Au Courant
Rudings fraaie eindrapport
A.F. VAN ZWEEDEN
Een triomferende minister Ruding kon
op de persconferentie die aan de aanbieding van de Miljoenennota vooraf pleegt te
gaan, een rapport over vier jaar kabinetsbeleid overleggen dat veel negens bevat en
maar een enkel zesje. Hij kon melding maken van voortgaand economisch herstel,
aantrekken van de binnenlandse bestedingen, een dalend aandeel van de collectieve
uitgaven in het nationale inkomen, groei
van de werkgelegenheid en een aanzienlijke verbetering van de winst- en vermogenspositie van de bedrijven.
Het lijkt inderdaad of na de winter die
minister-president Lubbers aankondigde
toen zijn kabinet aantrad, het voorjaar is
aangebroken. De vraag is wel of alle zegeningen voor onze economic op het conto
van het kabinetsbeleid mogen worden geschreven. Ruding meent vier hoofdpunten
van kritiek op dat beleid aan de hand van
tastbare resultaten te kunnen weerleggen.
Zo is de opvatting dat het bezuinigings- en
aanpassingsbeleid niet tot economisch herstel zou kunnen leiden door de feiten gelogenstraft. Dat de Internationale conjunctuur daar een belangrijk aandeel in heeft
gehad geeft Ruding grif toe, maar hij
merkt daar wel bij op dat zijn beleid het
toch maar mogelijk heeft gemaakt dat het
Nederlandse bedrijfsleven daarop kon inspelen. Vergelijking met andere industrielanden leert dat Nederland, met zijn groei
en zeker met zijn beschamende werkloosheidscijfers, nog lang niet in de eredivisie
thuishoort. Ruding erkent dat we nog een
zekere achterstand hebben, maar schrijft
deze toe aan starheden in de loonstructuur
en de arbeidsmarkt die een vlotte aanpassing van de lonen aan de vraag- en aanbodverhoudingen verhinderen. Rigiditeiten
mogen een zekere rol spelen, maar bieden
niet de hele verklaring. In weerwil van Rudings tante-Truusverhaal in Het Vrije
Volk is het niet zo treurig gesteld met de
mobiliteit van de werknemers. Een belangrijke oorzaak van de nog altijd extreem
hoge werkloosheid in ons land is, zoals bekend, het grote aanbod. Wel is het opmerkelijk dat de stijging van het arbeidsaanbod dit jaar achterblijft bij de veronderstelde trend. Het Centraal Planbureau
denkt dat dit komt door terugtrekking van
aanbod.
Wel is er sprake van een keerpunt in de
werkgelegenheidsontwikkeling. Voor het
eerst sinds 1980 neemt het aantal werknemers in de bedrijven weer toe. De Macro
Economische Verkenning 1986 (MEV) registreert een toeneming van de werkgelegenheid met 15 a 20.000 arbeidsplaatsen,
960
vooral in de Industrie. Bij de overheid
neemt de werkgelegenheid dit jaar met
5.000 toe. In hoeverre heeft het kabinetsbeleid tot deze gunstige ontwikkeling bijgedragen? De daling van de werkloosheid
blijkt voor een belangrijk deel te worden
veroorzaakt door de sterke toeneming van
deeltijdarbeid en door herbezetting van arbeidsplaatsen die door arbeidsduurverkorting vrijkomen. Dit zijn ontwikkelingen
waarop het kabinet nauwelijks enige positieve invloed uitoefent.
Het tweede winstpunt dat Ruding op
zijn kritikasters binnenhaalt is dat nu toch
wel bewezen is dat de bezuinigingen geenszins leiden tot vraaguitval. Integendeel,
voor het komende jaar wordt een niet onbelangrijke stijging van de consumptieve
bestedingen verwacht. Je hoort dan ook
niet meer over vraaguitval praten, behoudens op oude grammofoonplaten, aldus de
minister van financien.
Inderdaad, de bestedingen beginnen toe
te nemen. Van 1979 tot 1985 is er echter wel
degelijk sprake geweest van een jaar na
jaar dalende particuliere consumptie. In
1985 is er voor het eerst weer een stijging
van de afzet zichtbaar die zich in 1986 versterkt voortzet. Natuurlijk hangt dit samen
met de verbetering van de koopkracht en
zeer waarschijnlijk ook met de toenemende denivellering van inkomens die de besteding van de beter betaalden sterk in de
hand werkt.
