Ga direct naar de content

Opmars der econometristen

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: december 9 1998

Opmars der econometristen
Aute ur(s ):
Ruyter van Steveninck, M.A. de (auteur)
Redacteur bij ESB
Ve rs che ne n in:
ESB, 83e jaargang, nr. 4182, pagina 965, 18 december 1998 (datum)
Rubrie k :
Tre fw oord(e n):
economen, top-30

Welke Nederlandse economen worden het meest geciteerd? Geert Hofstede is (sinds hij tot de economen wordt gerekend) de
onbetwiste nummer 1, maar daarachter vinden elk jaar kleine verschuivingen plaats. Opvallend dit jaar is de toegenomen rol van
econometristen.
De top-30 van 1998 heeft betrekking op de citaties die behaald zijn van 1993 tot en met 1997. Ten opzichte van de top van vorig jaar telt
1992 nu niet meer mee, en 1997 wel. Er zit dus een grote mate van inertie in het systeem, omdat slechts 20% van de citatie-periode
nieuw is. Toch bevat de lijst van 1998 (tabel 1) wel enkele veranderingen.

Tabel 1. De economen top 30 1998, citaties 1993-1997
plaats

1
2
3
4
5
6
7
8
10
11
12
13
14
15
17
18
19
20
21
22
23
24
25
26
27
28
29

mutatie

(=)
(=)
(=)
(=)
(=)
(+8)
(-1)
(=)
(+1)
(-3)
(+5)
(-1)
(=)
(-5)
(-3)
(+1)
(+2)
(-4)
(-1)
(N)
(N)
(+4)
(-3)
(-4)
(-3)
(=)
(-4)
(N)
(N)
(-7)

instelling

G. Hofstede
E.E.C. van Damme
S.J.G. van Wijnbergen
P. Nijkamp
J. Kremers
J. Hagedoorn
J. Magnus
P.P. Wakker
A.L. Bovenberg
F. v.d. Ploeg
H.J. Bierens
W.P.M.M. v.d. Ven
J.S. Cramer
A. Klamer
P. Rietveld
J. Hartog
A. Boot
G. Ridder
B.M.S. van Praag
H.P. Boswijk
P. Schotman
P.H. Franses
A. Kapteyn
J.P.C. Kleijnen
W.T.M. Molle
W.F. van Raaij
T. Kloek
B. Nooteboom
G.J. v.d. Berg
J.F. Kievit

UM/KUB
KUB
UvA/EZ
VU
Fin/Ocfeb
UM
KUB
KUB/UM
KUB/Ocfeb
PvdA
KUB
EUR
UvA
EUR
VU
UvA
UvA
VU
UvA/SEO
UvA
UM
EUR
KUB
KUB
EUR/NEI
EUR
EUR
RUG
VU
UvA

aantal

(aantal
citaten in
1997)

1.062
209
160
128
115
106

887
207
191
141
102
75

103
98
98

96
87
84

94
85
82
78
76
72
72
71

93
72
80
76
84
79
70
58

70
68
63
62
61
60
58
51
50
50
45
43
43

75
67
44
56
56
53
44
48
48

De beweging is het beste zichtbaar aan de hand van de in 1997 behaalde citaties (tabel 2). Het wordt wellicht wat saai, maar Geert
Hofstede staat bovenaan. In 1997 haalde hij weer meer citaties dan in het jaar ervoor en ook meer dan de nummers 2 tot en met 9 op de
lijst, en het verschil lijkt almaar groter te worden. De telling over de eerste negen maanden van 1998 (tabel 3) bevestigt dit beeld: ook hier
scoort hij hoger dan alle anderen uit de top-10 samen.

Tabel 2. Behaalde citaties in 1997

1
2
3
4

7
8

11
12
13
15
16
17

G. Hofstede
J. Hagedoorn
E. van Damme
P. Wakker
P. Nijkamp
J. Kremers
L. Bovenberg
S. van Wijnbergen
J. Magnus
H.P. Boswijk
P.H. Franses
F. v.d. Ploeg
J.S. Cramer
H.J. Bierens
B. Nooteboom
A. Boot
W.F. van Raaij
J.B. Opschoor
A. Kapteyn
E. Bartelsman

292
42
30
28
28
28
23
22
22
22
20
19
18
18
16
14
13
13
13
13

Tabel 3. De tipparade: citaties januari-september 1998
1.
2.
3.
4.
5.
6.
7.

10.

