ESB Statistiek
Monetaire verruiming eurozone weinig effectief
D
e Europese Centrale Bank (ECB) heeft recentelijk besloten
de basisherfinancieringsrente met 25 basispunten te verlagen naar 0,25 procent, de laagste stand ooit. De reden voor
deze verrassende beslissing was dat de inflatie in het eurogebied sneller
daalde dan eerder voorzien. In de monetaire unie als geheel daalde de
geharmoniseerde consumentenprijsinflatie van 1,1 procent in september
naar 0,7 procent in oktober. De verschillen tussen de individuele landen
zijn echter groot. Aan de ene zijde van het spectrum zijn er Finland en
Oostenrijk, waar de inflatie iets beneden maar dicht bij de 2 procent ligt.
Aan de andere kant is de inflatie in Griekenland, Cyprus en Ierland in de
negatieve cijfers gedoken. De verschillen in inflatie weerspiegelen de uiteenlopende macro-economische omstandigheden binnen de eurozone.
In vergelijking met de stabielere economieën worden landen met veel
overcapaciteit en tegelijkertijd een zwakke binnenlandse vraag geconfronteerd met een significante deflationaire druk.
Gegeven de grote verschillen in inflatie en outputgap is de modelmatig
gezien optimale beleidsrente voor sommige landen substantieel anders
dan de herfinancieringsrente van de ECB. Om een beeld te krijgen van
deze verschillen, kunnen we een eenvoudige Taylor-regel gebruiken.
Deze geeft een indruk van hoe hoog de beleidsrente zou moeten zijn,
gegeven de combinatie van inflatie en outputgap van een land. De berekende optimale beleidsrente moet niet te strikt worden genomen, maar
geeft wel een idee of het monetair beleid te krap of te ruim is voor de individuele landen. In de landen die volgens de Taylor-regel een negatieve
beleidsrente zouden moeten hebben, worden de huishoudens en bedrij-
internationaal
ven tevens geconfronteerd met hogere langetermijnrentes en striktere
kredietcondities dan in de sterkere landen. Kortom, ook de historisch
lage beleidsrente is voor een aantal landen nog te hoog en werkt bovendien juist in door de crisis getroffen landen minder sterk door in lagere
rentes voor huishoudens en bedrijven. â– shahin kamalodin (Rabobank)
Resultaten volgens Taylor-regel
4
In procenten
Geharmoniseerde
inflatie in oktober
3
2
1
1,3
0
0,7 0,7 0,7
0,5 0,7
1,8 1,0 1,5
0,0
-0,5 0,0
-2
-3
-4
-5
-6
-7
-8
-1,9
Gri Cyp Por Spa Ita Slv Ier Ned EMU Fra Slw Mal Bel Fin Lux Oos Dui Est
Bron: Reuters EcoWin; Rabobank
Vergelijking Frankrijk en Nederland
8.000
In miljoen euro
In procenten
7.000
30
25
6.000
20
5.000
15
4.000
3.000
10
2.000
5
1.000
0
Waarde transacties
758
monetair
een knock-out. Dit betekent dat wanneer de markt niet doet waarop de
belegger speculeert (de markt daalt terwijl de belegger speculeerde op
een stijging) het product bij bepaalde drempelwaarden wordt afgewikkeld en de belegger een deel van zijn inleg terugkrijgt. Het vertrouwen
in de financiële markten lijkt echter weer toe te nemen, waardoor de
handel in hefboomproducten waarschijnlijk ook weer aan gaat trekken.
â– kris marx (AFM)
Dagelijkse gemiddelde aantal transacties
H
2,2
0,8 1,1 -0,1
-1
Liefhebbers van beursgenoteerde hefboomproducten
efboomproducten zijn beleggingsproducten waarbij de belegger maar een deel van de totale investering inlegt. Het
restant wordt door de aanbieder van het product bijgelegd,
maar de belegger moet over dit gedeelte wel rente betalen. In Nederland
is deze beleggingscategorie erg populair: er wordt in absolute aantallen
bijna net zoveel in deze producten via de beurs gehandeld als in Frankrijk. Dit is opvallend, met name omdat de investeerdersbasis in Frankrijk
aanzienlijk groter is dan in Nederland. Ook in Duitsland bestaat er een
grote markt voor verschillende soorten hefboomproducten, zoals mini
futures, maar deze worden veelal niet via de openbare beurs verhandeld.
