Ga direct naar de content

Schulden

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: juni 1 1988

Schulden
In 1982 verklaarde Mexico dat het niet meer in staat
was aan zijn internationals betalingsverplichtingen te
voldoen. Al snel bleek hetzelfde te gelden voor tal van
andere derde-wereldlanden. Er dreigde een Internationale financiele crisis, omdat de schuldenlanden een
groot aantal banken in hun val konden meeslepen.
Deze crisis is bezworen door nieuwe leningen te verstrekken waarmee rente en aflossingen konden worden
betaald en door afbetalingsregelingen te treffen waarbij
de aflossingen over zeer lange perioden werden uitgesmeerd. Daarmee was het bankwezen in ieder geval op
korte termijn uit de nood, al namen de schulden van de
schuldenlanden toe.
Het is niet de eerste keer dat de wereldeconomie
wordt geplaagd door omvangrijke Internationale schulden. Ook na de eerste wereldoorlog waren de financiele verhoudingen in de wereld ernstig verstoord. De geallieerde landen van het Europese continent hadden
hun oorlogsbestedingen gefinancierd met leningen, en
stonden dus zwaar in het krijt bij het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten. Ook het Verenigd Koninkrijk had een forse schuld aan de Verenigde Staten, maar
deze was minder groot dan het totaal van zijn vorderingen. In 1919 werd in Versailles een vredesverdrag gesloten waarbij Duitsland werd verplicht te betalen voor
de enorme schade die de oorlog had aangericht. In feite zou Duitsland voor alle schulden moeten opdraaien.
Het verdrag van Versailles appelleerde daarmee aan
een gevoel van rechtvaardigheid, maar was niet erg realistisch. De Duitse economie had sterk onder de oorlog
geleden, en het was niet waarschijnlijk dat er snel een
zodanig overschot op de lopende rekening zou kunnen
worden gecreeerd dat serieus aan herstelbetalingen
kon worden gedacht.
De huidige schuldencrisis heeft een geheel andere
ontstaansgeschiedenis. Het fundament ervoor is gelegd
in de jaren zeventig, toen het particuliere bankwezen bijna ongelimiteerd leningen verstrekte aan landen in de
derde wereld. Deze kapitaalstroom weerspiegelde het
vertrouwen dat het bankwezen had in de groeimogelijkheden van de derde wereld. Het ging goed tot het begin van de jaren tachtig. Toen stagneerde de economische groei in de derde wereld als gevolg van een recessie in de gemdustrialiseerde landen en liep de reele rente, die al jaren gemiddeld negatief was geweest, op tot
boven de zes procent. In 1982 barstte de bom. De derde wereld en het particuliere bankwezen werden elkaars gevangene: de banken moesten doorgaan met
het verstrekken van leningen om te voorkomen dat de
schuldenlanden niet meer in staat zouden zijn om rente en aflossingen te betalen, en de schuldenlanden
moesten rente en aflossingen blijven betalen om de toegang tot de kapitaalmarkt open te houden.
De belangrijkste overeenkomst tussen de situatie in
het interbellum en de huidige schuldencrisis is dat de
capaciteit van de schuldenlanden om rente en aflossingen te betalen te kort schiet. In een artikel uit 1984 betoogt de huidige managing director van het IMF, Michel
Camdessus, dat de kern van het schuldenvraagstuk
wordt gevormd door twee grootheden: de reele rentevoet en de reele economische groei1. Zolang de groeivoet de rentevoet overtreft neemt de waarde van de bestaande schuld plus de rente daarover in procenten van
het nationale inkomen af, en kan dus bijgeleend worden
zonder dat de vermogensverhouding van het land in
kwestie verslechtert. Zodra echter de rentevoet de
groeivoet overtreft, hetgeen voor de derde-wereldlanden sinds 1981 het geval is, moet, om de omvang van
de schuld in procenten van het nationale inkomen constant te houden, meer aan rente en aflossingen worden
betaald dan er nieuwe leningen worden afgesloten. En

