Ga direct naar de content

Statistiek 2

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: december 18 2014

.

ESB Statistiek

Groei wereldhandel structureel lager

D

e groei van de goederenhandel in de wereld ligt momenteel
een stuk lager dan in de jaren voor de financiële crisis. De figuur laat zien dat de handel met gemiddeld bijna 7 procent
per jaar groeide tussen 1992 en 2006. Over de afgelopen drie jaar bedroeg die groei slechts 2,6 procent. De groei van de export van zowel de
rijke als de opkomende landen laat een duidelijke vertraging zien. Ook
de Nederlandse exportgroei vertraagde van gemiddeld bijna 7,4 procent
per jaar over de eerste periode, naar gemiddeld slechts 2,7 procent per
jaar tussen begin 2012 en het derde kwartaal van 2014. Er is een aantal
mogelijke oorzaken voor de groeivertraging. Ten eerste was de economische groei van de eurozone afgelopen jaren relatief laag, waardoor de
vraag naar buitenlandse goederen gemiddeld met 0,9 procent afnam per
jaar. De eurozone is een belangrijk handelsblok vanwege de grote handelsvolumes tussen lidstaten. Ten tweede nam de internationalisering
van productieprocessen sterk toe na het openstellen van China voor
internationale handel in 1979 en de val van de Duitse muur in 1989.
Geholpen door een daling in de kosten van communicatie en transport
konden bedrijven de productie steeds verder opknippen en gebruikmaken van lage lonen in opkomende landen. China werd in die periode de
zogenoemde fabrikant van de wereld. Dat proces van outsourcing lijkt
ten einde te zijn gekomen doordat de lonen in veel opkomende landen
zijn gestegen, de voordelen ervan tegenvallen en nieuwe technologische
ontwikkelingen de productie dichter bij de afzetmarkt goedkoper maken. Outsourcing verandert in re-sourcing. Ten derde is er weinig vooruitgang geboekt in het opzetten van een nieuw internationaal handelsak-

internationaal

koord om de handel te bevorderen. De in 2001 gestarte Doha-ronde is
nog steeds niet afgerond. Het aantal ingestelde handelsrestricties is zelfs
sterk toegenomen sinds de crisis, ook al ligt er momenteel een aantal initiatieven voor bilaterale en regionale handelsakkoorden op tafel. Als de
structurele factoren een belangrijke oorzaak zijn van de lagere groei van
de wereldhandel, en een nieuwe impuls van bijvoorbeeld technologische
ontwikkeling uitblijft, dan blijft de handelsgroei in de komende jaren
waarschijnlijk laag. â–  Greetje Frankena en Daan Willebrands (Atradius)

Jaarlijkse groei wereldwijde exportvolume
In procenten
8
6
4
2
0

1992 – 2006

2012 – 2014 3e kw

Bron: CPB

Zekerheid over pensioeninkomen

D

e eerste pijler in het Nederlandse pensioenstelsel is pensioeninkomen via de overheid: de AOW. De tweede pijler is pensioen via de werkgever en de derde pijler is pensioen dat een
consument zelf opbouwt, bijvoorbeeld in een lijfrente of via banksparen.
In de AFM Consumentenmonitor van voorjaar 2014 is aan een representatieve steekproef van 459 respondenten voor elk van deze drie pijlers
gevraagd: Hoe zeker verwacht u dat uw pensioeninkomen zal zijn uit
de volgende bronnen? Antwoord kon worden gegeven op een vijfpuntsschaal van ‘zeer onzeker’ (–2) tot en met ‘zeer zeker’ (+2). De gemiddelden voor de drie pijlers liggen rond de 0, de antwoordcategorie ‘niet zeker/niet onzeker’. De gemiddelde inschatting voor zekerheid van AOW
en van werknemerspensioen is net iets boven neutraal, het gemiddelde
voor zelf opgebouwd pensioen daar net iets onder (zie figuur). Voor ruim
een derde van de steekproef was deze derde pijler overigens niet relevant.
Respondenten van 55 jaar en ouder zien de AOW als zekerder, gemiddeld +0,35, dan mensen die jonger zijn dan 55 jaar, gemiddelde –0,10.
De zekerheidsinschatting van het werknemerspensioen hangt significant
samen met het vertrouwen in pensioenfondsen. Ruim 40 procent van
de respondenten zegt weinig of geen vertrouwen in pensioenfondsen
te hebben. Deze groep geeft gemiddeld een score van –0,16 voor zekerheid van tweedepijlerinkomen, tegen +0,39 voor hen die wel vertrouwen
hebben in pensioenfondsen of die neutraal zijn. De ingeschatte zekerheid van derdepijlerpensioen hangt het meest samen met de economische verwachting voor de komende twaalf maanden. Een derde van de
respondenten denkt dat het beter gaat worden en zij scoren gemiddeld

