Ga direct naar de content

Pensionering verbetert positie financieel kwetsbaren

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: april 1 2025

Een belangrijk doel van het Nederlandse pensioenstelsel is dat mensen hun levensstandaard na pensionering voort kunnen zetten. Wat zijn de kortetermijn­effecten van pensionering op de financiële positie? Een analyse op basis van bankrekeninggegevens.

In het kort

  • Na pensionering halveert het percentage mensen met ­schulden.
  • De positieve effecten zijn het grootst voor mensen met een zwakke financiële positie voor pensionering.
  • Mensen lijken over het algemeen dus goed rond te kunnen komen met hun pensioen.

Pensionering is een ingrijpende levensgebeurtenis die financiële veranderingen met zich meebrengt. Het standaard levenscyclusmodel voorspelt dat er gedurende het werkende leven vermogen opgebouwd wordt, dat na pensionering ontspaard kan worden. De empirische literatuur laat echter uiteenlopende resultaten zien: sommige studies spreken het levenscyclusmodel tegen, bijvoorbeeld door aan te tonen dat het vermogen gelijk blijft of zelfs toeneemt na pensionering (Love et al., 2009; Poterba et al., 2011; Olafsson en Pagel, 2018; Kieren en Weber, 2022). Anderen vinden bewijs dat het levenscyclusmodel ondersteunt, bijvoorbeeld dat uitgaven gelijk blijven (Banks et al., 1998; Bernheim et al., 2001; Lührmann, 2010), terwijl ook aangetoond is dat onder sommige omstandigheden er helemaal geen effect van pensionering op uitgaven is (Battistin et al., 2009; Aguila et al., 2011; Luengo-Prado en Sevilla, 2013; Agarwal et al., 2015; Been en Goudswaard, 2020). Ten slotte zijn er wisselende effecten gevonden van pensionering op schulden: Olafsson en Pagel (2018) vinden een afname van schulden terwijl Van Ooijen et al. (2015) dit niet vinden.

In dit artikel analyseren wij de invloed van pensionering op banksaldi en schulden door gebruik te maken van maandelijkse transactie-data van ING Nederland. Deze data bevatten maandelijkse informatie over inkomsten, uitgaven en balanstotalen van individuen.

Deze gegevens stellen ons in staat om het directe effect van pensionering scherp in beeld te brengen. We maken gebruik van de AOW-leeftijd en de verhoging ervan, wat zorgt voor exogene variatie in het moment van pensionering. Zo kunnen we controleren voor andere gebeurtenissen rond de pensionering die de consumptie beïnvloeden, zoals een achteruitgang in gezondheid.

Data en methode

We maken gebruik van geanonimiseerde gegevens van een steekproef van 12.000 ING-klanten die tussen januari 2017 en april 2021 met pensioen zijn gegaan. Zij hebben ING als voornaamste bank en ontvangen zowel AOW als aanvullend pensioen. In onze steekproef zitten dus geen klanten die alleen AOW ontvangen.

We gebruiken drie uitkomstmaten: ten eerste het maandelijkse saldo van inkomsten en uitgaven op betaalrekeningen, ten tweede het totaal van betaal- en spaarsaldi aan het eind van de maand, en ten derde een indicator die laat zien of de optelsom van betaal- en spaarsaldi negatief is. Het totaal aan betaal- en spaarsaldi berekenen we met een optelling van het totale saldo op individuele rekeningen en daarbovenop het totale saldo op gedeelde rekeningen, gedeeld door het aantal leden in de huishouding. Merk op dat we alleen ING-rekeningen observeren. Hierdoor zien we geen overschrijvingen van en naar andere bankrekeningen van hetzelfde individu.

Klanten uit onze steekproef zijn geboren tussen april 1952 en augustus 1953, en zij hebben niet allemaal dezelfde AOW-leeftijd. Klanten die geboren zijn tussen april 1952 en december 1952 bereikten de AOW-leeftijd zodra ze 66 werden (cohort 1). Klanten die geboren zijn tussen januari 1953 en augustus 1953 bereikten de AOW-leeftijd zodra ze 66 jaar en 4 maanden oud werden (cohort 2).

De gemiddelde leeftijd in de steekproef is 67 en de gemiddelde huishoudensgrootte is 1,77. Vijfenveertig procent van de steekproef is vrouw.

