een nieuw pakket aan financieringsmiddelen van niet minder dan
$ 11 mrd. voor dat land zijn gekomen.

Veel van de voorstellen ter oplossing van
het internationale schuldenvraagstuk hebben betrekking op de wat langere termijn
en behoren tot de categoric van de ,,grand
design”. Ruwweg kan daarbij de volgende
onderverdeling worden gemaakt:
– plannen gericht op overnemen of garanderen door officiele instellingen van
vorderingen van het bankwezen op
probleemlanden;
– voorstellen voor het soepeler doen verlopen van nieuwe (bancaire) kredietverlening;
– andere veelomvattende oplossingen,
ESB 8-2-1984

die wij onder de derde groep hebben ge-

rangschikt. Naast voorstellen voor actieve
stimulering van de economieen van de industriele landen ten einde de afzetmoge-

lijkheden en daarmee de deviezenontvangsten van de ontwikkelingslanden te vergroten, horen daartoe plannen voor een omvangrijke financiele injectie ten behoeve
van de ontwikkelingslanden. Een dergelijk
plan werd tijdens de forumdiscussie door
plaatsvervangend secretaris-generaal van
de UNCTAD, drs. J. Pronk, naar voren
gebracht. Onder zijns inziens redelijke veronderstellingen ten aanzien van groei en inflatie in de industriele landen zal de financieringsbehoefte van de ontwikkelingslanden in 1984/1985 circa $ 210 mrd.
bedragen. Op basis van reguliere kapitaalstromen zou $ 120 mrd. beschikbaar komen, zodat $ 90 mrd. additionele middelen
nodig zouden zijn. Daarnaast acht Pronk
nog eens $ 50 mrd. nodig ten einde de liquide reserves van de ontwikkelingslanden te

versterken, waardoor de totale additionele

co-financiering van banken of institutio-

financieringsbehoefte voor dit en volgend

nele beleggers met de Wereldbank en de regionale ontwikkelingsfinancieringsinstellingen, waarbij vooral zaken als automatische ,,cross default”-clausules en garanties de interesse van potentiele deelnemers
zouden moeten wekken. Ook zijn er diverse suggesties gedaan voor het op gang houden van de kredietverlening door banken

jaar ongeveer $ 140 mrd. zou bedragen.
Dit bedrag zal volgens Pronk niet (kunnen)
worden opgebracht door bankkrediet noch
door een toename van de ontwikkelingshulp. Hij beschouwt dan ook een zeer omvangrijke injectie van internationale liqui-

aan ontwikkelingslanden door middel van

garanties voor nieuw bankkrediet door het
IMF 9), of door het instellen van een faciliteit in het IMF ter verzekering van interna-

Grand design

heidsgaranties. Volgens Witteveen zullen
de debiteuren zich inspannen om aan de
beleidsvoorwaarden te voldoen, omdat het
niet halen ervan zou betekenen dat zij de
toegang tot de internationale financiele
markten zouden verspelen. Hij ziet als belangrijk voordeel van zijn voorstel dat de
taak tot zekerstelling van een voldoende
stroom van financieringsrniddelen uitdrukkelijk bij het IMF komt te liggen, welke instelling hij daarvoor bij uitstek geschikt acht. Deze nieuwe functie zou in de
visie van Witteveen wel dienen te worden
gekoppeld aan een effectief instrument om
de Internationale kredietverlening te beheersen wanneer deze te sterk zou dreigen
te groeien. In dat verband denkt hij aan een
variabele kasreserveverplichting op tegoeden aangehouden bij het internationale
bankwezen.
Van een andere orde zijn de voorstellen

tionaal bankkrediet tegen landenrisico’s.
Aan dit laatste voorstel, afkomstig van dr.
H.J. Witteveen 10), zal wat uitgebreider
aandacht worden geschonken. Beoogd
wordt daarbij een rol voor het IMF op internationaal terrein, vergelijkbaar met die
van nationale exportkredietverzekerings-

instellingen op hun gebied. Wel zou slechts
dekking worden verstrekt zolang de debiteur voldoet aan de door het IMF gestelde
beleidscondities. Het te verlenen percentage (dat nooit hoger dan 75% zou moeten
zijn) en de door de banken te betalen premie zouden aanpasbaar zijn. Als de verzekerde bedragen toenemen, zou het IMF

over additionele middelen moeten beschikken, bij voorbeeld in de vorm van over-

7) Zo genoemd naar aanleiding van het feit dat
deze onderhandelingen in Parijs worden gevoerd
onder voorzitterschap van een hoge ambtenaar
van de Franse Tresor. Met betrekking tot de onderhandelingen tussen de banken en debiteurlanden wordt tegenwoordig ook wel gesproken
over de Club van Londen.
8) Onder meer geopperd in het tweede rapport
van de Brandt-commissie: Common crisis,
North-South; Cooperation for world recovery,
Londen, 1983; en door de Amerikaanse hoogleraar Peter Kenen, Outline of a proposal for an
international debt discount corporation, Princeton, mei 1983. Zie voor andere voorstellen ook
de opsomming in de eerder aangehaalde studie
van Cline.
9) Zie Richard S. Dale en Richard P. Mattione,
Managing Global Debt, The Brookings Institution, Washington D.C., 1983.
10) H.J. Witteveen, Developing a new international monetary system: a long-term view, Per
Jacobsson-lezing, Washington D.C., 25 September 1983.

