Ga direct naar de content

Overheid stuwt inflatie op

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: augustus 7 1991

ECONOMIE

fonjunctuur

Overheid
stuwt inflatie
op
De angst voor oplopende inflatie
staat de laatste tijd weer centraal. Dit
geldt tenminste voor Nederland en
Duitsland, de twee landen waar de
prijsstijging al jarenlang onder die
van de andere westerse economieen
is gelegen (zie figuur 1 en 2). In de
landen om ons been is juist sprake
van een stabiele tot licht dalende inflatie. Ook de OESO voorspelt in
haar jongste Economic Outlook een
dalende inflatie in het gehele OESOgebied in 1992, maar in onder meer
Duitsland en Nederland wordt een
stijging verwacht. Hierdoor is bij
voorbeeld de Franse inflatie onder
die van Duitsland en Nederland gekomen. Een dergelijke ontwikkeling
kan vanzelfsprekend repercussies
hebben voor de rente-ontwikkeling,
niet alleen in de onderhavige landen, maar ook voor die landen in
het EMS-blok waar de Duitse mark
als anker fungeert. De overheid is de
grootste boosdoener voor de stijgende inflatie.

De oorzaken voor inflatie
In grote lijnen zijn er drie oorzaken
voor het oplopen van de inflatie, namelijk de bestedingen, de monetaire
ontwikkeling en de (produktie)kosten.
De bestedingsinflatie begint aan de
vraagkant: als in een evenwichtssituatie de vraag sterker stijgt dan de
produktie en er te weinig capaciteit
vrij is om aan deze extra vraag te voldoen, zal deze situatie uitmonden in
een prijsstijging. Dit geldt dan met
name voor de niet-verhandelbare
goederen. In Duitsland betreft dit bij
voorbeeld de knelpunten in de
bouwsector en de daarmee gepaard
gaande stijging van de huren. Andere goederen kunnen uit het buitenland worden gei’mporteerd om aan
de extra vraag te voldoen. In Duitsland wordt dit zichtbaar in het afnemende handelsoverschot.
Ook een ruime geldhoeveelheid kan
leiden tot extra vraag. De monetaire
eenwording van Duitsland leidde,
door de een op een omruil van Oost-

804

duitse munten in D-marken, tot een
toename van de geldhoeveelheid
met DM 180 miljard ofwel 15%. De liquiditeiten worden evenwel sneller
dan verwacht omgezet in lang spaargeld, waardoor de inflatie-impuls zal
meevallen. De totale Duitse geldgroei ligt momenteel op slechts 3,5%.
De derde oorzaak ligt aan de kostenkant. Duurder wordende importgoederen leiden tot het oplopen van het
algemene prijspeil. Omdat veel produkten, met name grondstoffen, in
dollars worden afgerekend, zien we
de recente dollarstijging terug in de
prijzen. Hier staat echter tegenover
dat de dollarprijzen van de meeste
grondstoffen onder druk staan. Per
saldo lijkt het effect van de grondstofprijsdaling groter dan dat van de
dollarstijging. Het gecombineerde effect van geimporteerde inflatie is tot
nu toe mee gevallen. Daarnaast
loopt, zoals gemeld, in de ons omringende landen de inflatie terug ondanks de duurdere dollar.
Een tweede vorm van kosteninflatie
is de stijging van de loonkosten, indien de loonstijging de prijsstijging
overtreft. Met name in Duitsland is
dit gevaar inderdaad reeel aanwezig.
In de Industrie worden dit jaar loonsverhogingen betaald van rond 7%.
Gezien de arbeidsproduktiviteitsstijging een gevaarlijk hoog niveau.
En de laatste in dit verband te bespreken oorzaak is de overheid, die
bij voorbeeld door haar fiscale beleid rechtstreekse invloed uitoefent
op de prijsontwikkeling. In zowel
Duitsland als Nederland geldt, dat
dit aspect zwaar meeweegt in het oplopen van de inflatie. Op de rol van
de overheid zal daarom hieronder
nader worden ingegaan.

men tot een gelijkschakeling tussen
oost en west is groot. En hoewel de
economic er in de oostelijke deelstaten steeds belabberder voor komt te
staan en er geen sprake is van arbeidsproduktiviteitsstijging, stijgen
de lonen er fors.
Om het effect van de eenwording op
de begroting te beperken, ontkomt
de Duitse overheid er niet aan de belastingen te verhogen. Naast een hogere belasting op winsten zijn het de
hogere accijnzen op bij voorbeeld
benzine en tabak, die de inflatie per
juli met naar schatting 0,5 tot 0,75
procentpunt opgestuwd hebben.
Daarmee komt de prijsstijging op
jaarbasis op 4,5%, een niveau dat
sinds het begin van de jaren tachtig
niet meer gezien is. De aangekondigde btw-verhoging van minimaal 1%,
maar misschien zelfs 2% per januari
1993, komt daar straks bij.

