Strategic investment in innovation: capacity and timing decisions under uncertainty
De introductie van de spaarlamp in het begin van de jaren tachtig heeft niet geleid tot totale verdringing van de traditionele gloeilamp. Sterker nog, tot het verbod op Europees niveau enkele jaren terug heeft de gloeilamp het zeer goed gedaan. De introductie van de ledlamp was daarentegen veel geslaagder. Deze innovatie heeft wel geleid tot een sterke afname van de vraag naar gloeilampen ten gunste van een nieuw product, en in 2016 heeft General Electric zelfs besloten de spaarlamp uit te faseren in het voordeel van de nieuwere ledlampen. Wat verklaart dat de ledlamp succesvoller is dan de oorspronkelijke spaarlamp?
Een deel van de verklaring is dat de ledlamp veel vernieuwender was. Mijn proefschrift kijkt naar de optimale investeringsbeslissingen van vernieuwende bedrijven. Het laat zien dat in een model waarin bedrijven een optie hebben om te investeren en hun huidige productie te vervangen voor een vernieuwend product, niet altijd alle bedrijven deze keuze maken. Deze keuze hangt af van de mate van vernieuwing: een nieuw product is populairder bij bedrijven wanneer het innovatiever is. Dit zien we vaak in de praktijk, maar in de theoretische modellen binnen de industriële organisatieliteratuur blijkt dit alleen wanneer er specifieke aannames gedaan worden.
Een van de belangrijkste aannames die geleid heeft tot dit resultaat, en andere, is dat wij in onze modellen bedrijven vrij laten hun capaciteit te kiezen. Als twee bedrijven de optie hebben hun productie uit te breiden met een nieuwe generatie van hun bestaande producten, zien we dat grotere bedrijven het liefst innoveren. Dit gebeurt omdat na de introductie van het nieuwe product de vraag naar het bestaande product in elkaar zakt. Aangezien het grootste bedrijf hier het meeste onder zal lijden, innoveert dit het liefst als eerste: het is immers het bedrijf dat het meeste te verliezen heeft. Het bedrijf breidt slechts een beetje uit: voldoende om ervoor te zorgen dat de concurrent niet tegelijk maar later innoveert, en niet te veel zodat het de vraag naar het oude product zo min mogelijk schaadt. Hierdoor zien we dat entry deterrence, de strategie waarmee bedrijven potentiële concurrenten ontmoedigen, niet gebeurt middels het sterk uitbreiden van de productie, een standaardresultaat in de industriële organisatieliteratuur. In plaats daarvan zien we dat het gebeurt via timing: door vroeg genoeg uit te breiden stelt de potentiële concurrent zijn investering uit. Zonder concurrent had het bedrijf liever uitgebreid wanneer de algehele vraag veel verder gestegen was. Het gevolg is dat het dan een grotere capaciteit kan neerzetten dan als er een concurrent in het spel was. Daarom zien we dat entry deterrence plaatsvindt middels timing en niet door te overinvesteren.
Auteur
Categorieën