Elk land heeft eigen specifieke producten waarin (retail-)beleggers graag
beleggen, in Nederland zijn dat vooral opties. Een van de ontwikkelingen die in Nederland speelt is dat hefboomproducten steeds vaker niet
meer op de openbare beurs worden verhandeld maar op andere handelsplatformen, net als in Duitsland. Op deze platformen handelen niet
meerdere partijen tegelijk, maar gaat de transactie een-op-een: de belegger handelt alleen nog met de aanbieder van het product.
Hefboomproducten staan in Nederland ook wel bekend onder de naam
Turbo, Speeder of Sprinter. De getallen laten wel zien dat, na een sterke
groei sinds de introductie van deze producten rond 2004, in 2012 er
een forse afname is geweest van de handel in deze producten. Dit heeft
waarschijnlijk te maken met de hoge volatiliteit van de financiële markten en dat investeerders daarbij niet bereid zijn het risico nog extra te
verhogen door te werken met een hefboom. Bij een Turbo, Speeder of
Sprinter is er namelijk niet alleen sprake van een hefboom, maar ook van
1,2
dec
2012
jan
feb
mrt
apr
Aantal transacties Nederland (linkeras)
Aantal transacties Frankrijk (linkeras)
mei jun
2013
jul
aug
sep
okt
0
Waarde transacties Frankrijk (rechteras)
Waarde transacties Nederland (rechteras)
Bron: Euronext
De auteur heeft verklaard dit artikel alleen te publiceren in ESB en niet elders
te publiceren in wat voor medium dan ook. Het is wel toegestaan om het artikel voor eigen gebruik
Jaargang 98 (4674 & 4675) 13 december 2013
en voor publicatie op een intranet van de werkgever van de auteur aan te wenden.
Statistiek ESB
Werkgelegenheid bij buitenlandse bedrijven
U
it Europees vergelijkend onderzoek is bekend dat buitenlandse bedrijven doorgaans een positieve bijdrage leveren aan de
werkgelegenheid. Een bedrijf is in buitenlandse handen als het
hoofdkantoor van het moederbedrijf buiten Nederland gevestigd is.
In 2010 waren er 6,8 miljoen banen bij bedrijven onder Nederlandse
zeggenschap tegenover ruim 930.000 bij bedrijven in buitenlandse handen. Twee jaar eerder, vóór het begin van de economische crisis, lagen de
aantallen nog iets hoger. Het aandeel banen bij buitenlandse bedrijven in
Nederland is in die jaren wel stabiel gebleven, rond de 14 procent. Met
name in de industrie zijn buitenlandse bedrijven sterk vertegenwoor-
Banen bij binnen- en buitenlandse bedrijven
100
90
80
70
60
50
40
30
20
10
0
In procenten
Man
Vrouw
Jonger
dan 50
50 jaar Autochof ouder
toon
Allochtoon
Loon
Hoog
Loon
Midden
Loon
Laag
Kenmerken
Bedrijven onder Nederlandse zeggenschap
Bedrijven onder buitenlandse zeggenschap
Bron: CBS
digd. Tussen buitenlandse en Nederlandse bedrijven bestaan verschillen
in personeelsopbouw (figuur). Het aandeel mannelijke werknemers in
dienst bij buitenlandse bedrijven is een stuk groter dan bij bedrijven onder Nederlandse zeggenschap: 66 versus 51 procent. De internationale
oriëntatie van buitenlandse bedrijven wordt bovendien gereflecteerd
in de herkomst van de werknemers: ruim een kwart is allochtoon. Bij
Nederlandse bedrijven is dat nog niet een op de vijf. Wat betreft het
aandeel vijftigplussers zijn er geen noemenswaardige verschillen tussen
buitenlandse en Nederlandse bedrijven. De jaarsalarissen van werknemers in dienst bij buitenlandse bedrijven liggen gemiddeld hoger dan
bij werknemers in Nederlandse bedrijven. Het aandeel laagbetaald personeel is er ook relatief klein. In 2010 was 19 procent van de werknemers
in dienst bij buitenlandse bedrijven werkzaam in een baan die behoort
tot de 30 procent laagstbetaalde banen. Van de werknemers bij Nederlandse bedrijven was een derde laagbetaald. Het beloningsverschil kan
deels worden toegeschreven aan andere kenmerken waarin Nederlandse
en buitenlandse bedrijven verschillen zoals bedrijfsgrootte, bedrijfstak
en de personeelsopbouw naar geslacht, herkomst en onderwijsniveau.
