Ga direct naar de content

Rare varianten

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: april 9 1997

Rare varianten
Aute ur(s ):
Keuzenkamp, H.A.
Ve rs che ne n in:
ESB, 82e jaargang, nr. 4101, pagina 281, 9 april 1997 (datum)
Rubrie k :
Redactioneel
Tre fw oord(e n):
overheidsfinanciën, belastingen

Het gaat goed met de Nederlandse economie. Het bbp groeide in 1996 bijna drie procent en zal in 1997 en 1998 nog iets meer stijgen 1.
De werkgelegenheid neemt met sprongen toe, in de periode 1995-1998 met ruim 400.000 arbeidsjaren (500.000 personen). Nog
mooier is dat het aantal personen met een werkloosheidsuitkering eindelijk weer zal dalen, tot 735.000 in 1998 (tegen 785.000 in
1996). Deze cijfers bieden ook meteen de relativering voor het Nederlandse mirakel: het niveau van de werkloosheid blijft
schrikbarend hoog.
De strijdleus van het kabinet, ‘werk, werk en werk’, blijft dus actueel. Desondanks lijkt het kabinet moeite te hebben met vasthouden aan
deze prioriteit. Dat blijkt uit de opdracht aan het CPB om enkele beleidsvarianten door te rekenen. In plaats van werk staat koopkracht
daarin centraal.
De gunstige economische ontwikkeling biedt budgettaire ruimte voor extra beleid. Volgens het regeerakkoord moet het
financieringstekort in 1998 teruggebracht zijn tot 2,6% van het bbp. De ramingen voorspellen dat het tekort aanzienlijk lager zal uitkomen,
namelijk op 2%. De ruimte moet benut worden voor verdere tekortreductie, of voor lastenverlichting. Het Planbureau heeft nu, op verzoek
van het kabinet, becijferd wat het gevolg is van een verlaging van het belastingtarief van de eerste schijf met een resp. twee procentpunt
(verlaging kost per procentpunt f. 21/4 mrd aan gederfde schatkistopbrengsten). Je hoeft geen rekenmeester te zijn om de kwalitatieve
effecten van tariefsverlaging te voorspellen: de koopkracht stijgt flink, de consumptie dus ook, het bbp groeit iets extra. En de
werkgelegenheid neemt met enkele duizenden personen toe (7.000 bij een tariefsverlaging van twee procentpunt). Niet onaardig, voor
een verkiezingsjaar.
Maar is de koopkracht werkelijk het probleem, waar de budgettaire ruimte voor ingezet moet worden? Op het eerste gezicht valt er wat
voor te zeggen. De economie groeit, maar de koopkracht blijft achter. De modale werknemer gaat er in 1996 tot en met 1998 jaarlijks maar
een kwart procent op vooruit, wie een minimum-uitkering ontvangt blijft zelfs rond de nul steken. Deze cijfers zijn echter ontleend aan een
rekensommetje (ruwweg de – matige – contractloonstijging min inflatie) dat geen recht doet aan veel feitelijke ontwikkelingen.
Ten eerste gaat het om statische cijfers in (toegegeven, het is wennen) een dynamische economie. Indien 500.000 personen een baan
vinden dan heeft dat veel grotere gevolgen voor de beschikbare inkomens dan de looninflatie. Voorzover de koopkracht stagneert betreft
het groepen die niet van de dynamiek profiteren, zoals degenen met uitsluitend AOW, of kansloze werklozen. Verlaging van de eerste
belastingschijf helpt hun weinig: bejaarden vallen (overigens ten onrechte) onder een lager tarief: in plaats van 37,5% bedroeg de
grijsschijf in 1996 15,4%. Aanpassing van de ouderenaftrek is wel effectief, dit is trouwens ook aangekondigd en kan, indien gewenst,
worden geïntensiveerd.
De tweede reden waarom de koopkrachtcijfers een vertekend beeld van de werkelijkheid geven is dat mensen ook aan andere zaken dan
uitkering of arbeid koopkracht ontlenen. De vermogenspositie van veel huishoudens is enorm gestegen door de waardevermeerdering
van huizen en aandelen. Het CPB schat dat alleen al de reële waardestijging van huizen in 1996 (ongeveer f. 50 mrd) structureel zo’n f. 5
mrd extra consumptie heeft opgeleverd. De totale consumptie is door de dynamische inkomensverbetering en de vermogenseffecten dan
ook aanzienlijk meer gegroeid dan de koopkrachtplaatjes doen vermoeden: ruim 3% in 1996, terwijl de prognose voor de komende jaren
ruim 2% bedraagt.
Koopkracht is dus niet het meest urgente probleem, behalve voor groepen zoals bejaarden, waarvoor meer doelgerichte maatregelen
voorhanden zijn, of kansloze werklozen, waar verbetering van arbeidsmarktkansen op termijn veel effectiever is. In plaats van het
doorrekenen van rare varianten had het Planbureau dus beter opdracht kunnen krijgen om te analyseren hoe lastenverlichting ingezet
kan worden om het arbeidsmarktprobleem versneld op te lossen. Het CPB heeft daarvoor nog wel wat in de la liggen 2. Verhoging van
het arbeidskostenforfait blijft een goede optie, dit vergroot de prikkel voor het aanvaarden van een baan. Ook het verhogen van de
belastingvrije voet of, beter, deze vervangen door een heffingskorting (die tegen het lage tarief wordt afgerekend en dus onnodige
koopkracht-winst voor veelverdieners beperkt), kan samen met verlaging van het bruto minimumloon een flinke bijdrage leveren aan
verlaging van arbeidskosten onderin, zodat ook de vraag naar arbeid daar stijgt (en mensen met Melkertbanen kunnen doorstromen). De
budgettaire ruimte biedt genoeg smeermiddel om ongewenste neven-effecten (zoals versmalling van de eerste schijf) op te vangen.
Ten slotte dient het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid een grondige tussenbalans op te stellen om inzicht te geven in het
succes van de vele (vaak experimentele) maatregelen zoals speciale afdrachtskorting, vouchers, Melkert-banen enzovoorts. Deze
beoordeling kan, samen met het rekenwerk van het CPB, ervoor zorgen dat de budgettaire ruimte wordt ingezet voor de beleidsvariant die

wel gericht is op de drie hoofddoelstellingen van het kabinet: werk, werk en werk

1 Centraal Planbureau, Centraal economisch plan 1997 , Sdu, Den Haag, 1997. De cijfers in dit artikel zijn aan bladzijden 23, 67 en de
bijlagen van het CEP ontleend.
2 Zie bijvoorbeeld Commissie Laagste segment arbeidsmarkt, De onderste baan boven, VUGA, 1994.

Copyright © 1997 – 2003 Economisch Statistische Berichten (www.economie.nl)

Auteur