Ga direct naar de content

Regionale economie: een plaatsbepaling

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: mei 31 2000

Regionale economie: een plaatsbepaling
Aute ur(s ):
Boekema, F.W.M. (auteur)
Beugelsdijk, S. (auteur)
Hospers, G.J. (auteur)
De auteurs zijn respectievelijk verbonden aan de Katholieke Universitiet Nijmegen en de Katholieke universiteit Brab ant, aan de Katholieke
Universiteit Brabant en aan het Ministerie van Economische Zaken.
Ve rs che ne n in:
ESB, 85e jaargang, nr. 4258, pagina 460, 2 juni 2000 (datum)
Rubrie k :
Tre fw oord(e n):
vakontw ikkeling

In 1987 werd in dit blad de toekomst van de regionale economie als rooskleurig voorgesteld. Nu, dertien jaar later, is de discipline
echter nog steeds een een tweestromenland, zonder synergievoordelen. Confrontatie is nodig.
In het afgelopen decennium is de belangstelling onder economen en beleidsmakers voor de ruimtelijke dimensie in de economie
onmiskenbaar toegenomen. Het vakgebied van de regionale economie valt echter nog steeds uiteen in een tweetal stromingen die sterk
verschillen wat de wijze van theorievorming en methode van onderzoek betreft.
Onder de titel Regionale economie: een erfenis met toekomst schetste Nijkamp in 1987 in dit blad de toenmalige stand van zaken op het
terrein van de regionale economie 1. In zijn bijdrage concludeerde hij dat met de erfenis van deze tak van de economie een mooie
toekomst te bouwen viel. Nu, ruim tien jaar later, maken we de balans van de regionale economie opnieuw op en gaan we na of deze
discipline inderdaad de veelbelovende ontwikkeling heeft doorgemaakt die Nijkamp voorspelde. Een globale terugblik op het afgelopen
decennium laat zien dat de belangstelling voor de ruimtelijke dimensie in de economie in elk geval sterk is toegenomen. Niet alleen
economen (bijvoorbeeld Krugman), maar ook beleidsmakers hebben de afgelopen jaren meer interesse gekregen voor ruimtelijkeconomische vraagstukken. Voorbeelden daarvan zijn de onlangs verschenen Nota ruimtelijk economisch beleid en de te verschijnen
Vijfde nota ruimtelijke ordening. Dit is echter maar één kant van het verhaal. Een nadere beschouwing van de ontwikkelingen op dit
terrein leert dat er nog grote verschillen bestaan in de wijze van theorievorming en de methode van onderzoek die regionaal-economen
hanteren.
Object van onderzoek
Het object van de regionale economie is in het afgelopen decennium niet wezenlijk veranderd. Nijkamp omschreef de regionale economie
als het vakgebied dat zich bezighoudt met de ruimtelijke spreiding, samenhang en ontwikkeling van economische activiteiten 2. In de
praktijk wordt in dat verband veelal de aandacht gericht op bedrijven en hun omgeving (ook wel het ‘productiemilieu’) 3. Tussen
onderneming en omgeving bestaat een wederzijdse relatie. Bedrijven die hun activiteiten willen uitoefenen worden geconfronteerd met
de vraag waar ze dat moeten doen. Dit keuzevraagstuk van een onderneming voor een vestigingsplaats staat centraal in de locatietheorie. Als gevolg van de vestiging van bedrijven zal dit gebied een zekere ontwikkeling doormaken. De regionale groeitheorie tracht de
aard van deze ontwikkeling en de mate waarin zij zich voordoet te verklaren. Hoewel regionaal-economen het eens zijn over het
onderzoeksobject van hun discipline, verschillen zij sterk van mening over de wijze van theorievorming en de methode van onderzoek.
Dit debat gaat in feite reeds terug tot August Lösch, één van de grondleggers van de regionale economie. In zijn boek Die räumliche
Ordnung der Wirtschaft (1940) geeft hij aan hoe economie en ruimte samenhangen en elkaar wederzijds beïnvloede 4. Dit boek heeft in de
jaren vijftig en zestig de basis gelegd voor een tweetal stromingen (tradities) binnen de regionale economie, namelijk de ‘mainstream’
benadering en de institutionele aanpak. We zullen zien dat het debat tussen deze twee stromingen, dat al ruim een halve eeuw gevoerd
wordt, in de jaren negentig in alle hevigheid is opgelaaid.
De ‘mainstream’
Deze stroming binnen de regionale economie sluit nauw aan bij de standaard economische theorie. Ruimtelijk-economische vraagstukken
worden voornamelijk geanalyseerd met behulp van neoklassieke inzichten. Daarbij maakt men veelal gebruik van complexe modellen en
geavanceerde wiskundige technieken. Deze ‘formalistische’ aanpak vindt haar oorsprong in het werk van Walter Isard die zich reeds
vanaf de jaren vijftig heeft beziggehouden met het ontwikkelen en verfijnen van een analytisch raamwerk voor de regionale economie.
Onlangs heeft hij in samenwerking met anderen een boek uitgebracht waarin de voornaamste uitgangspunten en methoden van deze
benadering staan beschreven 5. Voorbeelden daarvan zijn toegepaste algemene evenwichtsanalyses op regionaal niveau, graviteits- en
ruimtelijke interactiemodellen en interregionale input-outputmatrices. Het is opvallend dat een aantal van de gebruikte methoden is
ontleend aan de natuurwetenschappen 6. Een dergelijke modelmatige aanpak van ruimtelijk-economische vraagstukken is in de jaren
negentig in het middelpunt van de belangstelling komen te staan. In de literatuur wordt in navolging van Paul Krugman zelfs wel
gesproken van de ‘nieuwe economische geografie’ als een belangrijk onderdeel van de economie. De aandacht onder economen voor
geografische aspecten kunnen we plaatsen in de algemene context van de ontwikkeling van de nieuwe groeitheorie. In tegenstelling tot
de neoklassieke groeitheorie is in deze visie technologische vooruitgang niet een exogene, maar juist een endogene variabele bij de