I ESB 1-6-1988

dat is voorde ontwikkelingslanden een onmogelijke opgave gebleken.
De verschillende plannen die zijn geopperd om de
schuldenproblematiek tot een oplossing te brengen
houden met deze analyse onvoldoende rekening. Het
plan-Baker, gelanceerd in 1985, beoogde de economische groei te bevorderen door middel van een aanpassingspolitiek in IMF-stijI en stelde daar extra leningen
van het particuliere bankwezen en multilaterale instellingen tegenover. Het plan-Bradley uit 1986 beoogde
kwijtschelding van een deel van de schulden en een verlaging van de in rekening gebrachte rente, en stelde
daar Vrijwillige’ exportbeperkingen van de derde-wereldlanden die de laatste tijd marktaandeel op hun Amerikaanse producenten hadden veroverd tegenover. Beide plannen richten zich dus maar op een van de door
Camdessus genoemde grootheden: Baker op de groei,
waarvoor hij de rentelasten wil laten toenemen, en Bradley op de rentelasten, waarvoor hij bereid is het groeipotentieel af te breken.
In het interbellum werd een geheel andere visie op
hetschuldenprobleemgepresenteerd. In The economic
consequences of the peace leverde Keynes zware kritiek op het Verdrag van Versailles . Hij vreesde dat de
rumering van Europa, die door de Duitsers met de oorlog was begonnen, doorde geallieerden met dit verdrag
zou worden voltooid. Keynes meende dat bij het vaststellen van de omvang van de herstelbetalingen niet zou
moeten worden uitgegaan van de feitelijk geleden schade, maar van de capaciteit van de Duitse economie. Dit
zou echter betekenen dat de geallieerde landen op het
continent onvoldoende betalingen zouden ontvangen
om hun schulden aan de VS af te lessen. Ook deze landen zouden dus nog lang een groot deel van hun produktie om niet naar het buitenland zien verdwijnen, hetgeen de wederopbouw ernstig zou bemoeilijken. Keynes bepleitte dan ook een politieke oplossing van het
schuldenprobleem, te weten een gematigde eis tot herstelbetalingen aan Duitsland en de nietigverklaring van
alle schulden van de geallieerde landen onderling. De
sterkste economie, die van de Verenigde Staten, zou de
kosten moeten dragen.
Keynes voorstellen zijn indertijd nooit expliciet aanvaard, al is van de aflossing van de schulden uiteindelijk niet al te veel terechtgekomen . In de huidige situatie is kwijtschelding ook niet aan de orde, hoewel feitelijk niemand er meer in gelooft dat de schulden ooit nog
zullen worden afgelost. In feite brengen de particuliere
banken de schulden in de boeken al in overeenstemming met de economische situatie in de derde wereld.
Tegenover de schulden worden forse reserveringen geboekt en er is een markt ontstaan waarop schulden worden verhandeld tegen een prijs die ver onder de nominale waarde ligt. De schuldenlanden zijn daarmee niet
bijzonder gebaat, omdat hen nog steeds rente in rekening wordt gebracht over de nominale waarde. Op lange termijn brengt deze ontwikkeling echter een politieke oplossing binnen handbereik. Wat op de schulden is
afgeschreven kan immers zonder gevaar voor een wereldwijde financiele crisis worden kwijtgescholden. En
daar ligt, net als in de situatie na de eerste wereldoorlog, de enige oplossing van het schuldenvraagstuk.

M.A. Langman
1. Geciteerd in: S. George, A fate worse than debt, Penguin,
Harmondsworth, 1988, biz. 196 e.v.

2. J.M. Keynes, The economic consequences of the peace,
Macmillan, Londen/Basingstoke, 1971.
3. C.P. Kindleberger, The world in depression, 1929-1939, Penguin, Harmondsworth, 1987.

509

Auteur