Ga direct naar de content

Risicokapitaal

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: oktober 6 1982

Risicokapitaal
In het jaarlijkse rapport van de ,,Groep van 30″ van Internationale bankiers heeft voorzitter H. J. Witteveen zijn zorg
uitgesproken over het toenemen van de kans op een Internationale bankcrisis. De gigantische schulden van landen als
Mexico, Brazilie, Argentinie en Venezuela en de onmogelijkheid van deze landen om bij de huidige hoge rentevoet en de
tegenvallende exportopbrengsten aan hun rente- en aflossingsverplichtingen te voldoen, hebben de financiele instabiliteit in de wereld vergroot. Wanneer enkele landen of enkele
grote internationale banken over de kop zouden gaan en andere in hun val zouden meeslepen, zou dat een internationale bankcrisis teweeg kunnen brengen die de wereld pas echt
in een depressie zou storten. Hoewel in het algemeen de kans
op een dergelijke desastreuze ontwikkeling in bankkringen
niet groot wordt geacht en verwacht mag worden dat nationale regeringen, centrale banken en het IMF het uiterste zullen doen om zo’n rampspoed te voorkomen, is wel duidelijk
dat de onrust in de financiele wereld vooral sinds de recente
betalingsproblemen van Mexico, aanzienlijk is toegenomen.
In vergelijking met de zorgen van sommige van hun Amerikaanse collega’s, wier banken diep in de kredietverlening
aan de betrokken landen zitten, zal het met de gemoedsrust
van de meeste Nederlandse bankiers nog wel meevallen. Hun
internationale risico’s zijn voor het grootste deel verzekerd
en hun betrokkenheid bij de kredietverlening aan dubieuze
internationale debiteuren is beperkt. Niettemin zullen ook
zij zich wel eens zorgen maken, met name over de financiele
moeilijkheden die zich bij belangrijke clienten in het buitenland voordoen. Het aantal faillissementen in het Nederlandse bedrijfsleven is de laatste jaren immers enorm toegenomen
en er zijn nog talrijke bedrijven die aan de rand van de afgrond staan 1). Niet voor niets hebben de banken de laatste
jaren zeer forse bedragen aan hun Voorziening Algemene Risico’s (,,stroppenpot”) moeten toevoegen. De president van
De Nederlandsche Bank, dr. W. F. Duisenberg, heeft vorige
week echter nog eens nadrukkelijk verzekerd dat er geen enkele reden tot ongerustheid is over de positie van het Nederlandse bankwezen. Weliswaar zijn de risico’s van het bankieren de laatste jaren sterk toegenomen, maarde solvabiliteit
van de Nederlandse banken is nog ruimschoots voldoende
om tegenslagen op te vangen en De Nederlandse Bank oefent
via de Wet toezicht kredietwezen een voldoende effectief toezicht uit om gebeurtenissen die het vertrouwen in het bankwezen zouden kunnen schokken, te voorkomen.
Maar ook al hoeft de vrees voor deconfitures in het Nederlandse bankwezen dan niet zo groot te zijn, het is duidelijk
dat de meeste banken hier te lande zich toch wel zorgen zijn
gaan maken over de slechte gang van zaken in het bedrijfsleven. In het verlengde daarvan zijn de meeste banken de
laatste jaren veel voorzichtiger geworden met het verlenen
van kredieten. Bedrijven in moeilijkheden merken dat hun
de financiele duimschroeven worden aangedraaid en dat zij
haast geen geld meer kunnen krijgen voor nieuwe investeringsprojecten die hen op termijn juist uit de moeilijkheden
zouden moeten helpen. Hier wreekt zich de jarenlange uit-‘
holling van de eigen-vermogenspositie van veel Nederlandse
bedrijven, waardoor het deze bedrijven aan mogelijkheden is
gaan ontbreken om geldgevers adequate dekking te bieden
voor het aantrekken van vreemd vermogen. In de Nederlandse verhoudingen, waarin van directe deelnemingen door banken in het eigen vermogen van ondernemingen per traditie en
op grond van beperkingen die de Wet toezicht kredietwezen
daaraan stelt, nauwelijks sprake is, leidt dit vrij snel tot grote
problemen.
Uiteraard wordt ook in bancaire en andere financiele kringen heel goed ingezien dat het ontbreken van risicodragend
vermogen een ernstig gevaar inhoudt voor de economie. Ook

