Ga direct naar de content

Recycling door kredietverzekering

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: december 10 1980

Recycling door kredietverzekering
Een voorstel tot oprichting van een internationale
kredietverzekeringsinstelling
DRS. C.J. DE KONING*
Het financieren van de betalingsbalanstekorten van niet-olieproducerende ontwikkelingslanden begint
een steeds groter probleemte vormen. Het commerciële bankwezen is de grens van wat het
nog als aanvaardbare risico’s beschouwt bij het lenen aan deze landen, dicht
genaderd. Met name het particuliere bedrijfsleven in deze ontwikkelingslandenwordt daardoor
in zijn groeimogelijkheden beperkt. Gezocht zou moeten worden naar nieuwe manieren
om de kredietverleningop verantwoorde wijze voort te zetten. In dit artikel
wordt het oprichten van een internationale kredietverzekeringsmaatschappij bepleit. In grote
lijnen wordt geschetst op welke wijze zo’n instelling zou kunnen worden
opgericht en hoe zij zou kunnen functioneren.
Financieringsprobleem voor ontwikkelingslanden
De OPEC-landen zullen in 1980 naar schatting een gezamenlijk overschot op de lopende rekening van de betalingsbalans hebben van $ 120 mrd. tegenover een overschot van bijna
% 70 mrd. in 1979 en $ 5 mrd. in 1978. Tegenover deze
overschotten staan de tekorten in de rest van de wereld. Met
name niet-olieproducerende ontwikkelingslanden (NODC’s)
worden daardoor voor problemen geplaatst. Deze groep van
landen zag haar tekort op de lopende rekening oplopen van
$ 3 6 mrd. in 1978 tot $ 5 5 mrd. in 1979. Naar schatting zal het
tekort in 1980 bijna $ 7 0 mrd. bedragen.
Door deze belangrijke verslechtering in de relatieve positie
van de groep derde-wereldlanden, ontstaat een ernstig financieringsprobleem. Als men bedenkt dat een derde of meer van
dit lopende-rekeningtekort door de commerciële banken
moet worden gefinancierd, bovenop de bestaande schuld, dan
zal duidelijk zijn dat diverse banken zich t.a.v. een aantal
landen terughoudender zullen opstellen. Deze terughoudendheid is terug te leiden tot vier factoren.
Ten eerste neemt de ongerustheid toe over de algemene
financiële situatie van de NODC’s. Hun overheids- en door de
overheid gegarandeerde schuld is toegenomen tot $250 mrd.,
hetgeen overeenkwam met 18%% van het bruto nationaal
produkt (BNP) eind 1979. Ter vergelijking: eind 1973 was dit
percentage 14.
Ten tweede bereiken meer en meer banken hun interne
kredietplafonds voor leningen aan NODC’s. Er kan hierbij op
worden gewezen dat drie landen, nl. Brazilië, Mexico en
Spanje, te zamen 30% van alle externe overheidsschuld van
NODC’s hebben aangegaan.
Ten derde zijn banken gebonden a a n prudente regels voor
de verhouding tussen uitzettingen en eigen vermogen. Door
de beperkte groei van het eigen vermogen wordt ook de groei
van de uitzettingen geremd. Mede gezien de politieke risico’s
die met het internationaal lenen gepaard gaan, hebben ook de
centrale banken meer belangstelling gekregen voor de activiteiten van de commerciële banken o p dit terrein. Het lijkt
haast onvermijdelijk dat informeel of formeel toezicht in de
toekomst zal worden uitgebreid. Hopelijk zal echter de grote
flexibiliteit, die een van de belangrijke kenmerken is van de
eurovalutamarkten, gehandhaafd kunnen blijven.
Ten slotte kan men de vraag stellen hoe lang het proces van
omzetting van korte in lange looptijden, zoals gebruikelijk is
ESB 3-12-1980