G. Hofstede
J. Hagedoorn
P. Wakker
J. Kremers
P. Nijkamp
E. van Damme
A. Boot
L. Bovenberg
W. v.d. Ven
J. Magnus

231
35
28
26
25
24
22
22
22
16

Ook de posities 2 t/m 5 zijn onveranderd, zij het dat nummer 4 (Jeroen Kremers, dertien citaties meer) nummer 3 (Peter Nijkamp, dertien
citaties minder) in het vizier begint te krijgen. De nummer 6 is John Hagedoorn, die maar liefst acht plaatsen gestegen is. Hagedoorn is
bedrijfseconoom, gespecialiseerd in samenwerking tussen ondernemingen (zie zijn ‘Van joint ventures naar contracten’, ESB, 1995, blz.
870-871). Andere stijgers zijn Herman Bierens (vijf plaatsen omhoog) en Philip-Hans Franses (vorig jaar nieuw, nu vier plaatsen hoger). J.
Pelkmans en P. Kooreman hadden met resp. 39 en 40 net te weinig citaties voor een plaatsje in de top.
Nieuwkomers
Er zijn dit jaar maar liefst vier nieuwkomers in de top-30, waarvan twee eigenlijk vorig jaar hadden moeten worden meegeteld: Peter
Boswijk van de UvA en Peter Schotman (mea culpa!). Beiden houden zich, net als nummer 22 van de top-30 Philip-Hans Franses, bezig
met tijdreeksanalyse, momenteel een van de populairdere takken van de econometrie. Boswijk richt zich daarbij vooral op de theoretische
aspecten van coïntegratie (tijdreeksen die afzonderlijk instabiel zijn, maar gezamenlijk met andere tijdreeksen wel een stabiel patroon
vertonen). Schotman, terug van weggeweest (30e/31e in 1996) heeft goed gescoord met een artikel over Bayesiaanse analyse van
tijdreeksen. Daarnaast is hij actief op het gebied van empirische bedrijfseconomie, in het bijzonder ondernemingsfinanciering.
Nieuw zijn verder Bart Nooteboom – vorig jaar negende in de tipparade, dus geen echte verrassing. Nooteboom is bedrijfskundige in
Groningen; zijn onderzoekterrein is de organisatie van ondernemingen en markten. Gerard van den Berg van de VU viel vorig jaar net
buiten de top, met negen citaties meer heeft hij het dit keer wel gehaald.
KUB en UvA aan kop
De in de top-30 voorkomende onderzoekers zijn voornamelijk afkomstig van de universiteiten met economische faculteiten. De
Katholieke Universiteit Brabant (KUB) heeft acht mensen in de top-30, net als de Universiteit van Amsterdam. De Erasmus Universiteit
Rotterdam (EUR) heeft er zes, de Universiteit Maastricht en de Vrije Universiteit vier, en de Rijksuniversiteit Groningen één. Ook Den
Haag doet goed mee (vier noteringen), maar De Nederlandsche Bank ontbreekt in de top-30. De Katholieke Universiteit Nijmegen en de
Landbouwuniversiteit Wageningen zijn niet vertegenwoordigd. Ten dele weerspiegelen deze cijfers overigens net zo goed het
aanstellingsbeleid van de universiteiten als het onderzoeksklimaat.
Of het nu komt doordat de SSCI meer tijdschriften is gaan meetellen, of dat Nederlandse economen meer zijn gaan publiceren, feit is dat
het voor de top-30 benodigde aantal citaten door de rijd spectaculair is toegenomen. In 1981 waren tien citaten al voldoende voor de
dertigste plaats, en dit steeg via 23 (in 1992 en 1993), 24 (1994), 28 (1995), 34 (1996) 39 (1997), naar 43 nu. Een verviervoudiging in zestien
jaar tijd. Misschien moeten we in plaats van nominale voortaan reële citaties gaan turven.
Publicatielijst
Aanstormend talent wordt beter zichtbaar door niet het aantal citaties, maar de publicaties te tellen. Dit is de methode van de economen
top-40 van de vacaturekrant Intermediair. Daarin zie je meteen welke Nederlandse economen op dit moment internationaal veel artikelen
schrijven. Maar of hun werk door anderen bruikbaar wordt geacht, moeten we nog maar afwachten…

