Regionale verschillen in krapte
Aute ur(s ):
Heyma, A. (auteur)
Nes, P.J., van (auteur)
Ende, M., van der (auteur)
Eding, G.J. (auteur)
Arjan Heyma en Gerard Eding werken b ij TNO Inro, Peter van Nes werkt vanaf 1 mei 2000 b ij SEOR en daarvoor b ij NEI, Martin van der Ende
werkt b ij NEI. Met dank aan Anske Bouman (Arbeidsvoorziening) en Stephen Boks (iMedia).
Ve rs che ne n in:
ESB, 85e jaargang, nr. 4277, pagina 864, 27 oktober 2000 (datum)
Rubrie k :
Monitor
Tre fw oord(e n):
arbeidsvoorziening
Krapte op de arbeidsmarkt zal de regel worden. Maar niet over de hele linie. Er blijven grote verschillen tussen regio’s, sectoren en
onderwijsniveaus.
In opdracht van Arbeidsvoorziening Nederland maken tno Inro en NEI elk jaar regionale arbeidsmarktprognoses 1. Deze prognoses
worden gemaakt voor de korte termijn (twee tot vijf jaar vooruit), voor de achttien Arbeidsvoorzieningsregio’s en worden gedetailleerd
naar onder andere sector, leeftijd, geslacht, onderwijsniveau en werkloosheidsduur. De cijfers stellen Arbeidsvoorziening in staat om
de vraag naar verschillende vormen van dienstverlening in te schatten. Binnen de prognoses wordt gewerkt met drie scenario’s voor
economische groei. In dit artikel zullen we het scenario met een economische groei van vier procent in 2000 en 3,5 procent in 2001
als uitgangspunt nemen.
Gezien de economische groei is het geen verassing dat de prognoses voor de komende jaren een forse daling van de werkloosheid laten
zien. Deze daling wordt veroorzaakt door een sterk groeiende werkgelegenheid, gecombineerd met een minder snel groeiend
arbeidsaanbod. Krapte op de arbeidsmarkt zal verder toenemen, maar met duidelijke verschillen tussen regio’s. In dit artikel laten we die
verschillen zien en proberen we ze te verklaren, onder andere door te wijzen op verschillen tussen sectoren en onderwijsniveaus. In
sommige regio’s blijkt de krapte vooral toe te schrijven aan een sterke ontwikkeling van het aantal banen, terwijl in andere regio’s een
achterblijvende groei van de (gekwalificeerde) beroepsbevolking als belangrijkste oorzaak is aan te wijzen. Verder blijkt dat ook een
toename van de pendel tussen regio’s niet kan voorkomen dat grote verschillen in arbeidsmarktkrapte blijven bestaan.
Ontwikkelingen werkgelegenheid
Arbeidsmarktkrapte kan ontstaan wanneer de vraag naar arbeid sterker toeneemt dan het aanbod. Een belangrijke indicator voor
veranderingen tussen vraag en aanbod is de ontwikkeling van het aantal niet-werkende werkzoekenden (NWW-ers) dat bij
Arbeidsvoorziening staat ingeschreven. figuur 1 toont per Arbeidsvoorzieningsregio het aantal NWW-ers in 1999 en de gemiddelde
jaarlijkse ontwikkeling van de werkgelegenheid en de beroepsbevolking tot 2002. Over het algemeen gaat een relatief sterke groei van de
werkgelegenheid gepaard met een relatief sterke afname van het NWW-bestand. Dit geldt met name voor Gelderland, Midden-Nederland
en Zuidoost-Brabant, maar ook in de regio’s Zuidelijk Noord-Holland, Rijnmond en Midden- en West-Brabant is er sprake van een
bovengemiddelde afname van het aantal niet-werkende werkzoekenden en een bovengemiddelde toename van het aantal banen. Het zijn
echter vooral de regio’s Rijnstreek, Zuidoost-Brabant en Midden-Nederland die al op korte termijn tegen het probleem aanlopen hoe de
vraag naar arbeid kan worden vervuld. In deze regio’s is het aantal niet-werkende werkzoekenden klein en bovendien sterk dalende.
