Ga direct naar de content

‘Piketty drong door tot media en groot publiek, maar de reikwijdte van het Groningse datacentrum is wereldwijd heel groot’

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: maart 1 2024

Eén van de verborgen pareltjes van internationaal economisch onderzoek vinden we in Groningen. Databanken liggen eraan ten grondslag, zo leggen Jutta Bolt en Robert Inklaar uit.

Over de interviewreeks Economische invloeden

Dit interview is deel 11 van een reeks interviews die journalist Peter Olsthoorn onafhankelijk hield met economische wetenschappers voor het project De Uitdagingen van Transitie van de decanen economie en bedrijfskunde.

 

Bekijk hier de overzichtspagina.

Het Groningen Growth and Development Centre (GGDC) van de Faculteit Economie en Bedrijfskunde van de Rijksuniversiteit Groningen is een mondiaal vermaard platform. Het biedt een reeks uitgebreide datasets die het GGDC zelf samenstelt en onderhoudt en open access beschikbaar maakt voor onderzoek naar economische groei en ontwikkeling

Jutta Bolt

Het platform biedt databanken over Productiviteit, Waardeketens, Historische Ontwikkeling en Structurele verandering.  Onderzoek gebaseerd op deze data publiceren GGDC-onderzoekers in toonaangevende academische tijdschriften zoals de American Economic Review, IMF Economic Review, Economic History Review. Maar hun data worden ook gebruikt in kranten en tijdschriften wereldwijd, zoals The Economist, Washington Post en New York Times, over onderwerpen zoals productiviteit en economische groei. Ook in onderwijs en onderzoek hebben de GGDC-datasets een prominente plaats, gezien de vele downloads en citaties van de data.

Jutta Bolt  is hoogleraar Mondiale Economische Geschiedenis aan de Rijksuniversiteit Groningen. In 2020 werd Bolt benoemt tot Aletta Jacobs hoogleraar aan de Faculteit Economie en Bedrijfskunde in Groningen. Ze heeft haar eigen onderzoeksgroep aan de Universiteit van Lund, gefinancierd door de Wallenberg Foundation en Zweedse Wetenschapsraad (Vetenskapsrådet).

Robert Inklaar

Voor ESB hebben we haar geïnterviewd, samen met Robert Inklaar, hoogleraar Economische groei en ontwikkeling, en daarnaast academisch partner van het CPB, adviseur van de Wereldbank, en directeur van het GGDC. Samen met co-auteurs won Inklaar de Kendrick prijs voor de publicatie: ‘Natural Resources and Missing Inputs in International Productivity Comparisons’. Inklaar: “Voor beoordeling van productiviteit kijken onderzoekers veelal naar arbeid en kapitaal, maar landen moet je ook beoordelen op hun rijkdom aan grondstoffen. Het meten en koppelen aan productiviteit levert echter technische problemen op en daarvoor boden we een nieuwe benadering”

Historisch welvaartsonderzoek

Het zwaartepunt van het historische welvaartsonderzoek binnen het GGDC ligt bij de Maddison Project Database. Dit project brengt bijdragen van wetenschappers wereldwijd samen in één dataset met historische gegevens voor inkomen en bevolking voor vrijwel alle landen vanaf de Romeinse tijd tot nu. Ze is oorspronkelijk samengesteld door Angus Maddison, en sindsdien regelmatig bijgewerkt op basis van historische groeigegevens en inkomensvergelijkingen tussen landen. Bolt coördineert dit Maddison Project.

Welke ambities heeft u?

“We kunnen in het Madison-project nu belangrijk onderzoek naar welvaart van landen doen en faciliteren, maar we zouden meer historische gegevens willen hebben voor meer gedetailleerde vergelijkingen tussen regio’s door de tijd. Zo werken we aan verbeterde schattingen van de omvang van bevolking verder terug in de tijd, een belangrijke indicator van ontwikkeling. Verder willen we meer pijlers van welvaart onderzoeken: in hoeverre dragen kapitaal, arbeid, onderwijs, politiek-economisch systeem et cetera bij aan welvaart?”

Wat zou u willen uitbreiden?

“Ik zou graag over een langere termijn de ongelijkheid tussen landen willen vergelijken. Het doel is een database met wereldwijde gegevens over verdeling van inkomens onder groepen binnen landen. Daarvoor moeten we veel gedetailleerdere gegevens hebben van arbeid en inkomen van verschillende groepen.”

U begon met de opzet van een database met ongelijkheidsindicatoren over een langere periode, te beginnen met de Afrikaanse landen. Waarom?

 “Het is belangrijk om te begrijpen wat de oorzaken zijn van grote verschillen in welvaart vooral ook binnen landen. Dit geeft inzicht in onderliggende structuren en helpt begrijpen waarom ongelijkheid vaak persistent is. Verschillende landen hebben we in kaart gebracht, zoals Botswana, Ghana, Uganda, Ivoorkust en Senegal.”

Wat vond u?