Ten slotte is er nog een verschil in baandynamiek. Buitenlandse bedrijven hebben een geringere instroom van personeel dan bedrijven onder
Nederlandse zeggenschap. In 2010 was 17 procent van het personeel in
buitenlandse bedrijven een jaar eerder nog niet of bij een ander bedrijf
werkzaam. Bij Nederlandse bedrijven was dat een op de vijf. â– marjolein
korvorst (CBS)
Financiële transacties van huishoudens
A
l sinds 2003 zijn de individuele vrije besparingen – ofwel het
saldo van inkomens en consumptieve bestedingen van huishoudens opgemaakt uit spaartegoeden plus effecten – van
huishoudens in Nederland negatief. Deze besparingen zijn een belangrijke factor achter mutaties van spaartegoeden en effecten. Tegelijk zijn de
financiële vermogens van huishoudens de afgelopen jaren verminderd.
Om meer inzicht te krijgen in de relatie tussen deze twee ontwikkelingen
zijn de gegevens van het CBS over de financiële transacties van huishoudens informatief.
Financiële transacties van huishoudens per
kwartaal, seizoensgecorrigeerd
20
In miljard euro
15
10
5
0
-5
-10
-15
-20
1 2 3 4 1 2 3 4 1 2 3 4 1 2 3 4 1 2 3 4 1 2 3 4 1 2 3 4 1 2 3 4 1 2
2005
2006
2007
Spaartegoeden plus effecten
2008
Leningen
2009
2010
2011
2012
2013
Spaartegoeden plus effecten minus leningen
arbeidsmarkt
economie en samenleving
De mutaties van spaartegoeden en effecten zijn vanaf het derde kwartaal
van 2006 tot het eerste kwartaal van 2013 positief (figuur), wat inhoudt
dat huishoudens per saldo geld opzij zetten op spaarrekeningen of meer
effecten kopen dan ze verkopen. Vanaf eind 2009 zit er wel een neerwaartse trend in deze transacties en in het tweede kwartaal van 2013
wordt de reeks voor het eerst sinds het tweede kwartaal van 2006 licht
negatief. Dit wordt mogelijk veroorzaakt doordat huishoudens, ondanks
afnemende consumptieve bestedingen, minder geld overhouden om te
sparen of effecten van te kopen. Maar het kan ook zijn dat huishoudens
ervoor kiezen om een groter deel van hun openstaande leningen af te
lossen.
De leningen van huishoudens bestaan voor het grootste deel uit woningÂ
hypotheken. De afgelopen jaren is het bedrag dat huishoudens netto extra lenen gestaag gedaald (figuur). Dit betekent dat er steeds minder extra wordt geleend of dat er meer wordt afgelost. De nog steeds stijgende
woningvoorraad leidt op zich tot een toename van het aantal nieuwe en
vernieuwde leningen. Vanaf het derde kwartaal van 2012 is de toename
van het geleende bedrag echter nihil of zelfs licht negatief. In het tweede
kwartaal van 2013 is er een afname van 2 miljard euro. Blijkbaar lossen
huishoudens in toenemende mate lopende hypotheken af en is dat ook
een belangrijke factor waarom er niet langer sprake is van een toename
van spaargelden en effecten. De hoge brutoschuld maakt Nederlandse
huishoudens kwetsbaar voor rentestijgingen en inkomensdalingen. De
nettoaflossing van leningen vermindert deze kwetsbaarheid. â– laura
oudman (CPB)
De auteur heeft verklaard dit artikel alleen te publiceren in ESB en niet elders
te publiceren in wat voor medium dan ook. Het is wel toegestaan om het artikel voor eigen gebruik
Jaargang 98 (4674 & 4675) 13 december 2013
en voor publicatie op een intranet van de werkgever van de auteur aan te wenden.