verklaring van economische groei. Begrippen als onderzoek en ontwikkeling, toenemende meeropbrengsten en externe effecten keren
daarbij steeds terug. Auteurs als Krugman, Venables en Fujita gebruiken de inzichten van de nieuwe groeitheorie en bovenstaand
begrippenkader om de ruimtelijke clustering van economische activiteiten te verklaren 7. Zij slagen erin het succes van regio’s als Silicon
Valley op een modelmatige wijze te onderbouwen. De gedachte is dat in gebieden die zich specialiseren in bepaalde activiteiten een
cumulatief proces in gang wordt gezet, dat ook wel wordt aangeduid als padafhankelijkheid. In agglomeraties (geografische
concentraties van bedrijvigheid) treedt een dergelijk zichzelf versterkend proces op, omdat bedrijven profiteren van elkanders
aanwezigheid en op die manier schaalopbrengsten realiseren. Samenvattend, in de ‘mainstream’ benadering van regionale economie
worden standaardbegrippen uit de economische analyse in verband gebracht met het element ruimte. De recente vooruitgang in de
mathematische modellering heeft het expliciteren van een dergelijk verband mogelijk gemaakt. Dit heeft bijgedragen aan de opkomst van
de nieuwe economische geografie. Op sommige punten plaatsen we echter vraagtekens bij het nieuwe van deze benadering. In wezen
behelst zij niet meer dan een analytische aanscherping van reeds bestaande inzichten in de regionale economie. Zo wees onder anderen
Marshall in zijn Principles of economics (1890) reeds op de economische voordelen die de geografische concentratie van bedrijvigheid
in en rond Sheffield met zich meebracht. Het gebrek aan inhoudelijke vernieuwing is dan ook één van de meest aangevoerde
kritiekpunten op de nieuwe economische geografie. In zijn algemeenheid hebben de critici, voornamelijk geografen, weinig op met de
abstracte en formalistische ‘mainstream’ benadering 8. In hun ogen wordt in de modellen onvoldoende recht gedaan aan de complexiteit
van ruimtelijk-economische vraagstukken in de realiteit.
De institutionele benadering
Aanhangers van deze stroming benaderen de regionale economie met name vanuit institutioneel perspectief. Zij bestrijden de eenzijdige
economische aanpak van de ‘mainstream’ benadering en zijn van mening dat een gebied in haar specifieke context moet worden bezien.
Regio’s zijn ingebed in een geheel van sociale, culturele, historische en politieke factoren. Deze niet-economische factoren worden
endogeen verondersteld en expliciet in de analyse betrokken. Het is duidelijk dat een dergelijke zienswijze een multidisciplinaire en
eclectische aanpak vereist. Van oorsprong sociaal-wetenschappelijke concepten worden toegepast ter verklaring van het economisch
presteren van regio’s. Instituties zijn hierbij het sleutelwoord. In brede zin omvatten instituties de spelregels die het gedrag van
economische actoren bepalen. Bekende representanten van de contextuele benadering van de regionale economie zijn Storper, Cooke,
Morgan en Amin 9. De denkbeelden van deze auteurs klinken overtuigend en zijn intuïtief aannemelijk. Mede daardoor heeft hun werk in
de jaren negentig relatief veel invloed gehad op het beleid van nationale en regionale overheden. Zo maakt Storper een plausibel
onderscheid in zogenaamde ‘traded’ en ‘untraded interdependencies’ ter verklaring van regionale ontwikkeling. Het eerste begrip verwijst
naar locale netwerken van bedrijven. Deze ‘traded interdependencies’ komen grofweg overeen met de ruimtelijke clustering van
bedrijvigheid waarop ook Krugman wijst. Belangrijker nog dan deze economische relaties acht Storper echter de aanwezigheid van
‘untraded interdependencies’ in een regio. Daaronder verstaat hij de sociale aspecten van locale netwerken zoals regionale conventies,
normen en waarden en de mate van vertrouwen onder de netwerkpartners. Volgens Storper spelen met name in innovatieprocessen deze