Natuurlijk zijn er altijd sterke parallellen tussen beide lijsten geweest. Iemand die hoog in de Intermediair-lijst stond, publiceerde veel en
kwam vroeg of laat ook wel in de ESB-lijst terecht. Maar andersom ging dat niet altijd op: een aantal onderzoekers in de top-30
ontleenden veel van hun citaten aan één of meer zeer invloedrijke publicaties, vaak een boek en een aantal daarvan afgeleide
tijdschriftartikelen.
Vroeger had de opzet van de publicatielijst een wat ad hoc karakter. Recentelijk heeft CentER van de KUB de Intermediair-lijst echter
sterk geprofessionaliseerd (Arie Kapteyn en Petra van der Ham in Intermediar, 20 augustus 1998). Belangrijkste verschil is dat aan
tijdschriften wegingsfactoren zijn toegekend, gebaseerd op de inmpact. In hoeverre dit project doorgezet wordt moet nog worden
afgewacht, maar het begin is hoopvol.
Polderparade
In onze economentop gaat het om internationale tijdschriften, waarin de voortschrijding van de wetenschap plaatsvindt. Maar onderzoek
kan ook heel zinvol zijn om beleid op te baseren, of het kan de deelnemers aan een maatschappelijke discussie inspireren. Dat zijn geen
factoren die voor een citatie in een blad als Econometrica erg belangrijk zijn. Om ook recht te doen aan economen die voor Nederlandse
beleidsmakers en economen zinvol werk verrichten, is de top-30 dit jaar weer aangevuld met de ‘polderparade’
De overlap tussen de Polderparade en de top-30 is niet erg groot. Alleen Bovenberg en Kremers staan in de top-10 van beide lijsten. Dit
is waarschijnlijk geen toeval. Beide hebben eerst een tijd in de VS gewerkt, daar artikelen geschreven die hen wetenschappelijk aanzien
hebben gegeven en in de top-30 hebben gebracht, en zijn daarna teruggekeerd naar de polder, waar ze zich in het Nederlandse
beleidsleven hebben gestort. Opvallend volgens dit criterium is het ontbreken van Van Wijnbergen (hoog in de top-30) in de
polderparade, hoewel moet worden afgwacht of dit niet tijdelijk is.
De toekomst
Het feit dat de top-30 zelf nogal statisch is, heeft er toe geleid dat elk jaar twee extra lijsten toegevoegd zijn om nieuwe trends op te
kunnen merken. tabel 2 bevat de citaties van het laatste hele jaar waarover gegevens beschikbaar zijn (1997). tabel 3 bevat de tipparade: de citaties van de eerste negen maanden van het afgelopen jaar (1998). Beide tabellen hebben een zekere voorspellende werking:
veel (jongere) onderzoekers kondigen hier hun komst in de top-30 aan.
In 1997 had Hans Opschoor, hoogleraar milieu-economie aan de VU en rector aan het Institute of Social Studies in Den Haag (een soort
universiteit voor studenten uit ontwikkelingslanden) veel citaties. Opschoor stond al eerder in de top-30, en houdt zich met name bezig
met milieuvraagstukken. De relevantie hiervan, gekoppeld aan het feit dat zijn geciteerde artikelen van recente datum zijn, lijkt te
garanderen dat hij zijn opmars alsnog voort zal zetten. Erik Bartelsman (specialiteit: ontwikkelingen van (arbeids)productiviteit) staat net
als vorig jaar wel in de 1997 top, maar (nog) niet in de top-30. Net buiten de lijst viel (weer) Jan van Ours (goed ‘gescoord’ met 11 citaties
over o.a. de economische aspecten van drugsgebruik).
1998 (tabel 3) biedt vooralsnog geen nieuwkomers. Net buiten de boot vielen o.a. Jacob de Haan (Rijksuniversiteit Groningen) en
Sylvester Eijffinger (CentER, Katholieke Universiteit Brabant, het College of Europe te Brugge, en de Humboldt Universiteit Berlijn). Ook
voor hen geldt dat zij over zeer actuele onderwerpen (Europese economische en monetaire eenwording) publiceren, zodat de kans groot
is dat zij het volgend jaar wèl zullen halen.
Tot besluit
Citatie-analyse zal wel altijd verguisd en aanbeden blijven. Aan veel Nederlandse universiteiten wordt meer en meer bezuinigd. Veel te
veel ontslagen vallen op basis van (gebrek aan) anciënniteit. De uitstroom is het grootste onder de jongeren, hoewel zij vaak het meest
gemotiveerd zijn. Veel te weinig spelen geleverde wetenschappelijke prestaties hierbij een rol.
Zonder het belang van onderwijstaken te willen bagatelliseren, en zonder de pretentie te hebben een feilloze meetlat te hebben
geconstrueerd, hopen wij dat onze economen top-30 ook dit jaar weer een bijdrage kan leveren aan het zichtbaar maken van prestaties op
wetenschappelijk gebied.