759
ESB Statistiek
Commercial paper nuttig voor de staat
C
irca 10 procent van de staatsschuld wordt gefinancierd op de
geldmarkt. Voor de geldmarkt gebruikt de staat schatkistpapier (DTC’s, Dutch Treasury Certificates), commercial paper
(CP) en deposito’s. Schatkistpapier heeft vaste looptijden van drie tot
twaalf maanden en wordt op vaste momenten uitgegeven (elke eerste en
derde maandag van de maand). Deposito’s en CP zijn flexibeler. Zij kunnen op ieder moment worden uitgegeven in iedere gewenste looptijd.
Deze flexibiliteit is nodig om goed in te kunnen spelen op de dagelijks
fluctuerende financieringsbehoefte. Voor de flexibiliteit hoeft niet per se
een prijs te worden betaald. CP’s worden afgesloten tegen voor de staat
relatief gunstige tarieven.
Er zijn verschillende redenen voor de gunstige rentetarieven van CP’s.
Op de eerste plaats blijkt de flexibiliteit ook een voordeel voor de tegenpartij te zijn. De staat kan immers maatwerk leveren, zowel wat betreft
moment van uitgifte, looptijd als valuta. De mogelijkheid om in verschillende valuta’s uit te geven is ook op zichzelf van belang. Markten werken
niet altijd perfect, waardoor het voordelig kan zijn om in een vreemde
valuta te lenen. Overigens sluit de staat altijd gelijktijdig met de uitgifte
van bijvoorbeeld CP in dollars een valutaswaps af zodat effectief alle
kasstromen in euro’s plaatsvinden. De staat loopt dus geen valutarisico.
Bijkomend voordeel van de uitgifte in andere valuta’s dan de euro is dat
het ook nog de investeerdersbasis verbreedt, wat ook weer goed is voor
de te betalen rente.
In de figuur zijn de spreads van DTP’s en CP’s met de eoniaswaprente
weergegeven. Een eoniaswap is een contract waarbij het overnight-ren-
internationaal
tetarief (eonia-tarief ) geruild wordt tegen een ander langer tarief van
bijvoorbeeld een of meerdere maanden (de eoniaswaprente). De spread
is gelijk aan het verschil tussen de rente op DTC (of CP) en de eoniaswaprente met vergelijkbare duur. Een negatieve spread duidt op een
rentevoordeel voor de staat. De figuur laat zien dat de spreads voor CP’s
meestal negatiever zijn dan voor DTC’s. Effectief zijn de rentetarieven
voor CP’s hiermee lager dan voor DTC’s, terwijl tegelijkertijd CP’s meer
flexibiliteit bieden. ■henry nieuwenhuijsen (Ministerie van financiën)
Spread DTC en CP met eoniaswaprente
In procenten
0
-5
-10
-15
-20
-25
-30
1 jan
1 feb
1 mrt
1 apr
1 mei
1 jun
Spread DTC
1 jul
1 aug
1 sep
I
760
1 nov
Bron: ICAP
Banken lossen schuldpapier af
n de eerste drie kwartalen van 2013 hebben in Nederland gevestigde banken voor bijna 30 miljard euro meer schuldpapier afgelost dan uitgegeven. Daardoor daalde de waarde van het uitstaande
schuldpapier van banken tot net boven de 500 miljard euro. Over heel
2012 waren de aflossingen al hoger dan de emissies, hoewel er in dat
jaar door de banken per saldo voor het nog relatief kleine bedrag van
3 miljard euro werd afgelost. Sinds 2012 krimpen de balansen van de
banken terwijl de omvang van de bij de banken aangehouden rekeningen
en deposito’s vrijwel constant blijven. Banken hebben daardoor minder
aanvullende financiering via de uitgifte van schuldpapier nodig. Ook tijdens het crisisjaar 2008 losten banken schuldpapier af, toen het voor hen
moeilijk was om aan externe financiering te komen.