bij ,,rol1 over”-leningen, nog kan worden voortgezet. Deze
transformatietechniek is volledig gebaseerd op het vertrouwen dat kortlopende eurodeposito’s voortdurend zullen worden verlengd. Als een belangrijk deficitland op grote schaal
niet aan zijn verplichtingen zou kunnen voldoen en de positie
van een belangrijke bank in de eurodollarmarkt hierdoor in
gevaar zou komen, dan zou dit een groot aantal moeilijkheden kunnen veroorzaken.
Behoefte aan nieuwe financieringsmogelijkheden
De huidige schuldpositie, de fors groeiende lopende-rekeningtekorten en de beperkingen in de groei van de uitzettingen
van commerciële banken, leiden alle in de richting van de
vraag welke aanvullende mogelijkheden er zijn om de
NODC’s de fondsen te verschaffen om hun ontwikkeling op
gang te houden.
De bestaande multilaterale instellingen (IMF, Wereldbank, regionale ontwikkelingsbanken) voor het financieren
van de sociale en economische ontwikkelingen en de betalingsbalanstekorten van NODC’s benadrukken sterk de functie van de overheid in deze landen. Praktisch alle fondsen die
via deze kanalen ter beschikking worden gesteld, komen
rechtstreeks ten goede aan de door de overheid van het
ontvangende land vastgestelde doelen. Zoals in vele landen
van de wereld hebben de meeste overheden van NODC’s grote
voorkeur voor infrastructurele en andere projecten die een
zeer lange ,,pay back”-periode hebben. In een aantal gevallen
kan rente en aflossing in het geheel niet uit de opbrengst van
een dergelijk project worden terugbetaald. Het is niet zonder
reden dat voor dit type projecten zeer langlopende en laagrentende leningen worden gevraagd. Van alle multilaterale instituten ondersteunt de International Finance Corporation
(IFC) waarschijnlijk nog het meest projecten met een korte

* De auteur is medewerker bij de afdeling International Banking van
de AMRO Bank te Amsterdam. Het artikel weerspiegelt echter alleen
zijn persoonlijke visie. De gedachte van recycling door kredietverzekering is geopperd door dr. H . J . Witteveen op een recente
Financial Times Conferentie in Sri Lanka.
1351

terugverdienperiode. Ook voor de bilaterale kanalen geldt
veelal dat leningen of hulp worden verschaft waarvan het doel
voornamelijk door de overheid van het ontvangende land
wordt bepaald. Van de particuliere geldstroom wordt het
belangrijkste gedeelte verschaft als gift voor zuiver sociale
doeleinden en slechts voor een gering gedeelte als investeringskapitaal voor nieuw op te zetten of uit te breiden
activiteiten in NODC’s.
Opvallend is dat in het internationale streven om NODC’s
economisch zelfstandiger te maken, het bedrijfsleven binnen
een groot aantal van deze landen eigenlijk veel te weinig
groeikansen heeft gekregen, terwijl juist het bedrijfsleyen met
haar commerciële activiteiten projecten kan opzetten die zich
binnen vijf tot acht jaar volledig kunnen terugbetalen. Door
de gebrekkige ontplooiing van het bedrijfsleven (zolrelstaatsbedrijven als particuliere bedrijven) in vele NODC’s hebben
dergelijke ontwikkelingslanden een buitenlandse-schuldstructuur opgebouwd waarbij de verhouding tussen inkomsten en uitgaven steeds ongunstiger is geworden en de schuld
voortdurend is toegenomen zonder dat veel uitzicht op verbetering bestaat. De recente olieprijsverhogingen hebben dit
proces versneld aan de oppervlakte gebracht. Deze wanverhouding is kunnen ontstaan door een aantal factoren W.O.:
– het feit dat de bestaande multi- en bilaterale instellingen
zich voornamelijk richten op projecten met zeer lange
,,pay backTperioden, als al van ,,pay back” sprake is;
– het feit dat de overheid vaneen ontwikkelingsland – vaak
terecht – als sterkste debiteur wordt gezien binnen dat
land. Bedrijven krijgen daardoor zelden de kans een
beroep te doen op internationale fondsen (,,crowding
out9′-effect);
– het feit dat bedrijven in ontwikkelingslanden vaak slecht
in staat zijn om een beroep te doen op internationale
fondsen omdat zij:
a. veelal een zwakke eigen-vermogensbasis hebben en
weinig kansen hebben daarin op de lokale markt
verbetering te brengen;
b. geen of geringe ervaring hebben in het management
van grotere produktie-eenheden;
c. een geringe know-how hebben in het opzetten en
uitwerken van grotere commerciële projecten.
Uit deze situatie vloeit voort dat het bedrijfsleven in een
groot aantal NODC’s zich sterk richt op de handel -waarvoor internationaal in grote mate fondsen voor aanwezig
zijn – en maar in geringe mate op commerciële projectontwikkeling waarvoor om bovenstaande redenen maar op zeer
beperkte schaal fondsen beschikbaar zijn. De fondsen die er
zijn, zoals b.v. exportfinancieringsfondsen, zijn in hoofdzaak
gericht op de uitvoer van het verkopende land van kapitaalgoederen. De comparatieve-kostenbenadering, die voor een
ontwikkelingsland ideaal zou zijn, komt door het gegeven dat
fondsen beschikbaar zijn voor het aanschaffen van kapitaalgoederen uit een specifiek (ontwikkeld) land, nogal eens in
gedrang.
Men kan zich afvragen welk instrument zou kunnen worden opgezet of hoe bestaande instrumenten zouden kunnen
worden aangepast om het bedrijfsleven in NODC’s die kansen
te geven waardoor het in staat zou zijn enerzijds zo goed
mogelijk van de lokaal beschikbare comparatieve voordelen,
zoals arbeid, grondstoffen, klimaat e.d., gebruik te maken, en
anderzijds een zo groot mogelijke bijdrage te leveren aan de
economische ontwikkeling en het bereiken van betalingsbalansevenwicht op een zo kort mogelijke termijn.
Een nieuw instrument
Wij denken om twee redenen dat het oprichten va.n een
nieuw instrument de meest logische weg zou zijn. Ten eerste
verschillen de partijen die direct belang hebben bij een
dergelijke ontwikkeling van de bedrijvensector (banken en
bedrijfsleven) in belangrijke mate van de instanties die een