Methode
De Social Sciences Citation Index
De economen top-30 wordt opgesteld met een aantal telregels, die bepalen welke economen en welke citaties meetellen.
Voor de citaties maken we gebruik van de CD-ROM Social Sciences Citation Index (SSCI), samengesteld door het
Amerikaanse Institute for Scientific Information. Dit instituut telt de citaties in ruim 1.500 wetenschappelijke tijdschriften op het
gebied van sociale wetenschappen, waaronder ongeveer 150 internationale economische tijdschriften.
Niet alle citaties worden meegeteld. Uitgezonderd zijn verwijzingen naar eigen werk, en verwijzingen in boekbesprekingen,
review-artikelen en ‘editorials’. En als er in een artikel meerdere malen naar dezelfde Nederlandse econoom verwezen wordt
telt dat maar voor één keer, zelfs wanneer het om verwijzingen naar verschillende artikelen gaat.
Het gebruik van de SSCI is overigens niet zonder problemen. Enkele auteurs hebben een naamgenoot, soms zelfs met
dezelfde voorletters! Als bij iemand plotseling tientallen citaten in het Vlaams Diergeneeskundig Tijdschrift of het Journal of
Suicidal Behavior vermeld staan, is dat reden om eens nader te gaan kijken. Van andere auteurs wordt de naam op
verschillende wijzen gespeld (Amerikanen hebben – zeker na Martin Van Buren – altijd veel moeite met Nederlandse namen),

en er zijn auteurs die onder verschillende voorletters geciteerd worden.

Wie tellen er mee?
Als vanouds is de Nederlandse economen top-30 bedoeld voor Nederlandse economen, dat wil zeggen: met de Nederlandse
nationaliteit, en werkzaam aan een Nederlandse instelling. Vervolgens is de vraag: wie is er econoom? Dit criterium is in de
loop der jaren flink versoepeld, tot ‘het zich bezig houden met onderzoek op het gebied van de economie’. Dat blijkt meestal
uit de plek waar men werkt: aan een economische faculteit of instelling als het CPB of CBS. Op de lijst komen mensen voor
met zeer verschillende onderzoeksgebieden: van macro-economen tot economisch psychologen. Ook econometristen tellen
mee, hoewel zij zich strikt genomen niet met economisch onderzoek bezighouden. Bij de bedrijfseconomen tellen de
financieel economen en organisatiedeskundigen wel mee, maar de accountants niet.

Citatie-analyse
Een kenmerk van citatie-analyse is dat er in het algemeen veel tijd overheen gaat voordat iemands prestaties zichtbaar
worden. De jonge econoom moet eerst onderzoek gepubliceerd krijgen, dan kunnen anderen het lezen en er gebruik van
maken, en die moeten vervolgens hun resultaten ook gepubliceerd zien te krijgen. Pas dan kunnen de citaties geteld worden.
Daarbij komt dat er geteld wordt over een periode van vijf jaar, zodat iemand jarenlang citaties moet behalen voor een plaatsje
in de top. Geen wonder dus, dat de lijst veel oudere economen bevat.

Beperkingen
Er kan een aantal bezwaren tegen de gehanteerde manier van tellen worden ingebracht. Het waarnemen van een citatie zegt
nog niets over de aard ervan. De ene keer wordt een baanbrekend idee door andere auteurs als inspiratie gebruikt, de andere
keer wijst een citatie op het gebruik van een dataverzameling. Soms wordt iemand die ondeugdelijk of dubieus onderzoek
publiceert aangehaald als voorbeeld van hoe het niet moet. Bovendien wordt de betekenis van een citatie sterk bepaald door
wie citeert, en waar. We hebben echter geen onderscheid gemaakt naar citaten uit A-, B- en C-tijdschriften.
Een bijzondere beperking van de ESB-lijst is ook dat een verwijzing alleen aan de eerste auteur van het geciteerde artikel
toegekend wordt. Economen die vaak als tweede auteur optreden, bijvoorbeeld als hun naam met een Z begint en de
auteursvolgorde alfabetisch bepaald wordt, zijn hierbij sterk in het nadeel. Per artikel per auteur wordt maar één citatie geteld,
ook al gaat het om verwijzingen naar verschillende artikelen. Een laatste bezwaar is dat alleen citaten in tijdschriftartikelen
meetellen, en niet die in boeken.

Oneigenlijk gebruik?
In zekere zin is de citatie-index ook vatbaar voor oneigenlijk gebruik. Bevriende onderzoekers zouden kunnen afspreken elkaar
te citeren, ook als dat strikt genomen niet functioneel is. Iemand zou, om zijn artikel eerder geaccepteerd te krijgen, een
referee van het desbetreffende tijdschrift kunnen citeren. Een hoogleraar zou zijn aio’s kunnen ‘dwingen’ hem te citeren, en
omgekeerd zouden de laatsten kunnen proberen bij hun promotor in het gevlei te komen.

Zie ook: De polderparade 1993-1997

Copyright © 1998 – 2003 Economisch Statistische Berichten (www.economie.nl)

Auteur