Om het effect van pensionering op de huishoud­financiën te meten, schatten we een fuzzy regression discontinuity-model. De AOW-leeftijd, die vaststaat per geboortecohort, creëert een discontinuïteit in de kans om met pensioen te gaan, en dit model gebruiken we om het causale effect van pensionering op huishoudfinanciën te meten. We schatten het model zonder de waarnemingen in de maand voor, de maand van, en de maand na het bereiken van de AOW-leeftijd (donut-model), omdat we niet geïnteresseerd zijn in een eenmalige piek op het moment van pensionering.

Twee cohorten

Om de modelanalyse goed te kunnen uitvoeren, is het van belang dat er voldoende mensen op de AOW-leeftijd met pensioen gaan (een duidelijke sprong bij de grens). Figuur 1 laat zien dat ruim dertig procent van de mensen vanaf 64-jarige leeftijd aanvullend pensioen ontvangt. Dit loopt geleidelijk op naar 50 tot 55 procent, waarna op de AOW-leeftijd een sprong plaatsvindt naar ongeveer 90 procent. Dit laatste komt bijvoorbeeld vanwege functioneel leeftijdsontslag op de AOW-leeftijd en omdat de AOW-leeftijd vaak geldt als een ankerpunt om met pensioen te gaan. Na de AOW-leeftijd loopt het percentage mensen dat aanvullend pensioen ontvangt geleidelijk op naar honderd procent. Cohort 2 heeft een hogere AOW-leeftijd en gaat gemiddeld later met pensioen dan cohort 1.

Bij 65 jaar zien we ook een sprong: ongeveer vijf procent van de mensen kiest om op deze leeftijd aanvullend pensioen te ontvangen. Dit duidt op een normeffect van de voormalige AOW-leeftijd van 65 jaar.

Financiële positie verbetert

Voor beide cohorten zien we een piek in het saldo van inkomsten en uitgaven op het moment dat men de AOW-leeftijd bereikt (figuur 2a). Dit wordt veroorzaakt door de afrekening bij het uit dienst gaan (bijvoorbeeld opgebouwd vakantiegeld dat uitgekeerd wordt) en de eenmalige uitbetaling van kleine pensioenen. Het totaal van betaal- en spaarsaldi neemt met de leeftijd toe, maar we zien geen duidelijke schok bij de AOW-leeftijd (figuur 2b). Tot slot daalt de fractie mensen met schulden naarmate de leeftijd toeneemt, met een opvallende daling bij het bereiken van de AOW-leeftijd (figuur 2c).

De modelresultaten in tabel 1 laten zien dat het ontvangen van aanvullend pensioen geen groot effect heeft op het maandelijkse saldo van inkomsten en uitgaven. Deze resultaten zijn ook statistisch niet significant. Interessant is dat de fractie individuen met schulden wel sterk afneemt bij pensionering. Dit duidt erop dat de opbouw van vermogen een langetermijneffect is maar dat schulden op korte termijn (deels) afgelost kunnen worden met eenmalige inkomsten op het moment van pensionering. Deze resultaten zijn zeer robuust, zo vinden we overeenkomstige resultaten als we gebruikmaken van difference-in-differences-­modellen (waarbij we de verhoging van de AOW-leeftijd gebruiken om causale effecten vast te stellen), als we hogere-­­orde-polynomen toevoegen en als we bandbreedtes rondom pensionering aanpassen.

Vooral bij kwetsbare groepen

De resultaten verschillen voor diverse subgroepen. Het saldo inkomsten en uitgaven neemt significant toe voor mensen met een laag inkomen en mensen die een UWV-uitkering ontvingen voordat zij AOW kregen. Zij lijken dus elke maand na pensionering meer reserves op te kunnen bouwen dan voor pensionering. Deze bevindingen worden ondersteund door het eindemaandssaldo dat voor deze groepen ook omhoog gaat.

Ten aanzien van spaargeld zien we dat het maandelijkse saldo van inkomsten en uitgaven juist toeneemt voor mensen die al relatief veel spaargeld hadden. Voor mensen met minder spaargeld zien we geen indicatie van een hoger saldo van inkomsten en uitgaven. Dit kan erop duiden dat ze van de hand in de tand leven. Ondanks dat ze maandelijks niet meer overhouden dan voor pensionering, neemt hun eindemaandssaldo wel toe als gevolg van extra inkomsten op het moment van pensionering.