Volgend jaar wordt een verbetering van
de koopkracht mogelijk gemaakt door premieverlagingen die de afstand tussen
bruto- en netto-inkomen helpen verkleinen
en die te danken zijn aan de zeer tijdelijke
vermogensoverschotten bij de sociale
fondsen. Voor een deel is deze ontwikkeling toe te rekenen aan doelbewust kabinetsbeleid, voor zover althans besloten is
wat minder gewicht toe te kennen aan het
streven naar vermindering van het financieringstekort. Voor een ander deel is de
verruiming van de huishoudportemonnee
te danken aan een soort mechanisme dat de
minister van Financien tot zijn spijt niet
volledig kan beheersen. Hij ziet immers
geen kans om de bezuinigingen op de sociale zekerheid terug te sluizen naar het financieringstekort. De besparingen komen alleen de sociale fondsen ten goede die daarvan gebruik kunnen maken om de premies
te verlagen. Het is zeer wel denkbaar, zoals
het CPB ook verwacht, dat de sociale premies in 1987 weer fors moeten worden verhoogd, omdat in 1986 te veel wordt ingeteerd op de vermogens.
Derde slag die Ruding op de tegenstan-
ders van zijn beleid binnenhaalt: het verschijnsel van een tweedeling van de economic doet zich niet voor. De aanvankelijk
sterk door de exporterende sectoren gedragen groei breidt zich uit tot de binnenlandse sectoren. Binnen- en buitenlandse afzet
dragen in gelijke mate bij aan de voorziene
expansie, aldus de MEV. Een duidelijk teken van een evenwichtiger ontwikkeling is
de vermindering van het overschot op de
lopende rekening van de betalingsbalans,
die mede te danken is aan de stijging van de
invoer van kapitaalgoederen.
Ruding kon ook weerleggen dat de forse
ombuigingen niet zouden helpen om het financieringtekort te verkleinen. Het tekort
komt in 1986 in de buurt van de in het regeerakkoord vastgelegde taakstelling van
7,4 procent van het nationale inkomen.
Het streven naar sanering van de pverheidsfinancien is voor een deel geslaagd.
De tekorten zijn weliswaar nog veel te
groot, maar de groei van de collectieve uitgaven wordt beter in de hand gehouden.
Ruding vindt dat zijn ombuigingsbeleid
niet haaks staat op bevordering van de economische groei en de werkgelegenheid integendeel, het is er juist de voorwaarde
voor. Vermindering van het beslag dat de
collectieve sector legt op het nationale inkomen dient immers ruimte te scheppen
voor het bedrijfsleven. Hij vindt dan ook
dat dit beleid na 1986 moet worden voortgezet, zij het met wat minder forse bedragen dan de f. 9 mrd. die in de afgelopen vier
jaar jaarlijks zijn bezuinigd.
Hij wil
daarbij prioriteit geven aan verlaging van
het financieringstekort boven vermindering van de collectieve-lastendruk. De toenemende rentelasten die met de jaarlijkse
tekorten samenhangen maken deze voorkeur heel verklaarbaar.
Het nieuwe kabinet dat na de verkiezingen van volgend jaar zal aantreden wordt
direct al geconfronteerd met bijzondere
moeilijkheden. De aardgasbaten zullen
volgens de voorspellingen in 1987 fors
gaan dalen, terwijl de rentelasten blijven
stijgen. Er zal heel weinig ruimte zijn voor
verdere lastenverlichting voor bedrijven en
burgers.
Mede met het oog op de begrotingszorgen voor dat jaar heeft het kabinet al besloten de negatieve aanslag in de WIR af te
schaffen, een maatregel die de ondernemers nu al zien als een lastenverzwaring.
Gezien de sterk verbeterde rendementsposities en de nog altijd bestaande fiscale verliescompensatie heeft het bedrijfsleven
toch weinig valide argumenten tegen deze
maatregel in te brengen.
Slotsom: de begroting 1985 ziet er uit als
een fraaie afronding van een vier jaar strak
volgehouden versoberingsbeleid dat zeker
heeft bijgedragen aan de gezondmaking
van de Nederlandse economic. Onder erkenning van de onontkoombaarheid van
een saneringspolitiek blijft er, zoals de
Raad van State opmerkt, toch een onopgelost dilemma tussen stimulering van de
economische groei en bezuinigingsnoodzaak, dat fricties kan gaan oproepen.
A.F. van Zweeden