Ga direct naar de content

Oud en zelfstandig

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: september 5 1984

Oud en zelfstandig
Toepassing van maatschappelijke kosten-batenanalyse op de
huisvesting van ouderen
DRS. J.A. VAN DER VLIST*

De keuze van een geschikte huisvestingsvorm voor bejaarden is vaak een moeilijke. Enerzijds nemen
met het klimmen van de jaren vaak de lichamelijke en geestelijke vermogens af waardoor een steeds
groter beroep op hulp van buitenaf moet worden gedaan om nog zelfstandig te kunnen blijven wonen,
anderzijds weegt voor velen het verlies aan zelfstandigheid, dat optreedt bij verhuizing naar een
bejaarden- of verpleegtehuis, zwaar. Maatschappelijk gezien ontstaat hierdoor het vraagstuk op
welke wijze het beste in de behoeften van ouderen aan hulpverlening kan worden voorzien: door
extramurale voorzieningen in de vorm van hulp in de woning van de bejaarde of door intramurale
voorzieningen in de vorm van verzorging in bejaardenoorden of verpleeghuizen. Op grond van een
onderzoek dat voor de provincie Zeeland werd verricht, wordt in dit artikel deze keuze nader
geanalyseerd. Daarbij wordt gebruik gemaakt van een maatschappelijke kosten-batenanalyse waarin
is geprobeerd ook de offers in de vorm van verlies aan zelfstandigheid mee te wegen. Op grond van
deze analyse komt de auteur tot de conclusie dat er maatschappelijk gezien minder behoefte is aan
intramurale voorzieningen dan waarvan momenteel wordt uitgegaan.

Inleiding
Het ouder worden betekent voor een aantal mensen dat de lichamelijke en geestelijke vermogens afnemen. Handelingen die
men vroeger vrij wel moeiteloos kon verrichten, gaan steeds meer
inspanning vergen en soms zijn deze verrichtingen zelfs onmogelijk geworden. Bij de meeste mensen doen deze verschijnselen
zich pas voor bij het overschrijden van de vijfenzeventigjarige
leeftijd. Toch wordt deze problematiek dikwijls betrokken op de
personen van 65 jaar en ouder, hetgeen wellicht mede samenhangt met het beeindigen van beroepsactiviteiten in loondienst
als gevolg van pensionering. Ongetwijfeld kunnen lichamelijke
en geestelijke handicaps zich ook voordoen bij personen tussen
65 en 75 jaar, maar dit geldt ook voor degenen die jonger zijn
dan 65 jaar. Hoe dan ook, de ouderdom komt met gebreken en
dit betekent dat er bepaalde vormen van hulpverlening en specifieke bejaardenvoorzieningen nodig zijn.
Onlangs is een studie gepubliceerd getiteld Oud en zelfstandig
1) waarin een onderzoek is beschreven naar de benodigde bejaardenvoorzieningen in de provincie Zeeland. Het Nederlands Economisch Instituut heeft in een deelstudie 2) aandacht besteed aan
de wijze waarop in de behoefte van ouderen aan hulpverlening
het beste kan worden voorzien. Dit kan namelijk op twee wijzen
geschieden:
– de hulp wordt in de woning van de oudere verleend – de
zogenoemde extramurale voorzieningen. Deze voorzieningen hebben een zeer gevarieerd karakter. In dit verband worden genoemd gezinsverzorging, hulp van de kruisorganisatie, warme- maaltijdverstrekking, hulp bij alarmering en
dergelijke;
— de ouderen die hulp nodig hebben, worden in een afzonderlijke inrichting gehuisvest waarin de benodigde hulp wordt
verschaft, de zogenoemde intramurale voorzieningen: bejaardenoord en verpleeghuis.
890

