De woningmarkt is een hot topic op dit moment. De huizenprijzen stijgen in hoog tempo, maar waarom gebeurt dit? En kunnen we er iets aan doen? Daarover gaat dit themanummer.
Mede onder invloed van de dalende hypotheekrente zijn de prijzen van koopwoningen tussen 2013 en 2020 fors gestegen. Maar de prijzen stijgen niet overal in Nederland even hard.
Waar voorgaande crises gepaard gingen met dalingen in de huizenprijzen, blijft een dergelijke prijscorrectie bij de huidige coronacrisis vooralsnog uit en neemt het groeitempo zelfs toe. Wat zou hieraan ten grondslag liggen — is er soms sprake van een zeepbel?
De woningmarktcrisis is in de publieke meningsvorming in korte tijd gepromoveerd tot staatsvijand nummer één. Gemiddeld genomen valt de woningprijsstijging echter te verklaren vanuit de inflatie en de lagere rente. Alleen in een paar steden, met name Amsterdam en Utrecht, zijn de prijzen naar Nederlandse maatstaven inmiddels erg hoog. Wat is een verstandige manier om hiermee om te gaan?
De mantra ‘bouwen, bouwen, bouwen’ klinkt als een logische oplossing voor de stijgende huizenprijzen in Nederland. Een financiële analyse maakt echter aannemelijk dat het vooral de groei van hypothecair krediet is, dat de prijzen opstuwt.
De stijgende huizenprijzen kunnen een risico vormen voor het financiële en macro-economische systeem. Er is echter niemand die beleidsmatig de verantwoordelijkheid neemt voor de stabiliteit van de huizenmarkt. De potentieel krachtigste instrumenten – de limieten aan hoeveel mensen kunnen lenen – blijven buiten het bereik van de toezichthouders, en worden door de politiek vooral gezien als consumentenbescherming.
Het is zo langzamerhand duidelijk dat de woningmarkt maatschappelijk totaal onwenselijke resultaten oplevert. Deze kunnen worden onderverdeeld in eerste-, tweede- en derdelijns-effecten.
In 2015 werd een deel van de langdurige zorg gedecentraliseerd naar de gemeenten om beter passende zorg te bieden en de zorgkosten te verlagen. Een onbedoeld effect van deze decentralisatie was dat gemeenten een financiële prikkel kregen om zorgkosten te verschuiven naar de Wet langdurige zorg. Als dit ook gebeurt, dan staat dat het halen van het oorspronkelijke doel in de weg.
Zelfstandig ondernemers ervaren in het algemeen minder psychische vermoeidheid door het werk (burn-out-klachten) dan werknemers. Maar terwijl de mentale vermoeidheid van werknemers volgens de Nationale Enquête Arbeidsomstandigheden de laatste paar jaar is afgenomen, komen dergelijke klachten bij zelfstandig ondernemers juist vaker voor.
Bedrijven met meer immateriële activa verschuiven meer winst om belasting te vermijden. Activa zoals patenten, handelsmerken, vergunningen en copyrights zijn gemakkelijk toe te schrijven aan bedrijfsonderdelen in andere landen, aangezien hun gebruik niet aan een locatie is gebonden.
De meeste van de in 2013 gestarte zelfstandigen verdienen met hun werk als zelfstandige vijf jaar later minder dan het minimumloon of ze zijn gestopt. Dit is vaker het geval voor zelfstandigen die zijn gestart vanuit een uitkering dan voor hen die vanuit loondienst begonnen zijn.