ESB 13-10-1982

wordt terdege beseft dat het inzakken van de Nederlandse
economie tegelijk de basis aan de eigen activiteiten doet ontvallen. Tegen die achtergrond kan men zich er slechts over
verbazen dat banken en andere kapitaalverschaffers de uitholling van het bedrijfsleven zo lijdzaam hebben aangezien.
De laatste tijd lijkt er echter van een kentering sprake. In toenemende mate worden ook vanuit financiele kringen signalen uitgezonden ten gunste van een meer gericht beleid dat de
economie kan stimuleren en het bedrijfsleven reactiveren, in
aanvulling overigens op een — dringend noodzakelijk geachte — terugdringing van het financieringstekort.
In dat zelfde beeld van een actievere opstelling van de banken passen ook de readies van bankiers, verzekeraars en
pensioenbeheerders op de nieuwste financiele innovatie in
Nederland: de oprichting van de Maatschappij voor Industriele Projecten, de MIP. Zoals bekend is de MIP speciaal
ontworpen om — via minderheidsdeelnemingen — in de behoefte aan risicodragend vermogen voor nieuwe kansrijke
projecten te voorzien. Daarbij is er in het bijzonder op gelet
dat de MIP marktconform en op commerciele basis zal werken, d.w.z. dat er waarborgen zijn geschapen tegen directe
politieke bei’nvloeding en dat er minimum-rendementseisen
aan de te financieren projecten worden gesteld. Algemeen
wordt erkend dat de MIP voorziet in een lacune in het bestaande financiele instrumentarium van de overheid ten behoeve van het bedrijfsleven.
Met alle voorzichtigheid die hen eigen is hebben banken,
verzekeringsmaatschappijen en pensioenfondsen de oprichting van de MIP verwelkomd en gesteund 2). Alle belangrijke
Nederlandse banken hebben in het aandelenkapitaal van de
MIP deelgenomen, te zamen voor een bedrag van f. 35 mln.
(hetgeen overigens minder is dan 2% van wat de banken in
1981 in hun ,,stroppenpotten” stopten), en ook een aantal
verzekeringsmaatschappijen en pensioenfondsen hebben bedragen gefourneerd (waarvan met name de PGGM onlangs
f. 65 mln.). Ook zij zien in dat zij een direct belang hebben
bij een reactivering van de Nederlandse economie ten einde
de continu’fteit van hun premieontvangsten te verzekeren.
Naast de f. 330 mln. die in eerste aanleg door de overheid ter
beschikking is gesteld en de f. 33 mln. van de Nationale Investeringsbank kan de MIP nu met ruim f. 500 mln. aandelenkapitaal van start gaan.
Het is duidelijk dat met dit bedrag nog bij lange na geen oplossing wordt geboden voor de problemen van het tekortschietende eigen vermogen. Vergeleken met de behoefte aan
eigen vermogen die door de Commissie Risicokapitaal van de
Raad van de Centrale Ondernemingsorganisaties op f. 40
mrd. in de komende vijf jaar werd geschat, betekent de MIP
slechts een zeer bescheiden begin. De MIP zal slechts in middelgrote projecten (f. 10-f. 50 mln.) kunnen deelnemen en zij
zal zeer voorzichtig moeten starten om niet het gevaar te lopen dat het verkregen vertrouwen meteen wordt verspeeld.
Toch is het in het kader van het herindustrialisatiebeleid van
belang dat in een constructief samenspel van overheid, bedrijfsleven en bankwezen een eerste aanzet is gegeven tot de
oplossing van het probleem van het gebrek aan risicokapitaal
in Nederland. Daarbij moet dan maar worden bedacht dat
een groot probleem eerder wordt opgelost door een klein begin te maken dan door geheel bij de pakken neer te blijven
zitten.
L. van der Geest
1) Uit de bijdrage van Keus aan dit nummer van ESB blijkt dat in de
Industrie meer dan 20% van de bedrijven ,,superverliezen” lijden,
d.w.z. dat hun ,,cash flow” negatief is.
2) Dit bleek bij voorbeeld op de Euroforum-studiedag over de MIP
op 6 oktober jl. in Amsterdam.

1093

Auteur