Elk van deze categorieen voorzieningen hebben hun eigen
kosten en baten. Daarbij dient het verlies aan zelfstandigheid dat
het gevolg is (of kan zijn) van opneming in een intramurale voorziening als een negatieve bate te worden beschouwd. Met behulp
van de methode van de kosten-batenanalyse is in genoemde
deelstudie aangegeven op welke wijze het beste in de behoefte
aan hulp van ouderen kan worden voorzien.
Het bepalen van de validiteit
Het Provinciaal Opbouworgaan Stichting Zeeland heeft ten
behoeve van de uitgevoerde studie een enquete gehouden onder
600 op Walcheren en Noord- en Zuid-Beveland wonende personen van 65 jaar en ouder 3). Hierbij is onder meer gevraagd naar
de activiteiten die men niet (meer) kan verrichten. Voor het doel
van deze studie, het ontwerpen van een goed functionerend en

* Hoofd van de afdeling Regionaal Onderzoek van het Nederlands Economisch Instituut. Dit artikel komt in belangrijke mate overeen met een
voordracht gehouden op de 14-de conferentie van de International Association for Regional and Urban Statistics (IARUS) te [Copenhagen, 15-17
augustus.
1) Stuurgroep Onderzoek Bejaardenvoorzieningen in Zeeland, Oud en
zelfstandig – een onderzoek naar de voorzieningen voor ouderen in Zeeland, Provincie Zeeland, Middelburg, mei 1984.
2) Stichting het Nederlands Economisch Instituut, Oud en zelfstandig,
Deelonderzoek III, De behoefte aan bijzondere vormen van huisvesting
voor ouderen in Zeeland, Rotterdam, april 1984.
3) Een uitvoerige beschrijving van de enqueteresultaten vindt men in:
Provinciaal Opbouworgaan Stichting Zeeland, Oud en zelfstandig, Deelonderzoek I, Verslag van de enquete onder de ouderen van MiddenZeeland, Middelburg, maart 1984.

doelmatig systeem van huisvesting van ouderen, zijn de activiteiten die men niet (meer) kan verrichten ,,vertaald” in noodzakelijk te achten hulp, uitgedrukt in tijd. Er is onderscheid gemaakt
tussen zogenoemde intervalhulp (schoonmaakwerkzaamheden
e.d.) en dagelijkse hulp (lichamelijke verzorging, voeding, medicijnen toedienen e.d.).
De gradatie van verminderde validiteit naar categoric is vastgesteld door optelling van het benodigde aantal uren hulp per
week of het benodigde aantal minuten hulp per dag per betreffende activiteit. Hierbij is uitgegaan van het volgende schema:
•

aantal uren
intervalhulp:
per week
activiteit
— huishoudelijke werkzaamheden (afwassen,
planten water geven, lichte schoonmaak,
stofzuigen, exclusief: maaltijdverzorging)
— schoonmaakwerk (ramen zemen, dweilen,

werk waarbij bukken en tillen noodzakelijk
is, zoals verwijderen huisvuil)
— kleding en linnengoed verzorgen (bed verschonen, wassen, strijken)
— noodzakelijke maatschappelijke verrichtingen zoals geld opnemen, nota’s betalen,
eenvoudige formulieren invullen
— onderhouden van contacten buiten de deur
(boodschappen doen, op bezoek gaan, reizen, e.d.)
Totaal maximaal aantal uren per week

65-69 70-74 75-79 80-84 35-89 >90 Totaal
jaar jaar jaar jaar jaar jaar

Geen problemen a)
Uitsluitend behoefte aan

72

66

29

44

12

6

53

intervalhulp

< 4 uur per week
4-8 uur per week
> 8 uur per week
Totaal
Behoefte aan dagelijkse
hulp b)
< 1 uur per dag
1 – 2 uur per dag
2 – 4 uur per dag
Totaal
Totaal-generaal c)

6

13
5

7

3

4

22

15

7

11
1
1
—

8

7
16
11
35

15
3
—

5

—
—

22

38

41

6
12
8

12

5

21
12
26

6

24

20
19

19
5
3
3

3

—
6
6

6
10

16
18

26

13
4
2
2

13

12

21

30

50

82

21

100

100

100

100

100

100

100

a) Inclusief de ouderen die uitsluitend moeilijkheden hebben met traplopen.
b) In de meeste gevallen bestaat ook behoefte aan intervalhulp.
c) Optellingen kunnen verschillen door afronding.