gezaghebbende rol spelen in bestaande muli- of bilaterale
instellingen. De commerciële banken noch het bedrijfsleven
zijn internationaal vertegenwoordigd in de verscheidene
instellingen. De statuten van bestaande instellingen zouden
zeer drastisch moeten worden aangepast voordat banken en
bedrijven daar effectief deel van zouden kunnen uitmaken.
Behalve dat dit waarschijnlijk zeer moeiliik zal ziin te verwezenlijken, zal het zeker geruime tijd duren voordat dergelijke
instanties kunnen worden omgevormd. terwiil voor vele
NODC’s 1981 een jaar van ,,buken of bársten9;lijkt te gaan
worden. Ten tweede zijn de bestaande instellingen door
beperkingen in de statuten of beperkingen van praktische
aard niet of slechts in zeer geringe mate in staat geweest
recyclingfondsen aan het bedrijfsleven in de derde wereld aan
te bieden.
Dit laatste aspect is nog eens duidelijk geanalyseerd door
een groep van experts die in augustus 1978 onder auspiciën
van de UNCTAD de mogelijkheden besprak om de toegang
van ontwikkelingslanden tot de geld- en kapitaalmarkten te
verbeteren. De groep constateerde o.a. dat sinds de jaren
vijftig de Wereldbank geen gebruik heeft gemaakt van kredietvervangende garantiestellingen; de reden hiervoor is dat
dergelijke garanties gelijkgesteld zijn aan leningen en derhalve
onderhevig zijn aan de regels die de maximale uitzettingen
van de Wereldbank bepalen en derhalve ook beperken.
Hetzelfde geldt voor de regionale ontwikkelingsbanken.
Om d.m.v. garantiestellingen toch te komen tot een grotere
(netto) overdracht van fondsen naar NODC’s stelde prof.
Zolotas, gouverneur van de Bank of Greece, aan bovenstaande groep van experts voor een ,,International Loan Inswance
Fund” op te richten. Dit fonds zou met name garanties
moeten verstrekken voor de financiering van betalingsbalanstekorten. Aangezien een dergelijk fonds volledig in de overheidssfeer zou werken en wederom de lasten zou leggen op de
ontwikkelde landen, lijkt het niet erg veel kans van slagen te
hebben.
Ook andere ideeën die zijn gericht op het beschermen
van de positie van een bepaalde groep, zoals de ,,safety
net”-gedachte die de commerciële banken in belangrijke mate
– .
zou moeten vrijwaren voor eventuele verliezen bij de internationale kredietverlening, lijken door hun vrij eenzijdige optiek
weinig kans te maken. De vele ideeën, ten slotte, die zijn
geopperd om de toegang voor NODC’s tot de internationale
geld- en kapitaalmarkten te vereenvoudigen, gaan praktisch
alle uit van de aanpassing en uitbreiding van de bestaande
mogelijkheden om aldus verbetering te brengen in het huidige
slechte functioneren van deze markten.
De kernvraag is: functioneert het internationale geldstelsel
wel zo slecht? Zijn er geen andere duidelijke redenen voor het
feit dat bepaalde NODC’s in zo geringe mate toegang hebben
tot de internationale geld- en kapitaalmarkten? Moet de
recycling wel op grote schaal worden uitgebreid via multi- of
bilaterale overheidskanalen? Wordt daardoor de economische zelfstandigheid van ontwikkelingslanden versterkt of
maakt het deze NODC’s nòg afhankelijker van toekomstige
hulp?
Naar onze mening is er ruimte voor een onafhankelijke,
maar met IMF, Wereldbank en de regionale ontwikkelingsbanken samenwerkende instelling die:
leningen via recyclinggelden garandeert, die de economische positie van NODC’s verbeteren;
de risico’s van het financieren van commerciële projecten
kan gelijkschakelen met die van door de overheid verst.rekte of gegarandeerde financieringen;
zoveel mogelijk gebruik maakt van en aansluit bij bestaande kanalen van kennisoverdracht, zoals die van de commerciële banken en bedrijven;
aan de kredietverschaffers (b.v. OPEC-landen) dezelfde
zekerheid kan verschaffen als deze landen nu wenselijk
achten.
Wij denken hierbij aan het opzetten van een internationale
kredietverzekeringsmaatschappij; International Credit Guarantee Fund (KGF).