Figuur 1. NWW-ers in 1999, en jaarlijkse verandering werkgelegenheid en beroepsbevolking tot 2002
Verschillen in sectorstructuur
Hoewel in veel regio’s problemen zijn te verwachten bij het vervullen van vacatures, blijven er grote regionale verschillen. Deze kunnen
gedeeltelijk worden verklaard door verschillen in sectorstructuur tussen regio’s. De sterkste procentuele groei van de werkgelegenheid,
met gemiddeld meer dan 3,5 procent per jaar, vinden we in de it-sector, de overige zakelijke dienstverlening, de groothandel, het toerisme
2, de detailhandel en het onderwijs. De detailhandel en het onderwijs zijn vrij gelijkmatig over het land verspreid. De groei van het aantal
banen in deze sectoren kan in het hele land tot krapte leiden. De it-sector is daarentegen vooral vertegenwoordigd in Midden-Nederland,
Zuidelijk Noord-Holland, Haaglanden en Zuidoost-Brabant. De overige zakelijke dienstverlening is sterk vertegenwoordigd in Zuidelijk
Noord-Holland en Haaglanden. Toerisme vindt men met name rond Amsterdam en Utrecht, terwijl de groothandel een sterke concentratie
kent in Flevoland, Midden-Nederland en Rijnstreek. Over het algemeen zijn dit dan ook de regio’s waar de grootste arbeidsmarktkrapte
wordt verwacht.
Beroepsbevolking
Krapte hoeft echter niet persé veroorzaakt te worden door een sterke werkgelegenheidsgroei. Ze kan ook het gevolg zijn van tekorten in
het arbeidsaanbod.
Door verschillen in de regionale samenstelling van de bevolking, en in mindere mate door verschillen in arbeidsmarktparticipatie tussen
regio’s, bestaan er verschillen in de ontwikkeling van de beroepsbevolking. Een lage groei van de beroepsbevolking zal bij een gegeven
sterke groei van de werkgelegenheid leiden tot grotere krapte op de arbeidsmarkt. Figuur 1 geeft aan dat de geringe groei van de
beroepsbevolking vooral een kritische factor is voor de arbeidsmarkt in Overijssel, Zuidelijk Noord-Holland, Rijnstreek en Rijnmond 3.
Knelpunten in de grote steden
Behalve kwantitatieve discrepanties tussen de ontwikkeling van werkgelegenheid en beroepsbevolking, bestaan er ook kwalitatieve
discrepanties. Het ROA voorspelt voor de periode tot 2005 de grootste tekorten onder hbo-ers en academici 4. In veel regio’s zullen
knelpunten ontstaan als gevolg van de geringe jaarlijkse groei van deze groep (tussen de 1,1 en 2,0 procent tot 2002 5). Problemen zullen
vooral ontstaan bij sectoren die gebruik maken van relatief veel hbo-ers en academici. In de sectoren energie- en waterleidingbedrijven,
het bankwezen, de it-sector, de overige zakelijke dienstverlening, het openbaar bestuur, het onderwijs, de gezondheidszorg en het
toerisme is het percentage hoog opgeleiden in het totaal van werkzame personen het grootst. Gelet op de locatie en de sterke groei van
de genoemde sectoren, in combinatie met de achterblijvende groei van het aantal hoger opgeleiden, zullen met name in de gebieden rond
Amsterdam en Rotterdam knelpunten ontstaan.
Pendel tussen regio’s
Als de ontwikkeling van de regionale beroepsbevolking de groei van de regionale werkgelegenheid niet kan bijhouden, ontstaat er een
grotere vraag naar werknemers uit omliggende regio’s. Hierdoor veranderen pendelstromen tussen regio’s. Hoe dit de komende jaren zal
plaatsvinden is te zien in figuur 2. Het pendelsaldo per Arbeidsvoorzieningsregio is gedefinieerd als het aantal forensen afkomstig uit
andere regio’s (‘inkomende pendel’) verminderd met het aantal inwoners dat buiten de regio werkt (‘uitgaande pendel’). Zo trekken
Midden-Nederland en Zuidelijk Noord-Holland veel forensen aan, terwijl Gelderland, Flevoland, Noord-Holland Noord en Rijnstreek juist
veel werknemers aan de omliggende regio’s leveren.