Men ziet dat het percentage ouderen zonder gebreken sterk afneemt met het ouder worden. Van de jongste groep (65-69 jaar)

20

Het omzetten van waargenomen validiteitsgebreken 4) in benodigde hulptijd kan als volgt worden beschreven. Zoals reeds
vermeld zijn bij de gehouden enquete vragen gesteld over de conditie van de in het onderzoek betrokken ouderen. Ten einde dit

beeld te kunnen vertalen in de mate van validiteit van de ouderen
is een zogenaamde validiteitsschaal ontworpen, waarbij de aard
en omvang van door derden te bieden hulp als maatstaf is gekozen. Ten aanzien van een aantal mogelijke defecten in het persoonlijk functioneren is vastgesteld welke hulp bij het optreden
van het betreffende defect zou moeten worden geboden. Om die
vaststelling te kunnen doen is gebruik gemaakt van de meningen
van een groep mensen die normaliter betrokken zijn bij indicatiestelling voor hulpverlening. Uiteindelijk heeft dit geleid tot
een onderscheiding in drie hulpverleningsniveau’s:
I : geen hulpverlening nodig, maar er is wel aanpassing van de
woonsituatie vereist;
II : niet-dagelijkse hulp (intervalhulp) is noodzakelijk;
III: dagelijkse hulp is noodzakelijk.
Deze indeling is nader uitgewerkt voor de categorieen II en III.
Per categoric is een indeling gemaakt die de omvang van de nodig geoordeelde hulp aangeeft. Deze omvang is gemeten in de
hoeveelheid tijd die per hulpsoort dient te worden geboden. Met
de berekende benodigde hulptijd kan aldus een totaalaanduiding worden gegeven van het gebrek aan lichamelijke validiteit
van de betrokken personen. In label 1 komt duidelijk naar voren
dat bij een toenemend aantal personen lichamelijke validiteit

ESB 26-9-1984

Validiteit

> 4 uur per dag

aantal minuten
dagelijkse hulp:
per dag
activiteit
30
– warme maaltijd klaarmaken
– buiten de woning begeven (afgezien van
20
trappen lopen)
10
– bed opmaken (dagelijks)
20
– voor een broodmaaltijd zorgen
20
– aan- en uitkleden
– medicijnen toedienen (zonodig meerdere
10
malen per dag)
30
– binnen de woning verplaatsen
30
– gaan zitten en opstaan (ook uit bed)
90
– eten en drinken
40
– gebruik van het toilet
30
– gezicht en handen wassen
330
Totaal maximaal aantal minuten per dag

vermindert bij het ouder worden.

Tabel 1. Gebrek aan validiteit uitgedrukt in noodzakelijke hulp-

tijd naar leeftijdsgroep, in procenten

heeft ruim 70% geen validiteitsproblemen terwijl bij de oudste
groep – 90 jaar en ouder – dit nog maar 6% is. Bij het toenemen van de behoefte aan hulp ziet men eerst de behoefte aan intervalhulp (schoonmaakwerkzaamheden e.d.) toenemen van
15% tot ruim 40%. Vanaf 75 jaar blijkt de behoefte aan dagelijkse hulp (veelal ook gepaard gaande met intervalhulp) toe te
nemen vanaf 12 a 13% tot ruim 80%.
Het gebruik van voorzieningen

