Pont
Enige maanden geleden schreef ik
op deze plaats een column over de verwording van de SER, die hier en daar
de aandacht heeft getrokken1. Terloops
merkte ik op: “De interne spanningen
nemen toe. Langzaam maar zeker verdwijnt Pont al achter het toneel. De
Groeneveldts en de Van der Scheuren
lopen zich al warm.”
Pont moet wel het gevoel hebben gehad, dat hij in zijn kaart werd gekeken.
Belangrijker is echter dat dergelijke persoonlijke gebeurtenissen deel uitmaken
van een maatschappelijk en economisch proces, dat men met Marx in de
hand beter doorschouwt dan wanneer
men een loopbaan slechts herleidt tot
subjectieve karakteristieken. Natuurlijk
verwisselden Kloos en Boersma ook
opvallend van plaats, maar de overgang van Pont is uiterst spectaculair.
Pont blijft natuurlijk Pont, maar het
methodologisch individualisme leert
ons dat zijn uitspraken, adviezen en beslissingen er als topambtenaar heel anders zullen uitzien dan we tot zover van
hem gewend zijn. Pont zal al spoedig
worden geconfronteerd met uitspraken
die hij in het recente verleden heeft gedaan en die hij in zijn nieuwe functie niet
kan honoreren. Dat komt niet, zoals hij
opmerkte, omdat hij als ambtenaar
geen politieke verantwoordelijkheid
draagt, maar eenvoudig vanwege de
andere rol die hij voortaan in het maatschappelijk leven speelt. Waarschijnlijk
staat het spreken van de waarheid op
gespannen voet met het uitoefenen van
hoge politieke en maatschappelijke alsmede ambtelijke functies. Afhankelijk
van de concrete positie die men inneemt, wisselt dan de hoeveelheid water die men bij de wijn doet.
Een kernvraag is echter of het vertrek
van Pont ook het signaal is voor het vertrek van de vakbeweging uit het economisch leven. Daarmee wordt niet bedoeld of nu aan de machtspositie van
de arbeid een einde is gekomen. Hoewel de macht van de werknemers in het
algemeen thans geringer is dan ruim
tien jaar geleden, mag men ervan uitgaan dat daarin straks verandering
komt als het economisch herstel verder
doorzet. De vraag is echter of deze
ESB 24-2-1988
A. Heertje
macht via het instituut vakbeweging tot
uitdrukking zal komen.
Met enige fantasie kan men zich de
vakbeweging als overkoepelende organisatie nog wel voorstellen, maar een
instelling die de werknemers massaal
op de been brengt om bijzondere arbeidsvoorwaarden af te dwingen kan
men er steeds minder in zien. De tegenstellingen tussen de werknemers worden daarvoor te groot. De arbeidsmarkt
kent ouderen en jongeren, geschoolden
en minder geschoolden, mannen en
vrouwen, handarbeiders en hoofdarbeiders, thuiswerkers en werkplekwerkers,
beslissersenuitvindersvanproblemen,
nachtwerkers en dagdromers en vermogende en onvermogende directeuren. Kortom, mede onder invloed van de
technische ontwikkeling vormt de arbeidsmarkt een steeds bonter patroon
van uiteenlopende belangen en individuele oogmerken van de verzameling
van werknemers. Nu steeds meer jongeren zich op bescheiden schaal op allerlei manieren aan ondernemersactiviteiten wagen, ontstaat ook een geleidelijke overgang van de kapitalistische
grootondernemer aan de ene kant en
het proletariaat aan de andere kant.
Deze ontwikkelingen brengen met
zich mee dat de werknemers de neiging
hebben zich groepsgewijze te vereni-
gen op bepaalde gemeenschappelijke
karakteristieken, waardoor homogene
groepen ontstaan die onderling zeer
verscheiden zijn. Zelfs is denkbaar dat
het zwaartepunt steeds meer komt te
liggen bij de afzonderlijke onderneming
en steeds minder bij de bedrijfstakken
en nog minder bij het gehele bedrijfsleven. Volgens deze gedachtengang zouden de tegenstellingen binnen de vakbeweging tussen de bonden steeds
scherpere vormen kunnen aannemen.
Ja, ook binnen de bonden kunnen dan
toenemende spanningen worden verwacht, al was het maar omdat de combinatie van het voortschrijden van de
techniek en het internationaliseren van
markten, de werknemers steeds meer
van elkaar vervreemdt.
Het zwaartepunt van de macht van
de werknemers komt dan steeds meer
binnen de ondernemingen zelf te liggen. Tegenover de leiding vormt men
een op kennis en informatie gebaseerde machtspositie, die veel effectiever is
dan de kwantitatieve kracht die een
overkoepelende vakbeweging kan uitoefenen. Langzaam maar zeker zien wij
dus het instituut van de vakbeweging
verdwijnen. Stakingen kunnen ook op
lokale schaal, per onderneming, worden georganiseerd. Het maatschappelijke prestige van de voorzitter van het
FNV wordt op termijn geringer, ook al is
Stekelenburg meer een vakbondsman
dan Pont. Maar dat was ook al zo voordat Pont er een punt achter zette.
1. A. Heertje, De verwording van de SER,
ESB, 28 oktober 1987, biz. 1011.
199