Het ICGF
Het doel van het ICGF is het bevorderen van de overdracht
van financiële hulpbronnen naar commercieel aantrekkelijke
projecten in met name de ontwikkelingslanden. Om dit doel te
verwezenlijken zal het ICGF garanties stellen aan potentiële
kapitaalverschaffers. Deze garanties zullen betrekking hebben op twee typen risico’s, nl. de financiële risico’s die
voortvloeien uit een commercieel aantrekkelijk project (het
niet nakomen van rente- en aflossingsverplichtingen uit de
opbrengst van het project) en het landenrisico (het niet
nakomen van rente- en aflossingsverplichtingen van een land
aan buitenlandse schuldeisers).
Het ICGF verkrijgt zijn garantieaanvragen van belangengroepen die geïnteresseerd zijn in het ontwikkelen van commerciële projecten in ontwikkelingslanden. Dergelijke
belangengroepen zullen met volledig uitgewerkte projectvoorstellen bij het ICGF moeten aankloppen. Een volledig uitgewerkt voorstel houdt in: identificatie van de eigenvermogensverschaffers, een beschrijving van het project,
cash-flow-projecties, bedrag waarvoor garantiestelling wordt
gezocht alsmede het financieringspakket voor de verschaffing
van het vreemd vermogen, inclusief een bereidheidsverklaring van voldoend kapitaalkrachtige groepen (b.v. banken of
OPEC-landen) om dit vreemd vermogen ook daadwerkelijk
te verschaffen. Dergelijke belangengroepen kunnen b.v. zijn
particuliere en staatsbedrijven in ontwikkelingslanden, particuliere en staatsinstellingen in OPEC-landen en particuliere
en staatsbedrijven, alsmede handels- en investeringsbanken in
OPEC-landen en andere ontwikkelde landen.
Elk project moet op zich worden beoordeeld en moet
voldoen aan de volgende criteria:
1. het project moet commercieel aantrekkelijk zijn;
2. het project moet binnen de door de overheid van de
ontwikkelingslanden gespecificeerde prioriteiten voor
ontwikkeling vallen;
3. het ontvangende land moet de absorptiecapaciteit hebben
om de additionele stroom van importgoederen te verwerken. Het zal tevens de arbeidskrachten, de grondstoffen en
de infrastructuur moeten hebben om dergelijke projecten
te kunnen absorberen zonder de prijsstabiliteit en de
arbeidsmarkt te ontwrichten;
4. het project moet een bepaalde minimale omvang hebben
(b.v. $ 10 mln. equivalent).
Voor een project dat aan bovenstaande voorwaarden
voldoet, kan het ICGF een garantie verstrekken die het risico
moet dekken van het niet-nakomen van de financiële verplichtingen door ofwel het project ofwel het land ofwel door beide.
Het ICGF zal daarvoor een zekere vergoeding, de garantieprovisie, vragen. De kapitaalverschaffe& zoals b.v.-de commerciële banken. sluiten rechtstreeks een kredietovereenkomst af met de kredietnemers. Garantiestelling t.a.v. het
totaal of gedeelte van het vreemd of eigen vermogen voor het

