Op zoek naar de modale
werknemer
Koopkrachtoverzicbten zijn niet geschikt als middel om veranderingen
in depersonele inkomensverdeling te beschrijven. Het werkelijke inkomensverloop wordt voor zeker driekwart bepaald doorfactoren die in
de koopkrachtoverzichten niet zijn terug te vinden.
Een kwart eeuw geleden presenteerde het Centraal Planbureau voor het
eerst een ‘koopkrachtoverzicht’. Zoals bekend, beogen zulke sedertdien
frequent gepubliceerde overzichten
een indruk te geven hoe de koopkracht van bepaalde groepen zich, rekening houdend met de inflatie, ontwikkelt als gevolg van veranderingen
van regelingslonen en van overheidsmaatregelen op fiscaal en sociaal terrein1. Veel beleidsmakers hechten
grote betekenis aan het koopkrachtoverzicht. Zij koesteren de opvatting
dat koopkracht’plaatjes’ een redelijk
adequaat beeld geven van de inkomensontwikkeling van de betrokken
groepen in de nabije toekomst .
Zeker aanvankelijk stond de ‘modale werknemer’ in koopkrachtoverzichten centraal. Deze denkbeeldige inkomensontvanger heeft de volgende
kenmerken:
• gehuwd, twee kinderen op de basisschool;
• alleenverdiener in het particuliere
bedrijfsleven, met uitsluitend loon
en kinderbijslag;
• brutoloon net onder de premiegrens ziekenfondsverzekering3;
• uitsluitend standaardaftrekposten
die zijn verwerkt in de inhoudingstabel van de loonbelasting.
In de loop van de tijd zijn ook koopkrachtoverzichten gemaakt voor andere typen inkomensontvangers (bij
voorbeeld tweeverdieners), voor
andere inkomensniveaus (minimumloners, werknemers met een dubbelmodaal salaris), en voor andere sociaal-economische groepen
(ambtenaren, bejaarden met uitsluitend een AOW-uitkering, ontvangers
van een WAO- uitkering). De reden
lag doorgaans in de bijkans onverzadigbare informatiehonger van beleids-
ESB 17-11-1993
makers, die de genoemde groepen
belangwekkend vonden uit een oogpunt van inkomens- en lastenverdeling4
Kritiek op het
koopkrachtoverzicht
De afgelopen jaren zwol de kritiek
op het gebruik van koopkrachtoverzichten aan. De kritiek richt zich enerzijds op het grote gewicht dat politici
hechten aan de inkomensgevolgen
van allerhande overheidsmaatregelen. De fixatie op het koopkrachtplaatje belemmert in deze visie de totstandkoming van dringend gewenste
aanpassingen van de fiscale en de sociale wetgeving5. Anderzijds bestaat
inhoudelijke kritiek op het koopkrachtoverzicht. Daaraan liggen immers, zoals reeds bleek, sterk vereenvoudigende veronderstellingen ten
grondslag.
Ten eerste past slechts een (kleine)
minderheid van de werkelijk bestaande huishoudens in de geselecteerde
en gepresenteerde huishoudensprofielen (sociale minima, modale
werknemer en zo meer) . Ten tweede blijven veel relevante inkomensbestanddelen (andere inkomsten dan
loon en kinderbijslag, niet- standaard
aftrekposten) bij de opstelling van de
koopkracht’plaatjes’ buiten beschouwing. Ten slotte worden veranderingen in de huishoudens- en de
beroepssituatie verwaarloosd (scheiding, verandering van werkkring), terwijl zulke gebeurtenissen veel grotere gevolgen voor de koopkracht van
huishoudens blijken te hebben dan
de stijging van de cao- lonen en uiteenlopende overheidsmaatregelen. In
werkelijkheid wordt het inkomensbeloop voor zeker driekwart bepaald
door factoren die de opstellers van
koopkrachtoverzichten verwaarlozen,
zoals huwlijk, echtscheiding, de aankoop van een eigen woning, baanwisseling of overgang naar een uitkeringssituatie .
