Staatsschuld van nul is onverstandig
Aute ur(s ):
Delsen, L. (auteur)
Verb onden aan de opleiding Economie van de Katholieke Universiteit Nijmegen.
Ve rs che ne n in:
ESB, 85e jaargang, nr. 4284, pagina 967, 1 december 2000 (datum)
Rubrie k :
Prikkel
Tre fw oord(e n):
Het huidige kabinet streeft naar een overschot op de begroting van één à twee procent voor de komende jaren. Daarnaast acht het
kabinet het verstandig dat de huidige rentelast van rond de Æ’ 28 miljard per jaar verdwijnt. Het kabinet meldt bovendien in de
miljoenennota 2001 de staatsschuld van ruim vijfhonderd miljard gulden volledig te willen aflossen in 25 jaar. Dit wordt als het beste
middel gezien om de kosten van de snel toenemende vergrijzing op te vangen.
Het Nederlandse beleid ten aanzien van het financieringstekort en de staatsschuld is geen autonoom nationaal beleid, maar is ingegeven
door het Stabiliteits- en Groeipact uit 1997. Dit pact bevat de bindende afspraak dat de EMU-lidstaten op middellange termijn streven
naar een begroting die vrijwel in evenwicht is of een overschot vertoont. Dit impliceert eveneens dat de nieuwe norm voor de
staatsschuld in procenten van het bruto binnenlands product op lange termijn nul procent bedraagt in plaats van de EMU-norm van
zestig procent.
Schuldcreatie betreft het uitgeven van schuldbewijzen door de overheid die niet het karakter hebben van geld. Het grootste deel van de
staatsschuld bestaat uit leningen van de overheid op de kapitaalmarkt met een lange looptijd. Schuldcreatie heeft evenals
belastingheffing een deflatoir effect: de liquiditeiten nemen af. Volgens de klassieke economische theorie leidt een vergroting van de
staatsschuld tot hogere rente en verdringing van particuliere investeringen en bijgevolg tot aantasting van de economische groei. Voor
een kleine open economie als de Nederlandse zal het beroep op de kapitaalmarkt nauwelijks invloed hebben op de rentestand, zeker nu
de rente door de ECB voor het gehele eurogebied wordt bepaald.
Ongeveer een kwart van de Nederlandse staatsschuld is in handen van buitenlandse beleggers. Voor zover de schuld niet in handen is
van het buitenland, is de staatsschuld geen last, maar slechts een binnenlandse overdracht van middelen van de belastingbetalers naar
de houders van staatsschuld binnen een generatie. De staatsschuld vormt alleen een last voor de huidige of volgende generatie indien
en voor zover leningsfinanciering, in vergelijking tot belastingheffing, de omvang van de kapitaalgoederen vermindert en daarmee het
toekomstige nationale inkomen aantast.
Het is een misvatting te denken dat een toenemende staatsschuld de inflatie aanwakkert. Deze misvatting is gebaseerd op de
verwisseling van het bestedingsbeperkende effect van de schuldcreatie met het verruimende effect van een begrotingstekort. Netto
aflossing van de staatsschuld, zoals voorgesteld door het kabinet, is het omgekeerde van een schuldcreatie en heeft dus een
bestedingsverruimend effect. Dit verergert de huidige oververhitting van de economie en versterkt het inflatoire effect van de
lastenverlichting die het kabinet de Nederlanders – de één wat meer dan de ander – in het vooruitzicht heeft gesteld en van de btwverhoging van 2001. De regering voert het verkeerde beleid op het verkeerde moment.
Vermindering van de staatsschuld tot nul heeft bovendien negatieve consequenties op de lange termijn. Door eenzijdige nadruk te
leggen op het financieringstekort en de staatsschuld is er geen of te weinig aandacht voor de vermogenspositie van de Staat der
Nederlanden bij de besluitvorming. Een goede beoordeling van de financiële positie van de overheid vereist dat niet alleen wordt gelet
op de hoogte van de staatsschuld, maar ook rekening wordt gehouden met de bezittingen van de Staat. Wanneer een hoger tekort of een
oplopende schuld resulteert in meer menselijk dan wel fysiek kapitaal van de staat, genereert dit in de toekomst meer economische groei.
Schuldfinanciering is dan geen probleem, noch een reden tot zorg. De rentelasten en de aflossing kunnen worden gefinancierd uit de
extra belastinginkomsten.
De vermogenspositie van de Staat der Nederlanden is af te leiden uit de staatsbalans, die jaarlijks als bijlage bij de miljoenennota wordt
gepubliceerd. De staatsbalans, die gebaseerd is op binnen de Europese Unie overeengekomen waarderingsgrondslagen, brengt slechts
een deel van het nationale vermogen in kaart. Naast het Rijk zelf worden alle organisaties opgenomen die voor meer dan de helft van hun
inkomsten van collectieve heffingen afhankelijk zijn. Mede hierdoor worden de afweging van het nationale belang en de invloed van het
nationale vermogen op de besluitvorming rond de staatsschuld beperkt.
De reductie van de staatsschuld tot nul en het daarvoor noodzakelijke permanente begrotingsoverschot betekenen onvermijdelijk dat
door de overheid investeringen in menselijk en fysiek kapitaal moeten worden opgeofferd. Dit holt de kwantiteit en de kwaliteit van de
Nederlandse fysieke en kennisinfrastructuur uit. Aantasting van de concurrentiepositie en vertraging van de welvaartsgroei zijn het
gevolg. Momenteel bestaat er een kamerbrede steun voor de reductie van de staatsschuld. Deze steun is echter onvoldoende gebaseerd
op argumenten, dat wil zeggen een weloverwogen afweging tussen kosten en baten van een lagere staatsschuld. Hierdoor laadt de
politiek de verdenking op zich slechts goede sier te willen maken in de aanloop naar het verkiezingsjaar 2002.
Copyright © 2000 – 2003 Economisch Statistische Berichten ( www.economie.nl)