ESB 3-12-1980

project kan dan aan het ICGF worden gevraagd. Het kapitaal
zal rechtstreeks aan de kredietnemers ter beschikking worden
gesteld zonder tussenkomst van het ICGF. Een bewijs van
ontvangst moet echter door de kredietnemer aan het K G F
worden overlegd alvorens de dekking van de risico’s ingaat.
De kapitaalverschaffers en het ICGF sluiten een garantieovereenkomst, die aangeeft de omvang en de aard van de
garantie (volledige of partiële garantie), de provisie die daarvoor moet worden betaald en de looptijd van de garantie.
Deze garantieovereenkomst houdt in dat het ICGF automatisch alle rechten verkrijgt van de kapitaalverschaffer zodra
betalingsachterstand van het project of het land optreedt. De
kapitaalverschaffer krijgt het verzekerde bedrag uitbetaald
volgens het oorspronkelijke terugbetalingsschema of een
ander voor hem acceptabel schema.
Iedere groep die belang heeft bij het ICGF, zoals centrale
banken en overheden in de ontwikkelingslanden en die in de
OPEC- en OESO-landen en ook de commerciële banken
kunnen aandeelhouder worden van het ICGF. Het ICGF zal
,,open ended” moeten zijn, m.a.w. elke centrale bank, commerciële bank of overheid moet een aandeel kunnen kopen.
Om echter van de voordelen vande garantiestelling te kunnen
genieten, moeten zowel de kapitaalverschaffers (centrale
banken, particuliere banken en overheden) en de kredietnemers (centrale banken en overheden) aandeelhouders van het
ICGF zijn.
Het aandelenkapitaal zou kunnen worden gesteld op ten
minste $ 1 mrd., waarvan niet meer dan 10% hoeft te worden
gestort. Een derde van het aandelenkapitaal kan worden
gereserveerd voor ontwikkelingslanden (overheden/centrale
banken), een derde voor lidstaten van de OPEC en voor
lidstaten van de OESO (overheden/centrale banken) en een
derde voor de commerciële banken. De nominale waarde van
een aandeel zou ten minste $ 10 mln. groot moeten zijn
waarvan $ 1 mln. gestort dient te worden. De overige $ 9 mln.
kan het garantievermogen vormen. Na een aanloopperiode
kan de vermenigvuldigingsfactor tussen garantiestelling en
garantievermogen van het ICGF geleidelijk worden opgevoerd tot b.v. 25 : 1. Het aandelenkapitaal kan op elk gewenst
moment worden uitgebreid door de aandeelhouders te vragen
hun garantiegedeelte in het aandeel te vergroten. Een meerderheid van b.v. 67% van alle stemmen zou moeten beslissen
over een dergelijke kapitaalsuitbreiding. Hierbij zou men
gebruik kunnen maken van het systeem van schriftelijke
stemming.
Elke aandeelhouder zal een stem in het ICGF kunnen uitbrengen overeenkomstig zijn aandeel. Als er meer dan 50
aandeelhouders zijn, dan zal niemand meer dan 2% van het
totaal uit te brengen aantal stemmen mogen hebben. Elke
groep aandeelhouders (ontwikkelingslanden, OPEC/OESOstaten, particuliere banken) kiest twee gouverneurs voor
het ICGF. Deze zes gouverneurs benoemen op hun beurt een
,,managing director” die op zich dan weer de noodzakelijke
staf recruteert. De gouverneurs komen geregeld bij elkaar om
het beleid van het ICGF aan te geven en uit te werken. Op de
jaarvergadering worden de inkomsten en uitgaven besproken
en kan over een eventuele dividenduitkering worden beslist.
Ten slotte zullen de belangrijkste beleidswijzigingen kunnen
worden doorgenomen. Ook kan bij die gelegenheid tot een
uitbreiding van het aandelenkapitaal worden besloten.
Het ICGF moet zijn inkomen verwerven uit garantieprovisies. De operationele uitgaven en de verliezen moeten worden
gedekt door de garantieprovisies. Netto inkomen moet worden toegevoegd aan de reserve, totdat deze voldoende groot is
om eventuele verliezen te kunnen dekken. Nadat deze reserves
zijn gevormd en de kosten zijn goedgemaakt, kan het overgebleven gedeelte van de garantieprovisie worden verdeeld over
de aandeelhouders. De netto verliezen zullen uit de reserves
worden gedekt of, in de beginperiode, uit het gestorte aandeienka~itaai. iaar moet een winst- en verliesrekening aan
Elk
de aaAdeelhoud&s worden overlegd en goedgekeurd door de
jaarvergadering.