Uit het voorgaande is duidelijk geworden in welke mate de validiteit afneemt bij (een aantal) ouder wordende personen. Op
welke wijze wordt nu in de hieruit voorspruitende behoefte aan
hulp voorzien?
Voor een deel kan aan deze behoefte worden tegemoetgekomen door het kunnen beschikken over passende woonvoorzieningen. De term ,,woonvoorziening” dient in dit verband ruim
te worden gei’nterpreteerd. Het gaat hierbij niet alleen om de
woonvoorziening sec, maar ook om de eventueel hierbij behorende of hieraan toegevoegde dienstverlening, meestal aangeduid met intramurale en extramurale voorzieningen.
De intramurale voorzieningen die overwegend of speciaal
bestemd zijn voor ouderen worden gevormd door verpleeghuizen en bejaardenoorden. In intramurale voorzieningen zijn de
verzorgden permanent gehuisvest en wordt tegelijkertijd verzorging en/of verpleging geboden. Oorspronkelijk waren verpleeghuizen uitsluitend gericht op verzorging en verpleging. Bij de bejaardenoorden lag het accent meer op de verzorging. In de
laatste tijd zijn de grenzen tussen beide accommodaties aan het
vervagen. Met name wordt gestreefd naar verpleging van sommige categorieen patienten in bejaardenoorden door samenwerking tussen verpleeghuizen en bejaardenoorden. Deze tendentie
moet stellig als positief worden gekenmerkt: verplaatsing van
oudere en zieke personen is dan minder nodig; gedwongen scheiding tussen partners komt dan minder voor.
Het wonen in een tehuis neemt toe naarmate men ouder is terwijl toch de lichamelijke gebreken gelijk zijn. Van de personen
beneden de 80 jaar verblijft 4% in een tehuis tegen 35 bij de personen boven de 80 jaar. Dit verschil is, zoals uit label 2 blijkt,
niet alleen toe te schrijven aan verschillen in validiteit.
4) De gehanteerde methodiek is in belangrijke mate ontworpen door drs.
A.J.M. Willemse, destijds werkzaam bij de Zeeuwse Raad voor Ouderen. Bij het ontwerpen van de methodiek is gebruik gemaakt van het
systeem voor de indicatiestelling ten behoeve van de gezinsverzorging en
van het systeem voor de formatiebepaling van de toegestane personeelssterkte voor de bejaardenoorden.

891

Tabel 2. Validiteit, huisvesting en leeftijd, in procenten van de

Kosten en baten van de verschillende vormen van Huisvesting

betreffende leeftijdsgroep

van ouderen
Jonger dan
80 jaar

Validiteit

80 jaar

en oudcr

niet in
een
tehuis

Behoefte aan dagelijkse hulp
Totaal

niet in

63
24

_
—

9

4

19
33
13

4
29

96

Geen gebreken
Alleen behoefte aan intervalhulp

wel in
een
tehuis

4

64

35

een
tehuis

wel in
een
tehuis
2

De in een tehuis wonenden behoren overwegend tot de groep
personen die dagelijkse hulp behoeven. Welk deel van de bejaarden in een tehuis woont is verder onderzocht, maar gelet op het
voorgaande is de ingestelde vraaganalyse beperkt tot de groep
die dagelijkse hulp behoeft.
Uit deze statistische analyse is gebleken dat naast de mate van
lichamelijke validiteit de volgende vraagfactoren van betekenis
zijn:
a. de aan- of afwezigheid van een partner. Woont men samen
met een partner dan zal met (wederzijdse) hulp aan de bij velen levende wens tot zelfstandig wonen tegemoet kunnen
worden gekomen;
b. geestelijke conditie. Vertoont men naast lichamelijke ook
geestelijke gebreken, dan zal in een aantal gevallen toch eerder tot huisvesting in een tehuis worden besloten;
c. de leeftijd zelf. Deze factor heeft waarschijnlijk een complexe invloed, waarop hieronder nader wordt ingegaan.
In eerste instantie kan worden gedacht aan de betekenis van de
hoogte van de leeftijd bij de beoordeling van de mogelijke toelating tot een tehuis. Voorts kan nog rekening worden gehouden
met een psychologisch aspect: een bij het ouder worden meer
vertrouwd raken met dit feit, met als gevolg een grotere acceptatie van de gedachte van het wonen in een tehuis. Men krijgt in een
aantal gevallen ook een groeiend besef van een grotere kans op
afneming van de validiteit en men zal dientengevolge zekerheid
zoeken om ,,als de nood aan de man komt” te kunnen rekenen
op hulp. Dat is een zekerheid die in vele gevallen uitsluitend kan
worden verworven bij opneming in een tehuis.
Ten slotte moet nog worden gewezen op de toeneming van de
kans dat bij de (eventueel aanwezige) partner ook meer gebreken
gaan voorkomen. Men kan ervan uitgaan dat gemiddeld beide
partners elkaar niet veel in leeftijd ontlopen. In label 1 is al gebleken dat beneden de 80 jaar bij ruim zestig procent zich geen
lichamelijk gebreken voordoen. Heeft men beneden de 80 jaar
zelf dagelijkse hulp nodig en leeft men samen met een partner,
dan heeft men dus een kans van ruim 60% dat deze partner geen
lichamelijke validiteitsproblemen vertoont. Deze kans daalt tot
gemiddeld 20% voor de boven de 80-jarigen. Indien de partner