Om de genoemde redenen lijken
koopkrachtoverzichten ongeschikt
als middel om veranderingen in de
personele inkomens(verdeling) te beschrijven, zowel van jaar op jaar als
gedurende een reeks van jaren.
Probleemstelling
In dit artikel onderzoeken wij de
kwaliteit van het koopkrachtoverzicht
langs een niet eerder bewandelde
weg. Het onderzoek spitst zich toe
op de modale werknemer. Wij vergelijken de werkelijke koopkrachtontwikkeling van inkomensontvangers
die min of meer aan het profiel van
de modale werknemer voldoen, met
de door het CPB voor dit type huishouden berekende koopkrachtmutatie.
De werkelijke koopkrachtontwikkeling van geselecteerde huishoudens
wordt bepaald met gegevens uit het
Inkomens Panelonderzoek (IPO) van
het Centraal Bureau voor de Statistiek8. Ons beginjaar is 1988, omdat
het in 1984 opgestarte IPO toen voor
het eerst een voldoende omvang had
om de beoogde analyse uit te voeren.
1. Zie: M. van Schaaijk, Het koopkrachtoverzicht, ESB, 13 juli 1983, biz. 616-620.
2. Zie bij voorbeeld de Memorie van Toelichting op de begroting voor 1994 van
het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Tweede Kamer, vergaderjaar
1993-1994, 23 400 hoofdstuk XV, nr. 2,
biz. 10-13.
3. De premie(inkomens-)grens is het maximale inkomen waarover premie voor een
sociale verzekering wordt geheven.
4. E.A. Bolhuis, Koopkrachtoverzichten,
in: C.A. de Kam e.a. (red.), Bouwstenen
voor inkomensbeleid en sociale zekerheid,
VUGA, Den Haag, 1987, biz. 129-140.
5. Zie bij voorbeeld: C.J. Oort, Naar een tarief? Realistisch perspectief of dwaze
wensdroom?, Symposiumbundel ib 100,
Den Haag, 1992, biz. 17.
6. Zie: B.H.G.M. Grubben, Minimum, modale en bovenmodale inkomens in 1990,
Sociaal-EconomischeMaandstatistiek,
1993, nr. 9, biz. 13-17.
7. Onderzoekers van het CBS hebben dit
herhaaldelijk benadrukt. Zie voor een
overzicht: H. van de Stadt en J.P. de
Kleijn, Koopkrachtstatistieken, in: C.A. de
Kam e.a., op.cit., 1987, biz. 171-181; recent nog: L. Trimp, Inkomenspatronen,
supplement 10 Sociaal-Economische
Maandstatistiek, 1993, nr. 3, biz. 21-38.
1063
Wij volgen de inkomensgeschiedenis
van de geselecteerde inkomensont-
vangers tot en met 1991. Dit is het
meest recente jaar waarvoor de benodigde gegevens beschikbaar zijn.
Modale huishoudens in 1988
modale werknemer paslen. Om een
voldoende grote groep inkomensontvangers te verkrijgen, is de definitie
van een modale werknemer als volgt
verruimd. Uit het IPO zijn voor 1988
geselecteerd:
• huishoudens van eenverdieners
met kinderen; het aantal kinderen
Slechts weinig werkelijk bestaande
huishoudens passen precies in het gezinsprofiel van de modale werknemer. In 1988 telde Nederland ruim
5,7 miljoen huishoudens. Daarvan bestaat 36% uit echtparen met kinderen
(2,1 miljoen huishoudens) . De overige 3,6 miljoen huishoudens vallen al
dadelijk af, omdat hun type niet
strookt met de CPB-definitie (zie label 1). Van de echtparen met kinderen is in ruim de helft van de gevallen het hoofd werknemer in het
particuliere bedrijfsleven. Het gaat
hier om circa 1,1 miljoen mannen.