factoren een belangrijke rol, omdat ze het leren van het regionale bedrijfsleven faciliteren. Er wordt in dit kader wel gesproken van het
bestaan van lerende regio’s of regionale innovatiesystemen die specifieke institutionele kenmerken te zien geven. Als empirische
illustratie van hun gedachtegang hanteren de vertegenwoordigers van de institutionele benadering vooral de methode van
succesverhalen (‘best practices’). Vaak aangehaalde voorbeelden zijn Silicon Valley, Baden-Württemberg en het Italiaanse Emilia
Romagna. Ter verklaring van het succes van elk van deze regio’s refereert men aan bepaalde sociale karakteristieken van deze gebieden.
Ondanks het unieke aspect van de genoemde regio’s worden zij in de institutionele benadering als model, ja zelfs als recept
gepresenteerd voor andere regio’s. Het is opmerkelijk dat deze stroming binnen de regionale economie dergelijke contextspecifieke
determinanten van regionaal-economisch succes niet als belemmering ziet om generaliserende of normatieve uitspraken te doen.
Daarnaast is kritiek mogelijk op het grotendeels beschrijvende karakter van de benadering. Door de nadruk te leggen op velerlei factoren
mist zij een algemeen geldend en systematisch raamwerk dat de ‘mainstream’ regionaal-economen hanteren.
Naar een intellectuele lock-in?
Wanneer we de ontwikkeling van de regionale economie in het afgelopen decennium overzien, moeten we in de eerste plaats constateren
dat deze tak van de economie over belangstelling niet te klagen heeft gehad. Wij zijn echter sceptisch als het gaat om de vraag of het
vakgebied als geheel een grote sprong voorwaarts heeft gemaakt. De indruk ontstaat dat de ‘mainstream’ benadering en de institutionele
aanpak in deze periode elk hun eigen pad van ontwikkeling hebben gevolgd. Het is opvallend dat beide stromingen daarbij gebruik
maken van inzichten uit andere disciplines. De verdienste van de ‘mainstream’ benadering en daarbinnen de nieuwe economische
geografie is dat zij reeds bestaande ruimtelijk-economische inzichten heeft weten te modelleren met behulp van technieken uit de exacte
wetenschappen. Daar staat tegenover dat deze theorie tot nu toe nog niet in staat is geweest om institutionele factoren (bijvoorbeeld
waarden, normen en vertrouwen) in de analyse te betrekken. De sociaal-wetenschappelijk georiënteerde institutionele benadering heeft
wel oog voor dergelijke aspecten en is daarmee empirisch gezien realistischer dan haar ‘formalistische’ tegenhanger. Daarvoor moet
echter wel een prijs betaald worden in de vorm van een beperkte generaliseerbaarheid van de analyse. Het afgelopen decennium lijken de
verschillen tussen beide stromingen alleen maar verscherpt te zijn. Wat theorie en methode betreft lijken de benaderingen steeds verder
uit elkaar te groeien. Als deze divergentie zich voortzet bestaat volgens ons het gevaar van een intellectuele ‘lock-in’, waardoor mogelijke
synergie tussen beide richtingen uitblijft. Om dat te voorkomen is een dialoog, of liever nog een confrontatie tussen beide stromingen
hard nodig wil de regionale economie zich als wetenschappelijke èn beleidsrelevante discipline verder kunnen ontwikkelen. Een eerste
stap naar een productieve kruisbestuiving bestaat naar ons idee uit het schetsen van een coherent begrippenkader. Zo wordt het begrip
instituties door de twee stromingen nog altijd op verschillende wijzen geïnterpreteerd. Bovendien zou het vakgebied als geheel gebaat
zijn bij een open houding ten opzichte van elkanders denkbeelden, in plaats van het negeren van de nuttige inzichten van de andere
stroming 10. Kortom, waar Nijkamp in 1987 optimistisch concludeerde dat “…met de huidige regionaal-economische erfenis een mooie
toekomst te bouwen valt”, stellen wij ruim tien jaar later vast dat beide onderdelen elk grote voortgang hebben geboekt, maar dat de
synergie nog onvoldoende uit de verf komt.
Zie ook P. Nijkamp, Methodologische pluriformiteit is een groot goed, ESB, 6 juni 2000, blz 462-46