766

pensioenen

+0,44 als inschatting van hoe zeker hun derdepijlerpensioenkomen gaat
zijn, tegen +0,03 voor de pessimisten en neutralen. Per pijler zijn er dus
andere subgroepen die van elkaar verschillen in hoe zeker ze de uitkering
ervaren van een bepaald type pensioeninkomen. â–  wilte zijlstra (AFM)

Hoe zeker verwacht u dat uw pensioeninkomen
zal zijn uit de volgende bronnen?
0

20

AOW via de overheid
[gemiddeld: +0,06]

6

Pensioen via
mijn werkgever
[gemiddeld: +0,16]

7

Pensioen uit
aanvullend product
[gemiddeld: -0.05]

5

Zeer onzeker

Onzeker

40

80

14

28

Niet zeker/niet onzeker

6 4

8

30

28

17

Zeker

100

30

29

24

14

In procenten

60

4

Zeer zeker

11

35

Niet van toepassing

Bron: AFM Consumentenmonitor 2014

De auteur heeft verklaard dit artikel alleen te publiceren in ESB en niet elders
te publiceren in wat voor medium dan ook. Het is wel toegestaan om het artikel voor eigen gebruik
Jaargang 99 (4699 & 4700) 18 december 2014
en voor publicatie op een intranet van de werkgever van de auteur aan te wenden.

Statistiek ESB

Onderliggende factoren incidentele loonontwikkeling

D

e ontwikkeling van de incidentele lonen is het gedeelte van
de toename van de loonsom per arbeidsjaar dat niet verklaard
wordt door de door vakbonden en werkgeversorganisaties
afgesproken collectieve contractloonstijging. De lonen kunnen bijvoorbeeld hoger uitvallen door overuren, bonussen of periodieken. In de
figuur worden de variabelen die de groei van het incidentele loon beïnvloeden onderverdeeld in het conjunctuureffect, de samenstelling van de
werkende beroepsbevolking en het ziekteverzuim. De ontwikkeling van