Voordelen

In het bovenstaande is een aantal ideeën uitgewerkt die het
economisch weerstandsvermogen van een land kunnen vergroten en die tevens recycling kunnen bevorderen. Een dergelijk systeem heeft naar onze mening de volgende voordelen:
voor ontwikkelinnslanden:
fondsen van internationale origine komen in grotere
hoeveelheden beschikbaar;
fondsen van internationale origine komen vrij voor projecten die een land helpen ontwikkelen en de betalingsbalans in evenwicht helpen brengen;
de leningkosten hoeven met een I C G F niet hoger te liggen
dan zonder een dergelijke instelling, daar kapitaalverschaffen met een geringere vergoeding genoegen zullen
nemen omdat er garanties verschaft worden; de garantieprovisie komt binnen bij het I C G F die een surplus aan de
leden/aandeelhouders uitkeert;
het huidige grote verschil in risico bij het financieren van
overheden en van commerciële projecten zal zeer sterk
worden teruggebracht;
deze ontwikkelingslanden krijgen door de ICGF-garanties
de gelegenheid om waar ook ter wereld hun leningspenningen te besteden; dit schept een aanmerkelijk grotere
vrijheid dan anders gebruikelijk is. Hierdoor kunnen de
comparatieve voordelen beter worden benut;
de structuur van de externe schuld ondergaat een belangrijke verbetering door een vergroting van het aandeel van
middellange schuld o p commerciële projecten;

voor OPEC- en OESO-landen:
OPEC- en OESO-landen hebben een nieuwe reële beleggingsmogelijkheid met een zeer beperkt risico;
de fondsen worden gerecycled met veel geringer risiconiveau dan zonder ICGF het geval zou zijn;
er kan meer gerecycled worden;
er zal een grotere vraag naar goederen en diensten ontstaan in de ontwikkelde- en de OPEC-landen vanwege de
overdracht van koopkracht naar de ontwikkelingslanden;
voor commerciële banken:
de banken bereiken hun landenlimiet in een veel later
stadium en kunnen derhalve hun limiet voor zaken sterk
verhogen en lagere kosten doorberekenen aan kredietnemers aangezien garanties worden gesteld voor het
krediet- en het landenrisico;
de banken kunnen ook aan een groter aantal ontwikkelingslanden lenen dan nu het geval is;
voor alle groepen:
elke winst wordt uitgekeerd. Hoe beter het ICGF werkt
hoe hoger de uitkering.
Mocht de bovenstaande gedachte o p te veel bezwaren
stuiten, dan suggereren wij dat de EG te zamen met de commerciële banken in dit gebied en de Lomé-landen een ,,European Credit Guarantee Fund” oprichten, dat functioneert
zoals in dit artikel is aangegeven.
C.J. de Koning

Auteur