Stevers
Op vrijdag 31 maart geeft Theo Stevers, regerend nestor van de openbare
financien in Nederland, zijn afscheidscollege in Tilburg. Dat is voor u en voor
mij, die zoveel van hem geleerd hebben, een moment om bij stil te staan.
Door een zeldzame combinatie van
technische vaardigheid en maatschappelijke betrokkenheid heeft Stevers zich
een groot gezag verworven in het debat
over economische politiek in ons land.
Zijn in A/a Prinsjesdag in de Volkskrant
gebundelde kritische beschouwingen
over de Miljoenennota’s van de jaren
zeventig geven een levendig beeld van
de schrik die hij in Den Haag wist te verspreiden. Met hem vertrekt, na Schouten en Bosman, de laatste van een generatie van economisten die Tilburg op
de kaart hebben gezet als broedplaats
van denkbeelden in de voorbereiding
van de economische politiek.
Met Stevers vertrekt ook een van de
laatste species van de klassieke verstrooide professor, een diersoort dat
dringend bescherming behoeft in onze
snel verschralende ecologie. Toen ik
zelf net tot hoogleraar benoemd was
kon hij maar niet onthouden hoe die jongeman uit Rotterdam ook weer heette.
Dat was geen pose, en al helemaal
geen gebrek aan collegialiteit of hartelijkheid; hij onthield dat soort trivia gewoon niet. (Daar kwam pas verbetering
in toen ik hem een paar keer met
‘Schouten’ had aangesproken.)
Maar laat ik ter zake komen. De betekenis van Stevers voor de economiebeoefening in ons land vloeit niet voort
uit de kleurrijke – en kleurechte -facetten van zijn persoonlijkheid en al evenmin uit zijn welverdiende maatschappelijke prestige, maar uit zijn invloed op
het denken over de openbare financien
in de laatste dertig jaar. Daar doe je
geen recht aan op een bladzijde, bedenk dat alstublieft als ik hem hier,
tweedimensionaal gereduceerd, schets
als de man van het substitutie-effect en
de regulerende motivatie.
De Amsterdamse emeritus C. Goedhart, een van de andere grondleggers
van de moderne openbare financien in
ons land, wees mij destijds op de wetmatigheid dat politici meer aandacht
hebben voor het inkomenseffect dan
voor het substitutie-effect van het overheidshandelen. Politici spelen mooi
weer met gunstige inkomenseffecten
van overdrachten en specifieke subsi-
ESB 29-3-1989
D.J. Wolfson
dies, stellen zich te weertegen de inkomensachteruitgang van wie dan ook en
bekommeren zich nauwelijks om de allocatieve ellende van de ongewenste
substitutie-effecten die overheidsinterventie uitlokt. Dat had Stevers altijd al in
de gaten. Hij heeft zich consequent verzet tegen te gemakkelijke oplossingen
waarbij mensen weg konden lopen konden substitueren – voor hun eigen
verantwoordelijkheid. Voor een dergelijke opstelling was moed nodig, zeker in
het begin van de jaren zeventig, toen iedereen die niet voor op zichzelf gewenste inkomenseffecten was tegen heette
te zijn, slecht was en, erger nog, rechts.
Stevers was niet slecht, hij was consequent. Hij was ook tegen de WIR, het
snoepje dat slecht was voor de tanden
van het bedrijfsleven; hij was gewoon
tegen onzin, en dat lang voordat nononsense in de mode kwam.
Substituerend gedrag, dat was ook
de kern van de benadering waarmee
Stevers als eerste in Nederland originele bijdragen leverde aan de economische analyse van besluitvormingsprocessen in de publieke sector. In een tijd
waarin anderen de gedragsaspecten
van het kiezen marginaliseerden in wiskundige tautologieen bleef hij de nadruk
leggen op motievenanalyse als logisch
vertrekpunt van besluitvormingstheorie. In 1967 introduceerde hij in Maanschrift Economie het verhelderende onderscheid tussen regulerende en uiteindelijke motivaties. De uiteindelijke motivaties van actoren in de publieke sector
zijn pluriform, van geldingsdrang en ei-
genbelang via inertie en gemakzucht
varierend tot altru’isme en toewijding
aan de goede zaak. Dat is verwarrend
en dreigt de theorievorming te reduceren tot tautologische prietpraat waarin
verschillende groepen actoren op aprioristische gronden verschillende motivatiepatronen krijgen toegedicht: politici
worden bewogen door egoTsme dan wel
zelfopoffering, ambtenaren willen zoveel mogelijk bureaucratic dan wel zo
weinig mogelijk soesa – doorstrepen
wat niet verlangd wordt.
Stevers onderkent dat pluriformemotieven niet – rechtstreeks – te operationaliseren zijn in besluitvormingsmodellen. Daarom onderscheidt hij de uiteindelijke motivatie van de meer instrumentele regulerende motivatie, hetstreven naar invloed en macht om daar vervolgens mee te doen wat men wil (iets
veranderen, iets niet veranderen, of gewoon van die macht genieten). Die regulerende motivatie is onmiskenbaar
zichtbaar te maken in traditionele termen als stemmenmaximalisatie, budgetmaximalisatie,
enzovoort.
De
machtsvorming is dan althans verklaard, wat er met die macht gebeurt
nog niet, dat is vers twee.
Aan de Katholieke Universiteit Brabant heeft een generatie economen geleerd de verzen in de juiste volgorde te
zingen. Dat is waardevol. In Rotterdam
en elders zullen generaties jongemannen en vrouwen zich de naam Stevers
blijven herinneren.
307