nog wel een goede valiteit heeft, is het waarschijnlijk dat met het
klimmen der jaren het verschaffen van hulp aan de minder valide
partner niettemin moeilijker en in een aantal gevallen onmogelijk wordt. Het beschikbare materiaal liet niet toe de invloed van
de genoemde leeftijdsaspecten nader te analyseren.
Tot besluit geven wij in tabel 3 nog enige verdere resultaten
van de ingestelde vraaganalyse (ten behoeve van de statistische
betrouwbaarheid diende een aantal onderscheiden categorieen
te worden samengevoegd).

Tabel 3. Het percentage ouderen die dagelijkse hulp behoeven en
niet in een tehuis wonen
Categoric

I.

II.
III.

892

Ouderen met partner en ouderen zonder partner (de
laatste groep alleen met retatief weinig lichamelijke en
zonder mentale handicaps)
Ouderen zonder partner met relatief veel lichamelijke of
met mentale handicaps
Ouderen zonder partner met rela’ief veel lichamelijke en
met mentale handicaps

Percentage

circa 75%
circa 40%

circa 20%

Voor de op te stellen kosten-batenanalyses zijn twee typen
huisvesting onderscheiden, te weten wel of niet in een tehuis (met
de kosten van de eventueel benodigde hulp). De tehuizen zijn
met het oog op de kosten nog nader onderscheiden in bejaardenoorden en verpleeghuizen.

Kosten 5)
Onder de – maatschappelijke – kosten worden begrepen alle
offers die door wie dan ook moeten worden gebracht. Met andere woorden: wie de kosten moeten dragen, hetzij betrokkenen,
hetzij de overheid, hetzij anderen, is in dit verband niet relevant.
Het gaat om de offers die de maatschappij als totaliteit moet
brengen. Ook de hulpverlening die door partner, familie of anderen om niet wordt verschaft, zal in dit verband tot de offers

worden gerekend.
Voor het zelfstandig wonen wordt in eerste instantie de woonlast (inclusief voeding, verwarming en verlichting) gecalculeerd.
Deze kosten zijn gesteld op gemiddeld f. 8.500 per persoon per
jaar. De eventueel noodzakelijke hulpverlening wordt afzonderlijk in rekening gebracht tegen een tarief van f. 30 per uur voor
intervalhulp en van f. 45 per uur voor dagelijkse hulp. De kosten
voor een plaats in een bejaardenoord bedragen f. 32.500 per jaar
en in een verpleeghuis f. 75.000 per jaar.
De kosten van het zelfstandig wonen blijken tot en met een
dagelijkse hulpverlening van maximaal een half uur (plus de
daarbij behorende intervalhulp van 9 uur per week) het laagste.
Daarboven is een bejaardenoord voordeliger. Vergeleken met
een verpleeghuis is het zelfstandig wonen minder kostbaar voor
zover er minder dan 3 uur dagelijkse hulp thuis wordt verschaft
(plus de daarbij behorende intervalhulp van 12 uur).