De markt voor schuldpapier uitgegeven door overige financiële instellingen trekt sinds eind 2012 juist weer aan, met 42 miljard euro aan
netto-emissies in 2013. Deze sector bestaat voornamelijk uit special
purpose vehicles (speciaal opgerichte eenheden voor de securitisatie van
bijvoorbeeld hypotheken) en in Nederland gevestigde holdings van buitenlandse multinationals. In de voorgaande drie jaren werd er door deze
sector juist meer schuld afgelost dan uitgegeven.
Het beroep van de overheid op de kapitaal- en geldmarkt is de laatste
jaren redelijk stabiel. De overheid heeft de afgelopen jaren per saldo tussen de 16 en de 24 miljard euro aan verhandelbaar schuldpapier uitgegeven. In 2009 was het beroep van de overheid op de kapitaal- en geldmarkt incidenteel negatief. Dit werd veroorzaakt door de aflossingen op
de korte financiering voor de steun die door de overheid werd verschaft
1 okt
Spread CP
monetair
aan een aantal financiële instellingen tijdens de crisis in 2008.
Hoewel de Nederlandse markt voor schuldpapier – gemeten naar uitstaande waarde – wordt gedomineerd door financiële instellingen en de
overheid, geven niet-financiële vennootschappen de afgelopen jaren ook
steeds meer schuldpapier uit. Na grote emissies in 2009, 2010 en 2012,
heeft de uitstaande schuld per eind 2012 een niveau van boven de 100
miljard euro bereikt. In 2013 zet deze trend zich voort, met netto-emissies in de eerste drie kwartalen van 6,5 miljard euro. â– raymond chaudron (DNB)
Netto-emissies schuldpapier naar sector
80
In miljard euro
60
40
20
0
-20
-40
Banken
Overige financiële
instellingen
2009
2010
2011
Overheid
2012
Niet-financiële
vennootschappen
2013 kw1-kw3
Bron: DNB
De auteur heeft verklaard dit artikel alleen te publiceren in ESB en niet elders
te publiceren in wat voor medium dan ook. Het is wel toegestaan om het artikel voor eigen gebruik
Jaargang 98 (4674 & 4675) 13 december 2013
en voor publicatie op een intranet van de werkgever van de auteur aan te wenden.
Statistiek ESB
Vruchtbaarheid daalt voor derde jaar op rij
H
et aantal levendgeborenen in de eerste negen maanden van
2013 is, in vergelijking met dezelfde periode vorig jaar, met
bijna 4.000 gedaald naar 129.000. Het totale vruchtbaarheidscijfer daalt al vanaf 2011. De daling van de vruchtbaarheid hangt
niet samen met een daling van het aantal vruchtbare vrouwen: de om-
Gemiddeld kindertal per vrouw, 2000–2013
2,0
1,8
1,6
1,4
1,2
1,0
2000
2002
2004
Nederland
1
2006
2008
2010
2012
20131
Europese Unie (27 landen)
economie en samenleving
D
e Europese suikerprijs is sinds 2010 met circa 50 procent gestegen, terwijl de wereldsuikerprijs in dezelfde periode juist
gedaald is. Het quotasysteem van het Europese suikerbeleid
is een belangrijke verklaring voor deze ontwikkeling. Daarnaast speelt de
structuur van de suikermarkt een rol met dominante nationale producenten en een gebrek aan concurrentie tussen de lidstaten. De Europese
Commissie is mede op grond hiervan een onderzoek gestart naar een
mogelijke overtreding van het kartelverbod in de Europese suikerindustrie.
600
800
700
500
600
400
237
190
400
153
300
300
200
200
100
100
0
2006/2007 2007/2008 2008/2009 2009/2010
2010/2011
2011/2012
2012/2013
0
Productie van suiker, maal duizend ton
Prijs/kosten per ton suiker in euro
De prijsopbouw en productie van suiker
282
vang van deze groep is de laatste jaren nagenoeg gelijk gebleven.