 “Aan de hand van lange termijn trajecten krijgen we inzicht in mechanismen van zowel persistentie als verandering. Een van de voorbeelden van vruchtbare aanpak is de studie van ongelijkheidstrends in Afrika. Het continent wordt gekenmerkt door de hoogste inkomensongelijkheden ter wereld. Tien van de top 20 van meest ongelijke landen ligt in Afrika.”

Tegelijkertijd constateert u grote regionale verschillen. De meeste landen in Oost- en West-Afrika worden gekenmerkt door minder inkomensongelijkheid dan die in Zuidelijk Afrika. Zuid-Afrika is momenteel het meest ongelijke land ter wereld. Wat leert dit?

Bolt: “Deze diversiteit laat zien dat een eenduidige verklaring niet afdoende is. Waarom heeft Ghana momenteel een redelijke gelijke inkomensverdeling en Botswana niet, terwijl het beide Britse kolonies waren? Daarvan leren we dat kolonisatie niet doorslaggevend geweest is, maar het beleid dat de verzelfstandigde naties vervolgens voerden compenseert, bijvoorbeeld het omgaan met waardevolle grondstoffen.”

Groei in Afrika zelf wordt belangrijker, te meer daar Europa momenteel een rem wil zetten op Afrikaanse economische vluchtelingen. Met welke kennis dragen jullie bij?

Inklaar: “Inzicht verwerven in de dynamiek in het verleden van landen wereldwijd, en nu specifiek van Afrikaanse naties, helpt ons te onderkennen welke uitdagingen er voor actuele economische politiek liggen. Waarom zijn Afrikaanse landen niet tot eenzelfde mate van industrialisatie en welvaartsgroei gekomen als Aziatische landen? En hoe kan het alsnog plaatsvinden?”

Bolt: “De verwachting is dat de bevolking van Afrika de komende decennia flink blijft groeien, en dus wordt economische groei in Afrika belangrijker. Uit ons onderzoek kun je ook afleiden dat het niet vanzelfsprekend is om zoveel mogelijk in Europa te investeren. De euro die we in Afrika investeren, levert meer op qua mondiale handel en welvaartsverdeling.”

Zelfs in ons land is niet breed bekend dat Groningen toonaangevend onderzoek naar ongelijkheid doet, maar de Franse econoom Thomas Piketty kent iedereen. Hou verhoudt zijn werk zich tot het Groninger onderzoek?

Inklaar: “Piketty en zijn collega’s hebben veel werk verzet om de hoogste rijkdom en inkomens in verschillende landen inzichtelijk te maken en in bredere economische en sociale context te plaatsen. Zijn Maddison lezing in Groningen in 2018 trok ook een enorm publiek en veel aandacht.”

De databases zijn overlappend, maar die van het GGDC is open en veel meer gebruikt in internationaal onderzoek. Waarom kreeg de Franse wetenschapper grote mondiale bekendheid en het GGDC niet?

Bolt: “Piketty drong door tot de media en het grote publiek. De reikwijdte van het GGDC binnen onze professie wereldwijd is heel groot, met meer dan honderdduizend bezoekers per jaar. Wij leggen een wereldwijd gewaardeerd fundament voor belangrijk vergelijkend en historisch economisch onderzoek.

Piketty kiest dezelfde invalshoek als wij met lange termijn onderzoek. Hij bepleit ingrijpen door overheden om te voorkomen dat het kapitaal de arbeid verdringt in de inkomensverdeling, waarvan een kleine groep profiteert. Dat is enorm inspirerend. We werken ook samen met hem voor onderzoek naar Afrikaanse welvaart.”

Kan de samenwerking tussen GGDC en onderzoeksgroepen bij andere Nederlandse business schools toenemen?

Inklaar: “Er is samenwerking met onderzoekers op het gebied van economische ontwikkeling. In Maastricht bijvoorbeeld doet het UNU Merit [United Nations University] aanverwant werk en ook op Wageningen University zit een sterke groep economen en economisch historici met aansluitende expertise.”

Bolt: “Meer samenwerking tussen business schools in Nederland zou mooi zijn, en dat zou kunnen worden versterkt doordat schools met verschillende focusgebieden elkaar kunnen versterken. Het is goed dat niet iedereen hetzelfde onderzoekterrein opgaat. Dit kan samenwerking vanuit verschillende perspectieven nuttig maken.”

Inklaar: “In internationaal verband zijn onze banden sterker, vaak in consortia of met de Wereldbank. Momenteel spelen we een belangrijke rol in een project over structurele verandering in zuidelijk Afrika, naar de mogelijkheden voor industrialisatie en andere paden voor economische ontwikkeling. We zien ook veel mogelijkheden voor onderzoek in gezondheidseconomie, als onderdeel van de tendens – ook bij business schools – om veel meer brede welvaart te onderzoeken. Ook het werk over ongelijkheid kan een belangrijke bijdrage leveren in de discussie over brede welvaart.”

Auteur

Categorieën

Plaats een reactie