Figuur 2. Verandering pendelsaldo en omvang uitgaande pendel, jaarlijkse verandering tot 2002
Uit een vergelijking van deze pendelsaldi met de ontwikkelingen uit figuur 1 kan worden geconcludeerd dat de sterke afname van het
aantal NWW-ers in bijvoorbeeld Rijnstreek, mede wordt veroorzaakt door de werkgelegenheidsgroei in omliggende regio’s, met name
Midden-Nederland, Zuidelijk Noord-Holland en Rijnmond. Dit in contrast met de afname van het nww-bestand in Zuidoost-Brabant en
Midden-Nederland, hetgeen resulteert in een groeiend pendelsaldo voor deze regio’s. De sterke groei van het pendelsaldo in Rijnmond
en Zuidelijk Noord-Holland is overigens niet zozeer het gevolg van een tekort aan lokale werknemers, maar het hierboven al aangegeven
tekort aan lokale werknemers met de juiste kwalificaties.
Pendel geen oplossing
Pendelstromen vormen geen oplossing voor verschillen in lokale discrepanties tussen arbeidsvraag en arbeidsaanbod. De absolute
omvang van veranderingen in het pendelsaldo is, als gevolg van de gegeven infrastructuur en bereikbaarheid, namelijk veel kleiner dan
veranderingen in de werkgelegenheid en de beroepsbevolking.
Kwalitatieve aansluiting
Nu we meer inzicht hebben in de verschillen in arbeidsmarktkrapte tussen regio’s, komen we terug op het NWW-bestand. Door het
ontstaan van knelpunten zal niet alleen het aantal niet-werkende werkzoekenden afnemen, maar zal ook de samenstelling van het bestand
veranderen. Tot 2002 zal het aantal NWW-ers dat bij arbeidsbureaus staat ingeschreven relatief sterk afnemen onder mannen, jongeren
tot 25 jaar en hoog opgeleiden (hbo-ers en academici). De daling betreft met name mensen zonder of met slechts een korte afstand tot de
arbeidsmarkt, ofwel werkzoekenden ingedeeld in fase 1 of 2. Eind 2001 hebben deze groepen relatief lage ‘werkloosheidspercentages’,
uitgedrukt in procenten van de beroepsbevolking (zie figuur 3). Het NWW-percentage van jongeren tot 25 jaar komt in de komende twee
jaar zelfs voor het eerst sinds zeer lange tijd onder dat van personen van 25 jaar en ouder te liggen. Verder is het grote verschil tussen
laag opgeleiden en middelbaar en hoger opgeleiden opvallend.
Figuur 3. NWW als percentage van de beroepsbevolking, naar leeftijd, geslacht en onderwijsniveau, per eind 2001
tabel 1 geeft een indicatie van de verwachte kwalitatieve aansluiting van vraag en aanbod op de arbeidsmarkt. Het gaat om het NWWpercentage van fase 1-cliënten, van jongeren tot 25 jaar en dat van middelbaar en hoger opgeleiden per eind 2001. De verwachting is dat
deze percentages lager zullen zijn naarmate het totale regionale NWW-percentage lager is. Dit is inderdaad het geval voor bijvoorbeeld
IJssel-Veluwe, Midden-Nederland, Rijnstreek en Brabant, terwijl de drie noordelijke regio’s, allen met een hoog NWW-percentage, hoge
percentages voor de subgroepen laten zien. Het beeld is echter minder eenduidig voor Zuidelijk Noord-Holland, Haaglanden, Rijnmond
en Limburg. Het vrij lage aandeel fase 1-cliënten en de gematigde werkloosheid onder middelbaar en hoger opgeleiden 6. bij een relatief
hoge werkloosheid, wijst in deze regio’s op relatief grote kwalitatieve aansluitingsproblemen.