Een volgende eis luidt dat deze
werknemers eenverdiener moeten
zijn. Dan kwalificeren zich nog
643.000 huishoudens (label 2). Voorts
moet het bruto jaarloon van hel
hoofd van hel huishouden iels lager
liggen dan de premiegrens voor de
verplichie ziekenfondsverzekering.
Voor 1988 prikl het Planbureau het
modale loon op/ 41 000 . Indien
wij de modale werknemer zeer
scherp willen afbakenen, en ons beperken tol eenverdieners mel een
kan groler of kleiner dan twee
zijnlf;
• hoofd van het huishouden is werkzaam in loondienst in de particuliere seclor, mel een brulo jaarloon
Door hel begrip modale werknemer
aldus op le rekken, beval hel gebruikte inkomenspanel voor ons doel ruim
voldoende huishoudens (n = 2515).
Na ophoging passen in totaal 425.000
huishoudens uit de bevolking in hel
aangepasle modale profiel (in 1988).
Wij zijn nagegaan wal er in de periode 1988-1991 is gebeurd mel de
besleedbare inkomens van deze
425.000 ‘modale’ huishoudens, met
gebruikmaking van gegevens uit het
IPO.
Gedurende de beschouwde perio-
de van vier jaar verandert de samenstelling van 82.000 huishoudens door
scheiding, overlijden en doordat kinderen hel huis verlaten. Voor deze
19% van de huishoudens heeft hel
koopkrachloverzichl geen duurzame
belekenis. Hel plaalje veronderslell
immers een gelijkblijvende samenstelling van het huishouden. De samenslelling van 81% van de oorspronkelijke 425.000 huishoudens van
‘modale’ werknemers blijft in de periode 1988-1991 gelijk12. In hel vervolg concenireren wij ons op deze
overgebleven groep van 343.000
huishoudens.
Koopkracht 1988-1991
een veel te smalle grondslag om er
Onderzochte ‘modale’
werknemers
In hel onderzoek hebben wij de werkelijke inkomensonlwikkeling van
werknemers gelraceerd die in 1988
grosso modo in het profiel van de
1064
1.592
1.259
Echtpaar met kinderen
2.090
Overig huishouden
Hel brulo jaarloon van de overblijvende 343.000 ‘modale’ werknemers bedroeg in 1988 gemiddeld / 42.200.
Het daarbij behorende besieedbaar inkomen beliep/ 33.000 (label 3). Hel
verschil lussen beide inkomensbegrippen beslaal enerzijds uil overige inkomensbestanddelen, zoals inkomsten
uil vermogen en afgelrokken hypoiheekrenle, die in hel koopkrachloverzichl worden verwaarloosd. Anderzijds zijn overdrachlen aan de
colleclieve seclor afgelrokken .
804
5.745
Totaal
Tabel 2. Echtparen met kinderen
naar aantal verdieners, sociaal-economiscbe categoric en brutoloon
hoofd, 1988, x 1.000
tussen f 30 000 en/ 55 000;
42 000 gulden, dan resleren slechls
42.000 huishoudens (label 2).
De meeste van deze inkomensonivangers hadden in 1988 nog andere
inkomensbeslanddelen dan die welke in hel koopkrachloverzichl worden belrokken (loon, kinderbijslag
en standaard aftrekposlen). Hierdoor
voldeden in 1988 uileindelijk slechls
ongeveer tienduizend huishoudens in
alle opzichlen aan hel modale gezinsprofiel. In hel IPO gaal hel dan nog
om circa zeslig huishoudens. Dat is
probleem op le lessen.
Eenpersoonshuishouden
Echtpaar zonder kinderen
Totaal
• alle in het IPO bekende inkomensbestanddelen van het hoofd lellen
bruto jaarloon tussen de 40 000 en de
uilspraken over hel werkelijke inkomensbeloop van huishoudens op le
baseren. Door de definilie van ‘modale werknemer’ op le rekken, vail dil
Tabel I. Huisboudens naar samensteUing, 1988, x 1.000
Een- Tweeverd.