In lijn met andere resultaten van de subgroepen zien we dat de fractie mensen met schulden significant afneemt voor alle subgroepen, en dan vooral bij mensen met een kwetsbare financiële positie vóór de AOW-leeftijd.

Conclusie

In een periode van ongeveer vier jaar daalt het percentage mensen met schulden bij pensionering met ongeveer drie procentpunt, wat neerkomt op een halvering van de fractie ten opzichte van vóór pensionering.

De grootste effecten vinden we voor mensen met relatief weinig inkomen en/of een uitkeringsverleden. Zij zien hun maandelijkse saldo van inkomsten en uitgaven met zo’n 30 euro per maand toenemen, hun eindemaandssaldo neemt toe met ruim 2.000 euro en het percentage mensen met schulden neemt af (−4 procentpunt). Voor mensen met relatief hoge inkomens en zonder uitkeringsverleden zien we minder uitgesproken effecten. Hoewel mensen met een hoog inkomen gemiddeld genomen een kleiner gedeelte van hun inkomen voor pensionering kunnen vervangen met pensioen (Knoef et al., 2016; IBO, 2024), zien we geen negatieve effecten van pensionering op hun financiële positie. Dit suggereert dat mensen over het algemeen rond kunnen komen met hun pensioen en erop vooruit gaan als ze voor pensionering zich in een financieel kwetsbare positie bevonden. Dit resulteert dan ook in mensen die beter in staat zijn dan voor pensionering om opgebouwde schulden af te lossen.

Getty Images

Literatuur

Agarwal, S., J. Pan en W. Qian (2015) The composition effect of consumption around retirement: Evidence from Singapore. The American Economic Review, 105 (5), 426–431.

Aguila, E., O. Attanasio en C. Meghir (2011) Changes in consumption at retirement: Evidence from panel data. The Review of Economics and Statistics, 93(3), 1094–1099.

Banks, J., R. Blundell en S. Tanner (1998) Is there a retirement-savings puzzle? The American Economic Review, 88(4), 769–788.

Battistin, E., A. Brugiavini, E. Rettore en G. Weber (2009) The retirement consumption puzzle: Evidence from a regression discontinuity approach. The American Economic Review, 99(5), 2209–2226.

Been, J. en K. Goudswaard (2020) Intertemporal and intratemporal consumption smoothing at retirement: Micro evidence from detailed spending and time use data. Journal of Pension Economics & Finance, 22(1), 1–22.

Bernheim, B.D., J. Skinner en S. Weinberg (2001) What accounts for the variation in retirement wealth among U.S. households? The American Economic Review, 91(4), 832–857.

IBO (2024) IBO Pensioenopbouw in balans. Document te vinden op www.rijksoverheid.nl.

Kieren, P. en M. Weber (2022) When saving is not enough: Wealth decumulation in retirement. Journal of Pension Economics & Finance, 21(3), 446–473.

Knoef, M., J. Been, R. Alessie et al. (2016) Measuring retirement savings adequacy: Developing a multi-pillar approach in the Netherlands. Journal of Pension Economics & Finance, 15(1), 55–89.

Love, D.A., M.G. Palumbo en P.A. Smith (2009) The trajectory of wealth in retirement. Journal of Public Economics, 93(1-2), 191–208.

Luengo-Prado, M.J. en A. Sevilla (2013) Time to cook: Expenditure at retirement in Spain. The Economic Journal, 123(569), 764–789.

Lührmann, M. (2010) Consumer expenditures and home production at retirement: New evidence from Germany. German Economic Review, 11(2), 225–245.

Olafsson, A. en M. Pagel (2018) The retirement-consumption puzzle: New evidence from personal finances. NBER Working Paper, 24405.

Ooijen, R. van, R. Alessie en A. Kalwij (2015) Saving behavior and portfolio choice after retirement. De Economist, 163(3), 353–404.

Poterba, J., S. Venti en D. Wise (2011) The composition and drawdown of wealth in retirement. The Journal of Economic Perspectives, 25(4), 95–118.

Auteurs

Plaats een reactie