Ga direct naar de content

Structureel herstel vergt actief milieubeleid

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: januari 18 1995

Structureel
herstel vergt
actief
milieubeleid
Onder de titel “1995: conjunctuurherstel of economisch herstel?” presenteerde secretaris-generaal L.A.
Geelhoed van het Ministerie van Economische Zaken in ESB van 4 januari
het traditionele nieuwjaarsartikel. Cruciaal uitgangspunt in dit artikel is dat
West-Europa zijn produktiestructuur
ingrijpend zal moeten aanpassen.
Voor dit uitgangspunt voert Geelhoed
drie redenen aan: de hoge begrotingstekorten gecombineerd met een aanzienlijke collectieve-lastendruk en
een lage werkgelegenheidscreatie,
een verschuiving in de wereldhandelsrelaties, en de noodzaak de economische ontwikkeling om te buigen
in een meer duurzame richting.
In het vervolg van het artikel gaat
Geelhoed in op mogelijke beleidsmaatregelen om deze problemen tegemoet te treden. Opmerkelijk hierbij
is dat hij met de derde genoemde reden, de noodzaak van een ecologische transformatie van de economic,
in de rest van het artikel niets meer
doet. Dat is een gemiste kans want
juist de noodzaak van deze ecologische aanpassing kan richting geven
aan het Nederlandse (economische)
beleid.
De Nederlandse produktiestructuur
In de visie van Geelhoed is de aanpassing van de produktiestructuur in
Nederland des te meer noodzakelijk
daar “wij relatief sterk zijn vertegenwoordigd op produktmarkten die
weinig groei beloven, zoals de voedingsmiddelen- en de bulkchemiemarkt, terwijl wij achterblijven op de
expanderende produktmarkten met
een hoge kennisintensiteit” (biz. 6).
Zou Geelhoed ook aandacht hebben
besteed aan de noodzaak van een
ecologische revitalisering van de Ne-

ESB 18-1-1995

derlandse economic, dan zou hij tot
een breder inzicht in de Nederlandse
economische structuur zijn gekomen.
De Nederlandse economic wordt
sterk gedomineerd door sectoren die
een grote mate van milieubelasting
met zich brengen. Naast de bulkchemie gaat het hierbij om de basismetaal, de intensieve veehouderij, de
glastuinbouw en de transport- en
distributiesector. Dit zijn sectoren die
(mogelijk met uitzondering van de
transport- en distributiesector) weinig
groei beloven, maar bovenal sectoren
waarvan een verdere (ongewijzigde)
groei waarschijnlijk ook ongewenst is
omdat de maatschappelijke baten weinig werkgelegenheidscreatie gecombineerd met een aanzienlijke milieubelasting — wel eens negatief zouden kunnen zijn.
Onderzoekssubsidies
Wanneer Geelhoed meer aandacht
zou hebben besteed aan de noodzaak van een ecologische revitalisering dan zou hij ook anders hebben
aangekeken tegen de door hem geconstateerde kloof tussen de R&Dinspanningen die met publieke middelen worden (mede)gefinancierd,
en de door de marktsector uitgeoefende vraag. Gevestigde bedrijven hebben immers de begrijpelijke neiging
om hun positie te versterken op het
eigen marktsegment en daar dan ook
de R&D-inspanningen primair op te
richten. Indien kan worden geconstateerd dat de Nederlandse economische structuur te eenzijdig, te kwetsbaar en ecologisch ongewenst is, dan
zullen de publiek gefinancierde R&Dinspanningen ook niet mogen aansluiten bij de vigerende marktvraag maar
juist nieuwe vraag en nieuwe orientaties moeten uitlokken. Het is dan ook
betreurenswaardig dat het kabinet in
het kader van de begroting 1995 uitgerekend diep heeft gesneden in de
budgetten voor milieu- en energietechnologie-onderzoek, uitgerekend
sectoren die ondermeer volgens de
Oeso juist voor Nederland zeer goede marktkansen bieden voor de middellange en lange termijn; sectoren
ook waarvoor in Nederland in potentie een goede kennis- en produktieinfrastructuur bestaat.
De rol van de overheid
Opmerkelijk is de constatering van
Geelhoed aan het slot van het artikel
dat “De kern van het probleem waarvoor we staan, is dat het economisch

handelen, zowel extern als intern
steeds meer buiten het bereik van de
staat, en van de intermediaire verbanden waarvan hij zich bedient, is geglipt” (biz. 8). Vraag hierbij is in hoeverre het economisch handelen niet
ook buiten het bereik van de staat
‘wordt geduwd”. In een politick klimaat waarin het paradigma van het
marktmechanisme geldt en de terugtredende overheid als doel op zich
wordt beschouwd, mag de overheid
zich niet beklagen over een afnemende greep op het economisch handelen; het is dan immers mede een gevolg van eigen politieke keuzen.
Indien Nederland zijn economische
positie — binnen ecologische randvoorwaarden — wil consolideren en
versterken, dan zijn geheel nieuwe
orientaties noodzakelijk. Het gaat
hierbij om economische activiteiten
met een hoog kennisniveau, grote
toegevoegde waarde en met — in potentie – de wereld als mogelijke afzetmarkt. Uitgerekend de overheid beschikt over instrumenten om een
dergelijke economische omslag te maken. In de eerste plaats financiele instrumenten zoals subsidies en fiscale
faciliteiten, ter stimulering van die
soorten van onderzoek die zicht bieden op technologieen die ecologisch
inpasbaar zijn en die economisch interessante perspectieven bieden. Aanvullend daaraan kunnen financiele
faciliteiten behulpzaam zijn bij marktintroductie. In de tweede plaats een
mix van fiscale maatregelen waarmee
de externe kosten van economische
activiteiten meer in de prijzen daarvan tot uitdrukking komen1.
Dat vereist echter een overheid die
niet terugreedt, maar die initieert, stimuleert en faciliteert op basis van
een samenhangende visie op een samenleving die sociaal, economisch
en ecologisch houdbaar is.
A.J.M. van den Biggelaar
P. van der Veer
De auteurs zijn werkzaam bij de Stichting
Natuur en Milieu.

1 A.J.M. van den Biggelaar, L. Reijnders en
P. van der Veer, Belemmeringen voor een
duurzame ontwikkeling, ESB, 5 januari
1994, biz. 9-13.

Auteurs