Ga direct naar de content

Reactie op: Kosten en baten van financiële internationalisering

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: juli 13 2006

Paul Cavelaars
Afdelingshoofd Monetair beleid van de Nederlandsche Bank

Het artikel van Ewald Engelen in dit themanummer illustreert dat de omvang van de financiële
markten en de financiële internationalisering
sterk is toegenomen. Engelen benadrukt het
belang van de financiële sector voor de werkgelegenheidsgroei in Nederland in de afgelopen
twintig jaar, maar ten aanzien van deze laatste
ontwikkeling constateert hij ook dat het tij sinds
2000 lijkt te keren. In deze bijdrage plaats ik
twee kanttekeningen bij zijn analyse. Ten eerste
is het twijfelachtig of de door Engelen gestelde
hoofdvraag ten aanzien van financiële internationalisering (zegen of vloek?) kan worden
beantwoord door alleen naar het werkgelegenheidseffect te kijken. Mij lijkt een bredere
invalshoek nodig. Misschien wel de belangrijkste bijdrage van financiële internationalisering
aan de welvaart is dat economische agenten
zich via internationale risicospreiding kunnen
verzekeren tegen asymmetrische schokken. Dat
leidt in beginsel tot een gelijkmatiger beloop
van de inkomens van gezinnen en bedrijven
(Sill, 2001; Bierut en De Haas, 2007). Een
ander aspect van financiële internationalisering
is dat landen profiteren van een internationaal
georiënteerde financiële sector, onder meer
doordat de efficiëntie van de sector hierdoor
meestal stijgt (Kose et al., 2006). Ook kunnen internationale kapitaalstromen bijdragen
aan productiviteitsgroei, doordat directe buitenlandse investeringen gepaard gaan met de
overdracht van technologische en organisatorische kennis. Daarmee wil niet gezegd zijn dat
financiële internationalisering alleen zegeningen
kent. Grensoverschrijdende financiële stromen
kunnen onevenwichtigheden in de reële economie versterken, of zelf een bron van instabiliteit
vormen. De zeer ruime liquiditeitsverhoudingen
van de afgelopen jaren en de daarmee samenhangende snelle stijging van de vermogensprijzen vormen een illustratie van zo’n risico. De
genoemde aspecten zijn minder goed meetbaar
dan de werkgelegenheid in de financiële sector,
maar daarmee niet minder belangrijk.

reactie

Reactie op: Financiële internationalisering
als zegen en vloek
Aan het einde van zijn betoog gaat Engelen in
op de positie van Nederland als financieel centrum en noemt hij maar liefst acht verklaringen
voor de vermeende teruggang. De conclusie dat
de positie van Nederland verzwakt, lijkt echter
nogal voorbarig. Weliswaar was de jaarlijkse
groei van de toegevoegde waarde van de financiële en zakelijke dienstverlening in 2002–04
minder hoog dan voor de economie als geheel, maar in 2005 was dat al weer anders.
Hetzelfde geldt voor de groei van de werkgelegenheid, zoals kan worden afgeleid uit tabel 2
en 3 in het artikel van Engelen. Wat bovendien
niet in deze tabellen staat, maar blijkt uit data
van Eurostat en de OESO, is dat eenzelfde
patroon zichtbaar is in andere landen. Dit geldt
zowel voor continentaal-Europese landen als
voor het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde
Staten, wat erop wijst dat de daling van de
werkgelegenheid in de financiële en zakelijke
dienstverlening in Nederland niet het gevolg is
van een verschuiving naar elders, maar van een
gezamenlijk patroon dat zich in vrijwel alle landen voordoet. Een meer aannemelijke verklaring
voor de door Engelen geschetste ontwikkeling
is dan ook dat de financiële en zakelijke dienstverlening harder dan andere sectoren getroffen
zijn door de wereldwijde koersval op de financiële markten in de nasleep van de ICT-boom.
Dit heeft geleid tot een aantal jaren van rationalisatie in de financiële sector en zeker ook in
de ICT. Maar daarin staat Nederland bepaald
niet alleen.

Literatuur
Bierut B. en R. de Haas (2007) Financiële puzzels in het
eurogebied ESB, (4501) 24-27.
Kose, A., E. Prasad, K. Rogoff en S. Wei (2006) Financial
globalisation: a re-appraisal. NBER working paper 12484.
Sill, K. (2001) The gains of international risk sharing,
The Federal Reserve Bank of Philadelphia Business
Review, 2001(Q3), 23–32.

ESB

juli 2007

47

Auteur