143

diteiten ten gunste van de ontwikkelingslanden, met name in de vorm van de
creatie van nieuwe bijzondere trekkings-

rechten (SDR’s) door het IMF, de enige
manier om een economische ineenstorting
van bepaalde landen, grootschalige sociale
onrust en honger in de derde wereld te
voorkomen.
Voortzetting huidige benadering

Het vurige betoog van Pronk stond borg
voor een geanimeerde middagdiscussie,
waarbij zijn visie overigens vrijwel allerwe-

gen werd bestreden. De bezwaren golden in
de eerste plaats de massale liquiditeitscreatie die hij op het oog heeft, niet alleen vanwege de daarvan uitgaande inflatoire impuls, maar ook op grond van de overweging dat daarmee de SDR wel eens de
doodsteek zou kunnen worden toegebracht. Te verwachten is immers dat de de-

biteurlanden een zeer groot gedeelte van de
aan hen toegewezen nieuwe SDR’s zullen
besteden 11), welke zich dan bij de credi-

doet denken aan het afsluiten van een opstalverzekering als er al brand is uitgebroken 13). Verder is niet duidelijk of het plan
voorziet in een kostendekkende faciliteit.
Dit lijkt echter onwaarschijnlijk gezien de
hoge premies die dan voor sommige landen
in rekening zouden moeten worden gebracht. Derhalve moet worden verondersteld dat Witteveen een garantiesysteem in
gedachten heeft 14). Ervan uitgaande dat
er een gerede kans bestaat dat zulke garanties ook worden aangesproken, lijken de
garanderende overheden moeilijk te kunnen volstaan met een ,,PM”-post op de be-

groting. Het lijkt twijfelachtig of overheden bereid zullen zijn aanzienlijke bedragen te voteren voor dit doel. Zij riskeren
bovendien al gauw beschuldigd te worden
van een ,,bail out” van de banken. Ook
kan men zich afvragen of kredietverzekering en sturing van het internationale
bankkrediet wel bij het IMF thuishoren. Er
zou een verschuiving plaatsvinden weg van

co’s betwijfeld of bij herstructurering en
nieuwe kredietverlening de rente wel omlaag diende te worden gebracht. Anderen
achtten het zowel zakelijk als uit oogpunt
van het imago van de banken wenselijk om
een wat lagere rente in rekening te brengen.
Vastgesteld kan worden dat in het geval
van Mexico onlangs nieuw bankkrediet is
toegezegd tegen een rente-opslag van
l!/2% boven de interbancaire rente, hetgeen % % lager is dan bij het vorige georganiseerde bankkrediet. Overigens kan
nog worden opgemerkt dat een dergelijke
vermindering van de opslag wel enig soelaas biedt, doch dat een aanzienlijke verlaging van de nominale dollarrente veel meer
zoden aan de dijk zou zetten.
Besluit

Na afloop van de vergadering van de
Vereniging voor de Staathuishoudkunde
omschreef een vooraanstaand Nederlands

voor werking van de wet van Gresham ten
nadele van de SDR is dan groot. Voorts
werd erop gewezen dat voor het gebruik
van SDR’s sinds enige tijd een marktrente

de eigen verantwoordelijkheid van de banken, terwijl het moet worden betwijfeld of
men in het IMF, waarin zowel debiteuren
als crediteuren vertegenwoordigd zijn, tot
een werkbare overeenstemming over deze
zaken kan komen. Een grotere kans van
slagen lijkt dan ook te bestaan voor voorstellen die een onderling kredietverzeke-

over ons als die van ,,no nonsense”, hetgeen wij een rake typering achten. Zo lijkt
de nieuwe zakelijkheid in de beoefening
van de economic zich ook duidelijk in de
internationale tak van het vak te manifesteren. Uit de gevoerde discussies tijdens

moet worden betaald 12), zodat SDR-crea-

ringssysteem van het internationale bank-

de vergadering is gebleken dat voorstellen

tie op zich zelf geen bijdrage levert aan
oplossing van het schuldenprobleem op
langere termijn. Preadviseur Polak maak-