Tabel 1. NWW-percentages (aantal cliënten als percentage van de totale beroepsbevolking) per Arbeidsvoorzienings-regio per
eind 2001
NWW-percentage per eind 2001
totaal
fase 1
jongeren
tot 25 jaar
Nederland
5,3
Groningen
10,1
Friesland
7,5
Drenthe
8,0
Overijssel
4,7
IJssel-Veluwe
3,7
Gelderland
4,7
Flevoland
5,2
Midden-Nederland
3,2
Noord-Holland
Noord
4,3
Zuidelijk
Noord-Holland
7,0
Rijnstreek
2,1
Haaglanden
6,3
Rijnmond
6,9
Zeeland
4,8
Midden- en
West-Brabant
3,9
Noordoost-Brabant 3,8
Zuidoost-Brabant
3,4
Limburg
6,2
1,0
2,1
2,2
3,1
1,0
0,9
0,7
1,3
0,6
middelbaar
en hoger opgeleiden
4,2
9,4
5,9
7,1
3,7
2,7
5,4
4,3
4,1
2,4
3,0
3,3
4,3
2,2
2,4
3,1
2,2
1,7
1,3
3,6
2,5
0,6
0,4
1,0
1,0
1,1
5,1
1,3
3,8
1,2
0,9
0,9
0,7
0,8
5,8
5,8
3,8
2,9
2,9
2,6
2,8
2,3
1,9
5,6
2,2
2,1
1,8
2,9
Conclusie
De aanhoudende economische groei zal in de komende jaren voor een sterke toename van de werkgelegenheid zorgen. Ook de
beroepsbevolking groeit, zij het in een minder snel tempo. Wat resulteert is een verdere verkrapping van de arbeidsmarkt, waarbij grote
verschillen tussen regio’s zijn waar te nemen. De grootste knelpunten worden verwacht rond Utrecht, Amsterdam, Rotterdam en in
Brabant, terwijl de noordelijke provincies een relatief ruime arbeidsmarkt houden. Een deel van die verschillen is te verklaren door
verschillen in sectorstructuur. Vooral de it-sector, de overige zakelijke dienstverlening, de groot- en detailhandel, de toeristische sector
en het onderwijs zullen problemen hebben bij het vervullen van vacatures, sectoren die over het algemeen relatief goed
vertegenwoordigd zijn in de grote steden en Brabant. Problemen met de vervulling van vacatures hangen echter ook deels samen met de
groter wordende kwalitatieve discrepantie tussen vraag en aanbod. Terwijl de vraag naar hoog opgeleiden de komende jaren nog sterker
zal stijgen, blijft het aanbod relatief achter, zeker in een aantal grootstedelijke regio’s. Pendelstromen tussen regio’s zullen de verschillen
tussen lokale arbeidsmarkten slechts ten dele kunnen opvangen en staan bovendien op gespannen voet met beleidsdoelstellingen ten
aanzien van bereikbaarheid en milieu.
Beleid
Voor het verlichten van de arbeidsmarktkrapte zal in de komende jaren een belangrijke taak liggen bij het vergroten van het aanbod, door
bijvoorbeeld reactivering en reïntegratie, het realloceren van de vraag, bijvoorbeeld door een aangepast locatiebeleid voor bedrijven, en
het aanpassen van de kwalificatie van werkzoekenden. Bemiddelende en toeleidende instanties staan de komende jaren meer dan ooit
voor de uitdaging om deze taken op te pakken. Dat vereist vooral een op sectoren toegesneden aanpak, waarbij instrumenten van het
bedrijfsleven zelf (zoals scholing, werving onder doelgroepen en beloningsvoorzieningen) zullen moeten worden gecombineerd met
instrumenten van toeleidende instanties (scholingsprogramma’s voor werklozen, functiegerichte scholing, enzovoort). Dit zou met name
in Zuidelijk Noord-Holland, Haaglanden, Rijnmond en Limburg de relatief grote kwalitatieve aansluitingsproblemen kunnen verkleinen
1 Zie TNO Inro/NEI, Regionale arbeidsmarktprognose 2000-2005, Delft/Rotterdam, juni 2000. Aan deze prognoses werkten verder mee:
Siwert de Groot (Columbus Consult), Pieter van Winden en Arthur van Riel (NEI), Padma van Koppenhagen en Peter Louter (TNO Inro).
2 De sector toerisme bestaat uit cultuur, sport en recreatie, en kampeerterreinen.
3 Voor de verschillen in de ontwikkeling van de beroepsbevolking geven we hier geen verklaring, maar deze moet vooral worden gezocht
in de samenstelling van de bevolking naar leeftijd en onderwijsniveau.
4 Zie ROA, De arbeidsmarkt naar opleiding en beroep tot 2005 , Maastricht, november 1999.
5 Alleen voor Flevoland geldt een gemiddelde jaarlijkse groei van vier procent tussen 1999 en 2001.
6 Met uitzondering van Zuidelijk Noord-Holland.
Copyright © 2000 – 2003 Economisch Statistische Berichten ( www.economie.nl)