Totaal
w.o. werknemers
particulier bedrijf
• wv. met bruto loon
minder dan / 30.000
• / 30.000 tot 55.000
(/ 40 tot 42.000)
• / 55.000 of meer
verd.
2.090 1.162
929
1.108
643
465
44
48
300
93
725
425
73
42
290
174
31
116
8. Het Inkomens Panelonderzoek wordt
met ingang van het statistiekjaar 1984 jaarlijks gehouden. Zo’n panelonderzoek be-
vat gegevens over dezelfde huishoudens/
personen voor een (groot) aantal achtereenvolgende jaren. Dit maakt het mogelijk de individuele inkomensgeschiedenis
van individuen, en die van de huishoudens waarvan zij deel uitmaken, in detail
te beschrijven en te analyseren. Het IPO
is thans gebaseerd op een steekproef van
ongeveer 75.000 huishoudens. Voor alle
leden van deze huishoudens (circa
220.000 personen) verzamelt het CBS inkomensgegevens uit diverse overheidsadministraties, hoofdzakelijk uit de administratie van de Belastingdienst. Het panel
krimpt door het overlijden van steekproefpersonen. Het wordt jaarlijks aangevuld
met een steekproef uit immigranten en
personen die in dat jaar vijftien zijn geworden. Zo blijft het panel van jaar tot jaar
een goede afspiegeling vormen van de
Nederlandse bevolking.
9. Dit onderschat het belang van deze
huishoudens, omdat zij relatief veel personen tellen. In 1988 leefde 57% van de bevolking in huishoudens bestaande uit een
echtpaar met kinderen.
10. CPB, Centraal Economise/I Plan 1989,
biz. 79.
11. Eventuele inkomsten van thuiswonende kinderen blijven buiten beschouwing.
Het valt op dat in 35% van de 425.000
door ons als modaal aangemerkte huishoudens kinderen rrieeverdienden.
In 1988 ging het gemiddeld om ruim
/ 13.000 per modaal huishouden met
verdienende kinderen.
12. Indien kinderen worden geboren, beschouwen wij de samenstelling van het
huishouden als onveranderd.
13. In voorkomende gevallen zijn premies
voor particuliere ziektekostenverzekeringen meegenomen.
Tabel 3. Gemiddeld inkomen ‘modale werknemer’, 1988, x l.OOOgld
periode. De lien procenl van de huishou-
Figuur 1. Ontwikkeling reeel besteedbaar inkomen
Bruto loon man
42,2
dens die er het meeste
de verandering en spreiding, 1988-1991, % perjaar
Besteedbaar inkomen man
33,0
37,6
op achieruil gingen,
zijn le vinden in de
eerste 10%-groep. In
de periode 1988-1991
verloren deze huishoudens jaarlijks gemiddeld 7,8% aan koopkrachl. Anderzijds
% per jaar
30,——————
Besteedbaar inkomen huishouden
Tabel 4. Mutatie reeel besteedbaar
inkomen ‘module’ werknemer, in
procenten perjaar
19881989
Volgens CPB
Gemiddeld
Mediaan
2,1
3,4
3,0
19881990
19881991
1,5
3,8
3,3
2,3
5,1
4,3
Laagste 10%-groep
Laagste 25%-groep
-17,2
-8,8
-8,0
-3,4
-7,8
-3,4
Hoogste 25%-groep
Hoogste 10%-groep
16,3
25,3
14,8
21,7
11,7
16,3
Tabel 5. Mutatie 1988-1991 reeel besteedbaar inkomen module werknemer naar inkomenssituatie ecbtgenote in 1991
Echtgenote Echtgenote
zonder
met
inkomen
inkomen
Aantal x 1.000
264
Gemiddeld
Mediaan
% per jaar
2,7
7,4
2,5
7,7
Laagste 10%-groep
-6,4
Laagste 25%-groep
Hoogste 25%-groep
-3,2
9,1
Hoogste 10%-groep
12,8
78
-3,7
-2,4
16,6
20,9
Merk op, dat de betrokken huishoudens gemiddeld/ 4.600 gulden
meer te besteden hebben, dank zij inkomsten van thuiswonende kinderen.