Componenten groei incidentele lonen in de
marktsector, 2002–2013
3

In procenten

2
1
0
-1
-2

2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009
Ziekteverzuim

Conjunctuureffect

2010

Samenstelling werkende
beroepsbevolking

2011

2012

2013

Incidenteel loon

Bron: CPB

de incidentele lonen wordt allereerst beïnvloed door veranderingen in
de samenstelling van de beroepsbevolking. Werknemers verdienen meer
naarmate zij ouder zijn, een hogere opleiding hebben genoten en voltijds werken. Door de hoogte van de loonverschillen tussen de groepen
te bepalen, en vervolgens te kijken naar de verandering van de aandelen
van die groepen in de werkende beroepsbevolking, kan de omvang van
dit samenstellingseffect worden geschat. Normaal gesproken nemen de
incidentele lonen toe door het samenstellingseffect, omdat de gemiddelde leeftijd en opleiding van de werkende beroepsbevolking stijgen.
Een lager ziekteverzuim leidt in de macro-economische cijfers tot een
hoger incidenteel loon. Als werknemers ziek worden, is de werkgever
verplicht het loon twee jaar door te betalen. Deze loondoorbetaling is
onderdeel van de sociale lasten. Bij ziekte vindt een verschuiving plaats
van de incidentele lonen naar de sociale lasten. Het ziekteverzuim wordt
beïnvloed door een combinatie van langetermijnfactoren, beleid en de
conjunctuur. In de jaren 2000–2004 is het verzuim sterk gedaald, en vervolgens relatief stabiel gebleven. Daarom is de invloed van het ziekteverzuim op de incidentele loonontwikkeling de laatste jaren beperkt. Ten
slotte bepalen conjuncturele factoren de ontwikkeling van de incidentele
lonen. Bij hoogconjunctuur stijgt het aantal overuren en worden meer
bonussen uitgekeerd. Hogere economische groei en lagere werkloosheid
gaan samen met een sterkere stijging van de incidentele lonen. Door de
stijgende werkloosheid en geringe economische groei is het conjunctuureffect, met uitzondering van 2011, sinds de kredietcrisis voornamelijk
negatief. â–  martin mellens (CPB)

Vrouwen van 15 tot 65 jaar die niet willen werken

D

e bruto-arbeidsdeelname – de som van werkenden en werklozen – onder mannen van 15 tot 65 jaar is gedurende dit decennium nauwelijks veranderd. Onder vrouwen daarentegen is de
deelname op de arbeidsmarkt vrijwel voortdurend toegenomen. Ook in
de crisisjaren na 2008 steeg het aantal werkzame plus werkloze vrouwen
als aandeel van alle 15- tot 65-jarigen gestaag door van 62,1 procent in

Vrouwen van 15 tot 65 jaar niet actief op de
arbeidsmarkt
Opleiding of studie
Ziekte of
arbeidsongeschiktheid
Zorg voor gezin
of huishouden
Prepensioen of
hoge leeftijd
Andere redenen
0
2014, 3e kwartaal

100

2013, 3e kwartaal

200

300

2012, 3e kwartaal

400

arbeidsmarkt

arbeidsmarkt

het derde kwartaal van 2008 tot 65,6 procent in hetzelfde kwartaal van
2013. Vanaf het vierde kwartaal van 2013 is de arbeidsdeelname van
vrouwen op zijn retour en gedaald tot net onder de 65 procent. Deze
daling komt vooral door een toename van het aantal vrouwen dat de arbeidsmarkt verlaat. Vooral in het vierde kwartaal van 2013 en het eerste
kwartaal van 2014 waren er relatief veel vrouwen die hun baan verloren
of niet meer op zoek gingen naar werk. Deze uitstroom was aanzienlijk
groter dan de instroom – het aantal mensen dat recent is begonnen met
werken of zoeken naar werk –, met een lagere deelname op de arbeidsmarkt als gevolg. Ruim acht op de tien vrouwen die niet actief waren
op de arbeidsmarkt wilden ook geen betaalde baan hebben (zie figuur).
Opleiding of studie is daarvoor de meest genoemde reden. Ook de toename van niet-actieve vrouwen vanaf het vierde kwartaal van 2013 komt
deels doordat meer vrouwen aangeven een opleiding of studie te (gaan)
volgen. In de voorafgaande jaren daalde dit aantal nog. Opvallend is dat
ziekte of arbeidsongeschiktheid vaker als voornaamste reden om niet te
werken wordt genoemd. Mogelijk houdt dit verband met de afname van
het aantal vrouwen dat vanwege pensioen of hoge leeftijd geen baan ambieert. In beide gevallen gaat het namelijk vooral om vrouwen van 55 jaar
en ouder. â–  martijn souren en paul de winden (CBS)

500
x 1000

2011, 3e kwartaal

Bron: CBS

De auteur heeft verklaard dit artikel alleen te publiceren in ESB en niet elders
te publiceren in wat voor medium dan ook. Het is wel toegestaan om het artikel voor eigen gebruik
Jaargang 99 (4699 & 4700) 18 december 2014
en voor publicatie op een intranet van de werkgever van de auteur aan te wenden.

767

Auteurs

Categorieën