Problemen in Nederland

In Duitsland wordt de politick geconfronteerd met de gevolgen van
de eenwording. De politieke en sociale druk om zo snel mogelijk te ko-

Ook in eigen land vormt de overheid een kostenopdrijvende factor,
hetgeen gezien de ook hier heersende begrotingsproblematiek
geen verwondering wekt. Waren
het in eerste instantie de ziektekosten die met terugwerkende kracht
tot 1 januari noodzaakten tot een
opwaartse bijstelling van de inflatiecijfers, in de cijfers over juli komen de huurstijging met 5,5% en
de verhoging van de accijnzen op
benzine en tabak daar nog eens
bij. Daarnaast lijkt het er op dat
voor de eerder geplande btw-verlaging geen geld beschikbaar is.
Tot medio mei bedroeg de prijsstijging op jaarbasis al 3,3%. Naar onze
verwachting kan die in 1992 oplopen tot tegen 4%. Bij de presentatie
van het Centraal Economisch Plan
1991 en het Economisch Beeld 1992
uitte het CPB haar zorgen, en ook
De Nederlandsche Bank heeft voor
een uit de hand lopende prijsontwikkeling gewaarschuwd.

Figuur 1. Inflatie in Nederland (%)

Figuur 2. Inflatie in Duitsland (%)

Duitse eenwording kostbaar

3.5

3.5

J F M A M J J A S O N D J F M A M J J

J F M A M J J A S O N D J F M A M J J

Structurele component
De argeloze toeschouwer zou kunnen zeggen dat het hier om eenmali-

ge impulsen gaat, die na verloop
van tijd ook wel weer uit de jaar op

jaar cijfers zullen verdwijnen. Met de
onderliggende inflatie zou het dus
wel kunnen meevallen. Het gevaar
schuilt echter in het feit dat eenmali-

ge impulsen via de lonen omgezet
kunnen worden in Structurele factoren. Keer op keer wordt de vakbonden gevraagd zich behoudend op te
stellen met nun looneisen. In de afgelopen cao-onderhandelingen lijkt
er inderdaad sprake van een gematigde opstelling. Het blijkt nu echter
dat de onderhandelingen waarschijn-

lijk gebaseerd zijn geweest op te
laag ingeschatte inflatiecijfers. Het
zal dan ook steeds moeilijker zijn de
werknemers in te tomen, indien de
overheid achteraf met prijsopdrijven-

de maatregelen komt. Het gevaar
van een opnieuw optredende loon-

prijsspiraal, of in dit verband beter
een prijs-loonspiraal, komt zodoende om de hoek kijken. De overheid
maakt zich door haar gedrag dus
niet erg geloofwaardig tegenover de
vakbeweging.

Inflatie en belegger
Voor de belegger biedt bovenstaande schets geen al te aantrekkelijk
perspectief. Hoewel hoge rendementen behaald kunnen worden op belegging in vastrentende waarden in
Nederland en Duitsland, daalt bij
een gelijke nominale rente en oplopende inflatie het ree’le rendement.
Daarnaast moet de kans op verruiming van het monetaire beleid laag

worden ingeschat. Integendeel, verwacht wordt dat de Duitse Bundesbank niet ontkomt aan een verder
aanhalen van de monetaire teugels.
Aan een dating aan de lange kant
hoeft voorlopig ook niet te worden
gerekend. De mogelijkheid tot koerswinst op obligaties is dus beperkt.

Een dergelijk vooruitzicht ontneemt
ook aan de aandelenmarkt een belangrijke impuls, waar in het alge-

meen dalende rentes de aandelen relatief weer aantrekkelijker maken.
Hier zullen het vooral de internationale factoren en bedrijfswinsten

moeten zijn die de markten van hun
plaats krijgen.
Bert Zijlmans
De auteur is verbonden aan het economisch bureau van F. van Lanschot Ban-

kiers.

ESB 7-8-1991

Auteur