De afname lijkt samen te hangen met de economische crisis waarin Nederland al enkele jaren verkeert. Deze leidt tot uitstel of afstel van het
krijgen van kinderen. Uit onderzoek blijkt dat de vruchtbaarheid met
een vertraging van ongeveer twee jaar reageert op schommelingen in de
conjunctuur (CBS Bevolkingstrends, 12 november).
De afname van het aantal geboorten is het grootst bij vrouwen rond de
30 jaar. Relatief is de afname het sterkst bij vrouwen van begin 20. Onder vrouwen die achter in de 30 zijn is het aantal geboorten nagenoeg
niet afgenomen: gezien hun leeftijd kunnen ze het krijgen van kinderen
niet langer uitstellen. De afname is sterker voor eerstgeborenen dan voor
tweede kinderen. Voor derde en latere kinderen is de afname nog wat
sterker dan voor eerstgeborenen.
Onder de aanname dat de gemeten leeftijdsspecifieke vruchtbaarheid
constant blijft, is tussen 2010 en 2011 het gemiddelde kindertal van de
lidstaten van de Europese Unie gedaald van 1,60 naar 1,57 (figuur). In
Nederland daalde het geboortecijfer van 1,80 naar 1,76, in Duitsland
ging het van 1,39 naar 1,36. In Spanje is de daling van het geboortecijfer
reeds in 2009 begonnen en in Griekenland in 2010. In Zweden daalde
het gemiddelde kindertal in 2011 nadat het de afgelopen jaren sterk was
toegenomen. Het gemiddelde geboortecijfer van Nederland ligt nog
steeds boven het EU-gemiddelde. â– carel harmsen en suzanne loozen
Bron: CBS
De suiker wordt duur betaald
331
& samenleving
(CBS)
Op basis van de eerste drie kwartalen van 2013.
500
economie
Inkoopprijs bieten
Ledentoeslag per ton suiker
Brutomarge exclusief ledentoeslag
Brutomarge (indien ledentoeslag n.b.)
Gemiddelde suikerproductie per fabriek (rechteras)
Bron: SEO-rapport, 2013(28)
De kostenstructuur van de suikerproductie biedt mogelijk informatie
over de winstmarge en dominantie van de enige Nederlandse suikerproducent, Royal Cosun. De bietenprijs is de belangrijkste inkoopcomponent van de suikerproductie. De inkoopprijs van bieten (per ton suiker) ligt in de periode van 2006/2007 tot en met 2012/2013 rond de
200 euro (figuur). Het verschil tussen de verkoopprijs van suiker en de
inkoopprijs van bieten is de brutomarge. De brutomarge dekt de overige operationele kosten en de kapitaalkosten en omvat de operationele
winst. Royal Cosun biedt informatie over de ledentoeslag die het bedrijf
als coöperatie uitkeert aan de deelnemende boeren, maar de operationele
winst van de suikerproductie is niet bekend.
Een schatting van de kostprijs van suiker laat zien dat de winstmarge in
lijn met de ontwikkeling van de Europese suikerprijs is gestegen. De laagste brutomarge minus ledentoeslag minus de inkoopprijs van bieten was
in het campagnejaar 2010/2011 355 euro per ton suiker. Stel dat Royal
Cosun in andere jaren net zo efficiënt produceert als in het campagnejaar
2010/2011. Dan ligt de marge van het bedrijf in de periode 2006/2007
tot en met 2012/2013 tussen de 26 en 51 procent. Vanaf 2009/2010 is
de marge gestegen tot 51 procent. Hierin zit zowel de winstuitkering in
de vorm van de ledentoeslag als overige winst die niet wordt uitgekeerd.
Het lijkt waarschijnlijk dat de operationele winst van de suikerproductie
in lijn met de ledenuitkering de laatste jaren is gestegen. Hogere kosten
kunnen daarmee worden geschrapt als verklaring voor de dure Europese
suiker. â– Bert Tieben en nicole rosenboom (SEO Economisch Onderzoek)
De auteur heeft verklaard dit artikel alleen te publiceren in ESB en niet elders
te publiceren in wat voor medium dan ook. Het is wel toegestaan om het artikel voor eigen gebruik
Jaargang 98 (4674 & 4675) 13 december 2013
en voor publicatie op een intranet van de werkgever van de auteur aan te wenden.
761