Inkomsten van kinderen blijven hier-
module werknemer, oJffJcieel en werkelijk, gemiddel-
1988
en 1991
jaarlijks
gemiddeld 16,3% op vooruil.
Voor dezelfde periode geefl hel
Cenlraal Planbureau als koopkrachimulalie van de denkbeeldige modale
werknemer gemiddeld 1,5%1 . De mediaan van de koopkrachtmutaties volgens hel IPO (3,3%) ligl eveneens
aanzienlijk hoger dan de door hel
CPB geraamde mutalie. Koopkrachtoverzichlen tonen kennelijk een te
zwartgallig beeld, dal bovendien de
zeer grole spreiding in koopkrachtveranderingen verduislert. De figuur laal
dil nog eens in een oogopslag zien.
Verklaring afwijkingen
De gunsliger koopkrachlonlwikkeling van werkelijk beslaande .huishoudens kan op verschillende manieren
worden verklaard. Ten eerste blijkt
bijna een kwait van de 343-000 ‘modale werknemers’ uil 1988 in 1991
tweeverdiener le zijn geworden (label 5). De koopkracht van de betrokken 78.000 huishoudens nam van
1988 op 1991 jaarlijks gemiddeld met
7,4% toe. De koopkracht van de overige 264.000 huishoudens, waarvan
alleen het hoofd in de periode 19881991
gemiddeld met 2,7%.
Na drie jaar blijki 94% van de beirokken eenverdieners nog sleeds als
werknemer in de particuliere sector
actief le zijn. Deze werkers zagen
hun koopkrachl mel gemiddeld 3%
per jaar verbeleren. De reslerende 6%
vloeide af naar diverse uilkeringsregelingen.
Bij de modale werknemers uil 1988
ESB 17-11-1993
laagste 10%-groep
dens die zijn gerangschikl in de liende
10%- groep er lussen
In het IPO kan worden nagegaan
hoe het reeel besteedbaar inkomen
van de betrokken echtparen zich van
1988 tot en met 1991 heeft ontwikkeld. Om de verandering in koopkracht te bepalen, is de nominale inkomensontwikkeling gedefleerd met
het prijsindexcijfer, exclusief medische consumptie. De koopkracht van
de ‘modale’ werknemer blijkt in de
periode 1988-1991 gemiddeld te zijn
gestegen met 3,8% per jaar (label 4).
De spreiding rondom dil gemiddelde
is groot. Om de spreiding in kaart te
otficieel (CPB)
gingen de huishou-
na buiten beschouwing.
brengen, zijn alle ‘modale’ huishoudens in label 4 gerangschikt naar oplopende koopkrachimulalie gedurende de in de kolomkop aangegeven
hoogste 10%-groep
werketjk
inkomsten genoot, verbeterde
die eenverdieher zijn gebleven, is de
mediaan van de koopkrachimulalie
2,5% per jaar (label 5). Dit is nog
sleeds ruim een vol punl meer dan
de door het CPB geraamde koopkrachtverbelering. Een belangrijk
deel van dil verschil wordl verklaard
door incidenlele en leeftijdseffecten.