1 Zie P. Nijkamp, Regionale economie: een erfenis met toekomst, ESB, 22 juli 1987, blz. 676-680.

2 De begrippen ruimte en regio worden in de literatuur niet scherp van elkaar onderscheiden. In het algemeen kunnen we stellen dat met
het begrip regio een meer concrete invulling wordt gegeven van het begrip ruimte. We merken voor de volledigheid op dat het begrip
regio op meerdere analyseniveau’s van toepassing is.
3 Een overzicht van de theorieën op dit terrein is te vinden in J.G. Lambooy, E. Wever en O.A.L.C. Atzema, Ruimtelijke economische
dynamiek, Coutinho, Bussum, 1997. Een recente en goede Engelstalige inleiding tot de discipline biedt D.M. Hanink, Principles and
applications of economic geography, Wiley, New York, 1997.
4 Zie A. Lösch, Die räumliche Ordnung der Wirtschaft, Gustav Fischer, Jena, 1940 of de Engelse vertaling ervan: A. Lösch, The
economics of location, Yale University Press, New Haven, 1954.
5 Zie W. Isard e.a., Methods of interregional and regional analysis, Aldershot, Ashgate, 1998.
6 Zie voor een uiteenzetting van de natuurwetenschappelijke achtergrond van de methodologie P. Nijkamp, De revival van de regio, in:
W. de Graaff en F. Boekema (red.), De regio centraal, Van Gorcum, Assen, 1999.
7 Deze economen hebben in de loop van de jaren negentig een aantal boeken en artikelen gepubliceerd over de relatie geografie en
economie. Hun meest recente ideeën hierover zijn te vinden in M. Fujita, P. Krugman en
8 Voor een vernietigende kritiek op de nieuwe economische geografie verwijzen we naar
9 In de loop van de jaren negentig heeft in het bijzonder Michael Storper veel op dit terrein gepubliceerd. Voor een overzicht wordt
verwezen naar M. Storper, The regional world: territorial development in a global economy, Guilford Press, New York, 1997, en naar
10 Ook Nijkamp doet suggesties in deze richting. Zie P. Nijkamp, De revival van de regio, in: W. de Graaff en F. Boekema (red.), De regio
centraal, Van Gorcum, Assen, 1999.

Copyright © 2000 – 2003 Economisch Statistische Berichten (www.economie.nl)

Auteurs