Baten
Moet uit het voorgaande nu worden geconcludeerd dat een oudere die meer dan een half uur dagelijkse hulp behoeft, uit maatschappelijke overwegingen in een tehuis moet worden opgenomen? Indien het beleid hierop zou worden gericht, wordt geen
rekening gehouden met het verlies aan zelfstandigheid dat bij
opneming in een tehuis optreedt. In het navolgende wordt gepoogd ook dit verlies aan zelfstandigheid te kwantificeren.
Gemiddeld zijn in een bejaardenoord ouderen gehuisvest die,
indien zij zelfstandig zouden wonen, volgens onze raming 1 l/i
uur dagelijkse hulp (plus de bij behorende 12 uur intervalhulp
per week) nodig zouden hebben. Wij gaan er van uit dat bij een
dagelijkse hulpbehoefte van minder dan 1 !/2 uur (plus de bijbehorende 12 uur intervalhulp per week) opneming in een tehuis
neerkomt op ,,inleveren” van zelfstandigheid. Deze niet noodzakelijke vermindering van zelfstandigheid moet als een negatieve bate worden aangemerkt, maar het is onmogelijk deze negatieve bate rechtstreeks in geld uit te drukken. Er kan echter wel

een benadering van worden gemaakt 6).

5) De vermelde kostencijfers zijn ontleend aan Economisch Technologisch Instituut voor Zeeland, Oud en zelfstandig, Deelonderzoek II, De
exploitatiekosten van voorzieningen voor bejaarden, Middelburg, maart
1984.
6) Deze benaderingswijze sluit aan bij de schaduwprojectgedachte, zoals
die door Klaassen is gehanteerd voor het rekening houden met de schade
aan de natuur bij de bepaling van de kosten en baten van de uitvoering
van een project. Hierbij wordt ervan uitgegaan dat, gezien de schaarste
van de natuur in ons land, geen verdere aantasting daarvan wordt gedoogd. Voor de bij de realisering van een project te verwachten schade
dient dus een volledige compensatie plaats te vinden. Hantering van de
schaduwprojectmethode impliceert dat daarbij kan worden volstaan met
het hanteren van de kosten van het vermijden van schade in plaats van
een bepaling van de omvang van de schade zelf. Voor een meer uitgebreide uiteenzetting wordt verwezen naar L.H. Klaassen en J.A. van der
Vlist, De schaduwprojectmethode als hulpmiddel bij het opstellen van
kosten-baten analyses, Series Foundations of Empirical Economic Research, Nederlands Economisch Instituut, 1979, nr. 3.

In eerste instantie wordt er van uitgegaan dat elk individu
recht heeft op de hulp die, indien men deze wenst, noodzakelijk
wordt geacht. Vervolgens wordt als eis gesteld dat de zelfstandigheid van dat individu zolang en zoveel mogelijk moeten worden gehandhaafd 7). Men kan dan stellen dat de maatschappij
bij een dagelijkse hulpbehoefte van 1 !/2 uur bereid is om een bedrag aan kosten te maken om te voorzien in de behoefte aan
huisvesting en benodigde hulp voor de oudere. Heeft de oudere
op grond van zijn validiteit center minder dan 1 Vi uur hulp per
dag nodig en gaat hij toch naar een bejaardentehuis, dan offert
hij zelfstandigheid op waarvan de waarde minstens gelijk is te
stellen aan het verschil tussen de kosten van anderhalf uur dagelijkse hulp (plus de bijbehorende intervalhulp) en de kosten van
de werkelijk benodigde dagelijkse hulp (plus intervalhulp). De
kosten van huisvesting in een bejaardenoord dienen in de analyse met dit benaderde offer van verloren zelfstandigheid te worden verhoogd 6).
Aan de andere kant bestaat ook de mogelijkheid van onderverzorging, dat wil zeggen dat men minder hulp ontvangt dan op
grond van de validiteit nodig zou zijn. Dit werkt natuurlijk wel
kostenverlagend, maar men mist dan ook de mogelijke bate die
aan de hulpverlening zou worden ontleend. De waarde van deze
bate kan analoog aan het voorgaande ook minstens worden gelijkgesteld aan de kosten die zouden moeten worden gemaakt
om de noodzakelijk geachte hulp te verlenen. Op grond van het
gehanteerde principe dat iedere oudere – indien hij of zij dit
wenst – recht heeft op de hulp die op grond van de validiteit nodig is, kan onderverzorging dan maatschappelijk gezien niet tot
,,besparingen” leiden. Met de effecten van onderverzorging
hoeft daarom in deze analyse geen rekening te worden gehouden.
Uitkomsten van de vergelijking van de kosten en baten van het
al dan niet in een tehuis wonen