Hel gemiddelde en de mediaan
van de koopkrachlmutalie zijn overigens weinig zeggende groolheden,
door de grole spreiding in de mulalies. Zo is de mediaan van de mutalie
over de periode 1988-1989 3% (label
4). Slechls 15% van de modale werknemers ervaart in deze periode echter een koopkrachrverandering tussen 2% en 4%. De spreiding van de
(jaarlijkse) koopkrachtverandering
blijkt formidabel grool te zijn. Hel
kwart van de ‘modale’ werknemers in
de eerste 25%-groep verloor in het
eerste jaar van de hier beschouwde
periode gemiddeld 8,8% van zijn
koopkracht; het kwart van de modale
werknemers in de vierde 25%-groep
zag daarentegen zijn koopkrachl van
1988 op 1989 mel gemiddeld 16,3%
toenemen. Dit onderstreept len overvloede hoezeer het ‘slatische’ koopkrachtoverzicht de dynamiek van de
werkelijk verdiende inkomens mist.
Tabel 4 geeft vergelijkbare mutaties
voor de perioden 1988-1990 en 19881991. Over een langere periode bezien blijkt de spreiding van de koopkrachlmulalies wal af te vlakken. De
oorzaak is dat een en hetzelfde huishouden doorgaans niel drie jaren achlereen een forse mutalie in dezelfde
richting zal ervaren.
Conclusie
Dit artikel beschrijft de werkelijke
koopkrachlonlwikkeling van ‘modale’ werknemers van 1988 op 1991.
Hel mel gegevens uit het CBS Inkomens Panelonderzoek gevonden
koopkrachtbeloop wijkl fors af van
14. CPB, Centraal Economisch Plan 1993,
biz. 229. Deze mutaties zijn exclusief
‘incidenteel’.
11065-
het beeld dat de gebruikelijke koopkrachtoverzichten geven.
De waarde van het koopkrachtoverzicht slinkt in de eerste plaats door-
dat binnen drie jaar ruim een derde
van de huishoudens niet langer past
in het modale profiel door een inmiddels veranderde huishoudenssamenstelling of doordat de echtgenote buitenshuis is gaan werken.
In de tweede plaats ligt van de resterende ‘modale’ huishoudens de gemiddelde koopkrachtverandering in
werkelijkheid ruim een procentpunt
boven die volgens het koopkrachtoverzicht. Dit komt grotendeels door
leeftijdseffecten, promoties en dergelijke (‘incidenteel’).
Ten slotte blijkt de spreiding van
koopkrachtveranderingen rondom
het gemiddelde formidabel groot te
zijn. Dit betekent dat koopkrachtoverzichten niet geschikt zijn als middel
om veranderingen in de personele inkomens(verdeling) te beschrijven;
niet van jaar op jaar en zeker niet
gedurende een reeks van jaren.
Het valt daarom te betreuren, dat
beleidsmakers nun oordeel over de
inkomensgevolgen van beleidswijzigingen tot op de dag van vandaag
hoofdzakelijk baseren op de uitkomst
van koopkrachtoverzichten. Dergelijke overzichten zijn echter slechts geschikt om het gei’soleerde effect van
overheidsmaatregelen te tonen, bij
voorbeeld op het gebied van belastingen en sociale zekerheid. Ook op
zichzelf bezien forse inkomensgevolgen van allerlei overheidsmaatregelen gaan op in de veel sterkere dynamiek van de inkomens die huishoudens in werkelijkheid genieten.
Dat geldt te meer, indien in aanmerking wordt genomen dat met majeure
operaties tot hervorming van belastingen en regelingen van sociale zekerheid doorgaans enkele jaren zijn gemoeid. Ons inziens is daarom grote
terughoudendheid geboden bij het
gebruik van koopkrachtoverzichten
ten dienste van de voorbereiding en
de evaluatie van overheidsbeleid.
Flipde Kam
Rens Trimp
C.A. de Kam is verbonden aan de Vakgroep Algemene Economic, Rijksuniversiteit Groningen en L. Trimp is medewerker
Hoofdafdeling Statistieken van Inkomen
en Consumptie, Centraal Bureau voor de
Statistiek, Heerlen. De in dit artikel weergegeven opvattingen komen niet noodzakelijk overeen met het beleid van het CBS.
1066 I