Pensioen en zorg
Aute ur(s ):
Pelle, E.S. (auteur)
Walderveen, T.P. van
Ve rs che ne n in:
ESB, 81e jaargang, nr. 4055, pagina 357, 24 april 1996 (datum)
Rubrie k :
Redactioneel
Tre fw oord(e n):
pensioenen, gezondheidszorg
“Lang zullen we leven! En wie zal dat betalen …” is het motto van het congres dat Zorgverzekeraars Nederland en het Verbond van
Verzekeraars deze week organiseren. Het motto wijst op de vergrijzing van Nederland, en vooral op het financieringsprobleem dat de
vergrijzing met zich brengt: hogere AOW-premies, hogere pensioenlasten en een groter beroep op zorgvoorzieningen. De vraag wie
dat zal betalen, of meer nog de vraag op welke wijze dat betaald zal worden, komt in dit speciale nummer van ESB uitgebreid aan bod.
Alvorens deze vraag te beantwoorden, is het zinvol om te bedenken wat we willen. Pensioenvoorzieningen, maar ook zorgverzekeringen,
hebben vanouds twee bestaansredenen: ze kunnen een vorm van herverdeling bewerkstelligen, en ze bieden een verzekering tegen risico
(zie Verbon in deze ESB). De AOW is er in de eerste plaats voor herverdeling, omdat deze regeling mensen een bestaansminimum biedt
en zo de inkomensongelijkheid in de samenleving beperkt. Het verzekeringsmotief is meer van toepassing bij de aanvullende pensioenen,
waar de werkenden van nu premie betalen voor hun eigen, welvaartsvast pensioen. Een gevolg van deze welvaartsvastheid is echter dat
deze regelingen óók een herverdelende werking hebben: generaties die een snelle loonstijging meemaken krijgen naar verhouding veel
pensioen. De vraag is nu, welke mate van herverdeling en verzekering wij voor de toekomst wensen, en wat wij daarvoor over hebben.
Mogelijk zal de bereidheid tot herverdeling van rijk naar arm afnemen, als de kosten hiervan stijgen. Stijging van de AOW-premie is een
probleem, niet omdat mensen deze niet graag zouden betalen (onderzoek wijst op een grote solidariteit met ouderen; zie Becker), maar
vooral omdat al dan niet geaccepteerde premie tot gedragseffecten op de arbeidsmarkt leidt. Ook mensen die solidair zijn maken een
afweging tussen de kosten en baten van scholing of arbeidsparticipatie, en van een hoge AOW-premie gaat, via de wig, een
ontmoedigende werking uit. Velen komen in dit nummer tot de conclusie dat de AOW in elk geval niet geïndexeerd kan worden op de
algemene loonstijging (welvaartsvastheid), maar hoogstens op de prijsstijging (waardevastheid, zoals overigens al enige tijd het geval
is). Dit leidt tot een sluipende achteruitgang van de relatieve inkomenspositie van ouderen.
Aantasting van de AOW doet het belang van aanvullende pensioenen verder toenemen. Daardoor zal ook de herverdelende werking
ervan steeds grotere vormen aannemen, temeer omdat juist de ‘baby boom’-generatie een flinke loonstijging heeft meegemaakt. Meer
aanvullend pensioen betekent dan ook vooral dat de generatie die na de baby boom kwam, hogere pensioenpremies moet betalen.
Daarom wordt vaak voorgesteld om de systematiek van de aanvullende pensioenen te veranderen: van het eindloonstelsel naar een
beschikbare-premièregeling. Er is dan geen sprake meer van een pensioentoezegging, maar van een premietoezegging waardoor de
‘verzekerden’ het risico van een laag reëel rendement dragen (zie de bijdrage van De Beus).
Het lijkt onwaarschijnlijk dat met een lage AOW en een onzeker aanvullend pensioen recht wordt gedaan aan de preferenties voor
herverdeling en zekerheid. Een mogelijkheid is dan om de AOW toch met de lonen mee te laten stijgen. Een andere mogelijkheid, waar
Verbon voor pleit, is een vorm van inmenging in de pensioenmarkt, waarbij de overheid het inflatierisico van de aanvullende pensioenen
op zich neemt. In beide gevallen kost het bereiken van herverdeling en verzekering gemeenschapsgeld. Daaraan valt niet te ontkomen, en
hetzelfde lijkt te gelden voor de collectieve uitgaven in de zorgsector (zie de bijdragen van Van der Geest en Huijsman).
De oplossing die dan over blijft, is het vergroten van de capaciteit om deze collectieve lasten te dragen: een grotere arbeidsparticipatie,
vooral van ouderen. Dan snijdt het mes aan twee kanten: het aantal jaren dat AOW en pensioen moet worden uitgekeerd neemt af, en het
aantal jaren dat premie voor deze regelingen (en voor de zorg) wordt betaald, neemt toe. In dit nummer doet Delsen een aantal
voorstellen om grotere arbeidsparticipatie van ouderen mogelijk, en vooral aantrekkelijk te maken. Nu is vervroegde uittreding voor een
bedrijf vaak goedkoper dan aanpassing van de functie, en werknemers die akkoord gaan met een lager salaris zien niet alleen hun huidige
inkomen, maar ook hun complete pensioenaanspraken (eindloonstelsel!) verminderen. We zullen ons lange leven dus gewoon zelf
moeten betalen, door langer te werken.
Copyright © 1996 – 2003 Economisch Statistische Berichten (www.economie.nl)