In bijgaande figuren zijn de resultaten van de kosten-batenvergelijking weergegeven. De lijn Kosten extramuraal geeft
alle kosten weer van huisvesting in een zelfstandige woning inclusief de kosten van de benodigde hulp (bij toenemende benodigde hulptijd). De lijn Offers bejaardenoord geeft weer de
kosten van het verblijf in een dergelijk tehuis (f. 32.500 per jaar)
plus de offers die het verlies aan zelfstandigheid met zich brengt.
Dit offer neemt af bij toeneming van de hulpbehoefte en verdwijnt bij een dagelijkse hulpbehoefte van 1 ‘/i uur of meer.

Figuur 1. Vergelijking kosten extramuraal wonen en offers bij
verblijf in bejaardenoord, perpersoon bijf. 45 per uur voor dagelijkse hulp en een ,,standaardpakket” dagelijkse zorg in een
bejaardenoord dat vergelijkbaar is met 1’A uur extramurale
hulpverlening
Kosten per

jaar in gld.
x 1.000

80

70
60
50
40
30
20

Offers bejaardenoord
(inclusief opoffering
zeifstandigheid)

10
0

2 Behoefte aan
dagelijkse hulp
in uren

Uit figuur 1 blijkt dat er op grond van de in het voorgaande gegeven beschouwing en bij bantering van de aangegeven bedragen
een evenwicht bestaat tussen kosten en baten bij een hulpbehoefte van bijna 1 uur per dag (en bovendien 12 uur intervalhulp per
week) bij:
ESB 26-9-1984

a. een uurtarief van f. 45 voor dagelijkse hulpverlening;
b. een standaardpakket dienstverlening van 1 1 A uur dagelijkse
hulp in een bejaardenoord.
Om de gevoeligheid van de bereikte uitkomst voor de gehanteerde veronderstellingen na te gaan, zijn ook nog vergelijkingen
gemaakt bij andere uurtarieven, namelijk f. 30 en f. 60. Zoals uit

figuur 2 kan worden afgelezen, blijkt het evenwichtspunt slechts
weinig te verschuiven, namelijk van circa 2 minuten minder dagelijkse hulpbehoefte bij f. 60 per uur naar circa 2 minuten meer
dagelijkse hulpbehoefte bij een uurtarief van f. 30. Deze geringe
mate van gevoeligheid moet worden toegeschreven aan het feit
dat bij een ander tarief zowel de kosten van dagelijkse thuishulp
als de negatieve baten van het opofferen van zelfstandigheid in
dezelfde richting veranderen. Bij een hoger respectievelijk een
lager tarief, stijgen respectievelijk dalen zowel de kosten van
thuisverzorging als de offers voor het gemis van zelfstandigheid.

Figuur 2. Vergelijking kosten extramuraal wonen en offers bij
verblijf in bejaardenoord, perpersoon bijf. 30, f. 45 enf. 60 per
uur voor dagelijkse hulp en een ,,standaardpakket” dagelijkse
zorg in een bejaardenoord dat vergelijkbaar ismetl’/iuur extramurale hulpverlening
Kosten per
jaar in gld.
x 1.000

80
70
60
50
40
30

Offers
bejaardenoord

20
100

‘/a

1

I’/a

2 Behoefte aan
dagelijkse hulp
in uren

Een grotere mate van gevoeligheid van de bereikte uitkomst
blijkt uit te gaan van de omvang van het aangenomen standaardpakket. Bij een verondersteld standaardpakket van 2 uur dienstverlening in een bejaardenoord verschuift het berekende evenwicht met 20% namelijk van circa 55 minuten naar 1 uur en 6 minuten (zie figuur 3).