wezen, gevoed door de eigen winsten, behelzen 15).
Aangezien het overgrote deel van de
sprekers zich tijdens de vergadering min of
meer geporteerd toonde voor het voortzetten van de huidige aanpak van de schuldencrisis, kan van een duidelijke voorkeur
voor de flexibele benadering van geval tot
geval boven de veelomvattende plannen
worden gesproken 16). Daarbij kwam de
belangrijke rol die het IMF, in samenwerking met de andere betrokken partijen, bij
de oplossing van het schuldenprobleem
speelt regelmatig ter sprake. Wel konden
enkele waarschuwende geluiden worden
gehoord, onder andere van IMF-directeur
Polak, over het benaderen van de grenzen
die ook voor de activiteiten van deze instelling gelden. Zo lijkt het IMF met zijn overredingsoperaties ten behoeve van nieuw
door de banken te verstrekken krediet de
grens van zijn mogelijkheden te hebben bereikt. Voorts werd gewezen op de beperkingen die de zorg voor een voldoende sterke liquiditeitspositie van het IMF op de uitleenmogelijkheden legt. Een ander punt
van zorg betreft het feit dat de debiteuren
van het IMF in de afgelopen jaren vrijwel
uitsluitend ontwikkelingslanden zijn geweest en dat velen daarvan sinds 1970 min
of meer voortdurend in deze positie verkeerden, waardoor het revolverend karakter van het IMF-krediet dreigt te worden
aangetast 17).
Een interessant punt tijdens de discussie
vormde ten slotte de vraag of het internationale bankwezen niet een bijdrage zou
moeten leveren aan de verlichting van de
schuldendienst van de debiteurlanden door
met een wat lagere rente genoegen te ne-

die de oplossing van de huidige internationflje financiele en economische problemen
zoeken in een ,,grand design” weinig bijval
vonden. De voorkeur van de meeste aan-

teurenlanden zullen ophopen. Het gevaar

te duidelijk dat hij wel voorstander is van

een hervatting van SDR-creatie, doch voor
veel bescheidener bedragen dan waaraan
Pronk denkt, alsook op andere gronden.

Naar zijn mening doet zich een reservebehoefte voor los van het huidige aanpassings- en schuldenprobleem.
Bestreden werd ook de opvatting van
Pronk dat er al zeer veel aanpassing had
plaatsgevonden in de ontwikkelingslanden
en dat verdere maatregelen niet verantwoord waren. Zo bleken verschillende discussianten van oordeel dat in verschillende
landen nog maar een begin was gemaakt
met de onvermijdelijke aanpassing. Ook
werden de door Pronk aangehaalde
UNCTAD-berekeningen inzake financieringsbehoeften in twijfel getrokken. Er
werd bovendien gewezen op het feit dat de
reeds overeengekomen omvangrijke herstructurering van schuld eveneens kan

worden beschouwd als bron van financiering, terwijl er een aanzienlijk potentieel
bestaat voor terugkeer van vluchtkapitaal
(dit vormt vooral in sommige Latijns-

Amerikaanse landen een groot probleem)
bij een vertrouwenwekkend binnenlands
beleid.

Het plan-Witteveen voor de instelling
van een kredietverzekeringsfaciliteit in het
IMF werd weliswaar interessant geacht,
met name voor wat betreft de koppeling
tussen stimulering van bankkrediet op korte termijn en regulering daarvan in de toekomst, doch bleek ook verschillende bezwaren op te roepen. Zo kan twijfel bestaan over de zin van het instellen van een
dergelijke faciliteit in een situatie waarin
toch al ernstig rekening moet worden gehouden met onvolledige terugbetaling. Het

men. Hierover liepen de meningen nogal

uiteen. Door sommigen werd onder verwijzing naar de door de banken gelopen risi-

econoom de sfeer van de discussie tegen-

wezigen ging daarentegen in de richting

van een voortzetting van de huidige benadering, waarbij van geval tot geval naar
een oplossing wordt gezocht.
J.A.H. de Beaufort Wijnholds
L.G. Thiry
11) Door de ontwikkelingslanden zijn thans gemiddeld ca. 75% van de in het verleden toegewezen SDR’s gebruikt; voor de grote debiteurlanden is dit veelal 100%.
12) Gebaseerd op de gewogen geldmarktrentes
in de Verenigde Staten, Duitsland, Japan, Verenigd Koninkrijk en Frankrijk.

13) Dat Witteveen denkt aan de korte termijn,
ondanks dat zijn betoog een ,,long term view”
betreft, kan worden afgeleid uit zijn opmerking
dat instelling van de kredietverzekeringsfaciliteit
,.would by itself have a major positive effect in
resolving the debt crisis”.
14) Hij vermeldt ook overheidsgaranties als hij
het heeft over de noodzaak van een versterking
van IMF-middelen bij toeneming van het verzekerde bedrag.
15) Een dergelijk voorstel is onlangs gedaan
door de Amerikaanse centrale bankier Wallich
op een conferentie van de Groep van 30 in Londen: zie Financial Times, 5 november 1983.

16) Een dergelijke flexibele benadering is de
laatste tijd in diverse voordrachten van officiele
zijde bepleit. Voor een recent gepubliceerd voorbeeld zie: Brian Quinn, International debt: a
central banker’s view, Bank of England Quarterly Bulletin, december 1983. Een en ander is

ook besproken in De internationale schuldencrisis, RotterdamseMonetaireStudies, Nr. 7,1983.

17) In dit verband zij verwezen naar: A. Szasz,
Het internationale monetaire stelsel en de ontwikkelingslanden, bijdrage aan het binnenkort
te verschijnen liber amicorum voor prof. dr.
H.W.J. Bosnian.

144

,

Auteurs