De verschuiving is echter niet al te groot zodat eenvoudshalve
veilig kan worden uitgegaan van een verondersteld standaardpakket van 1 !/2 uur dagelijkse hulp en een evenwichtspunt bij 1
uur. Het voorgaande houdt in dat op sociaal-economische overwegingen opneming in een tehuis niet noodzakelijk behoeft te
worden geacht bij een hulpbehoefte van minder dan 1 uur per
dag.
De voor de provincie Zeeland uitgevoerde berekeningen leidden tot de conclusie dat bij een zelfde gebruik van de intramurale
voorzieningen als thans het geval is in 1992 ongeveer 11 % van de
personen van 65 jaar en ouder in een tehuis zou zijn gehuisvest.
Toepassing van het op grond van de baten-kostenverhoudingen
ontwikkelde criterium leidt tot een verlaging van dit percentage
7) Dit uitgangspunt wordt ook gesteld door de Nederlandse overheid,
zoals blijkt uit een brief aan de Tweede Kamer: ,,Het beleid van de Regering is crop gericht ouderen zolang mogelijk extramuraal te laten wonen.
Gebleken is dat het extramuraal wonen het geestelijk, sociaal en fysiek

functioneren van ouderen ten goede komt. Naast overwegingen van budgettaire aard zijn het vooral deze overwegingen die noodzaken tot een bevordering van het extramuraal laten wonen van ouderen”. Brief 20 juni
1983 van de minister en van de staatssecretaris van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur en van de staatssecretarissen van Sociale Zaken en
Werkgelegenheid en van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, Tweede Kamer, zitting 1982-1983, 17 393, nr. 6.

893

Figuur 3. Vergelijking kosten extramuraal wonen en offers bij
verblijfin bejaardenoord, perpersoon bijf. 45 per uur dagelijkse hulp en een ,,standaardpakket” dagelijkse zorg in een bejaardenoord dot vergelijkbaar is met 1 ‘A uur respectievelijk 2 uur extramurale hulpverlening
Kosten per
jaar in gld.
x 1.000

80

dicaps waarin thans door opneming wordt voorzien in dezelfde
mate wordt gecontinueerd. Ditzelfde geldt voor personen met
geen of een kleine behoefte aan hulp die op grond van de validiteit van de (overleden) partner in een tehuis zijn gehuisvest. Beperken wij het criterium van het evenwicht tussen baten en kosten tot de ouderen beneden de 80 jaar dan bedraagt het te verwachten percentage in een tehuis gehuisveste ouderen ruim 9 van
het aantal personen van 65 jaar en ouder.

70

Conclusie
60
50
40
30

Offers bejaardenoord

20
10
I

Vi

1
– 1’/2-uurspakket

– 2-uurspakket

2 Behoefte aan
dagelijkse hulp
in uren

Met behulp van de in deze bijdrage aangegeven methodiek is
het mogelijk gebleken de verschillen in kosten tussen het wel of
niet in een tehuis voor ouderen wonenden af te wegen tegen de
offers die opneming in een tehuis aan verlies van zelfstandigheid
met zich brengt. Ter voorkoming van misverstand wordt er nadrukkelijk op gewezen dat van het voorgestelde huisvestingsbeleid geen besparingen in de maatschappelijke kosten kan worden
verwacht. De maatschappelijke voordelen zijn gelegen in de
sfeer van het meer en longer behouden van zelfstandigheid.
J.A. van der Vlist

tot ongeveer 8 8). Hierbij is ervan uitgegaan dat voorziening in

8) Hierbij is dan ook nog rekening gehouden met tegemoetkoming aan
de bij het onderzoek gebleken — kleine — onbevredigde vraag naar

de behoefte aan dagelijkse hulp gecombineerd met mentale han-

opneming van personen die meer dan 1 uur dagelijkse hulp behoeven.

894

Auteur