Ga direct naar de content

Ook de overheid en lonen dragen bij aan de inflatie

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: februari 20 2025

De Nederlandse inflatie is de laatste jaren hoog. In het ­publieke debat worden bedrijfswinsten, lonen en overheidsuitgaven als oorzaken aangewezen. In hoeverre hangen deze factoren samen met de inflatie, nu en in het verleden? En wat mag er op basis daarvan verwacht worden van de inflatieontwikkeling in de komende jaren?

In het kort

  • In Nederland kan de structurele inflatie niet verklaard worden door alleen de bedrijfswinsten.
  • Naast winst zijn overheidsbestedingen en loonstijgingen ook belangrijke verklaringen voor inflatie.
  • Uitgaande van de historische relaties blijft de inflatie voorlopig hoog, maar is zij over circa twee jaar weer twee procent

In de afgelopen jaren was er vergeleken met andere Europese landen een hoge inflatie in Nederland. Zo bedroeg de gemiddelde Europese inflatie 2,4 procent, terwijl deze in Nederland 3,9 procent was (Eurostat, 2025). Er wordt steeds meer naar de stijgende bedrijfswinsten gewezen als de belangrijkste oorzaak voor dit verschil (De Vos en Koopmans, 2024). Zo werd bijvoorbeeld de inflatiepiek in 2022 voornamelijk gestuwd door stijgende importprijzen en stijgende winstmarges, met name in de energie-, financiële en vastgoedsector (CPB, 2024). Vooral bedrijven met grote marktmacht konden door de energieschok hun marges verhogen (Kingma en Van Wersch, 2024). Het extra belasten van bedrijfswinsten wordt dan ook aangedragen als oplossing om de hoge inflatie te bestrijden.

Het lijkt erop dat we in Nederland inmiddels de inflatiepiek hebben gehad. In 2023 daalde de door winst gestuurde inflatie en gingen loonkosten een grotere rol spelen in de inflatieontwikkeling (CPB, 2024). Desondanks  bleef het exploitatiesaldo, oftewel de nettowinst per eenheid product, een van de belangrijke factoren achter de consumentenprijsstijging.

De Nederlandsche Bank (DNB) sprak in haar voorjaarsraming de verwachting uit dat de inflatie geleidelijk afneemt en in 2026 net onder de twee procent zal uitkomen, maar moest dit in de najaarsraming bijstellen tot rond de drie procent (DNB, 2024a; 2024b).

De huidige inflatie is het sterkste in de dienstensector, en de gestegen indirecte belastingen en hogere huren houden de inflatie hoog (DNB, 2024b). Maar ook dragen bedrijfswinsten en lonen gezamenlijk bij aan de inflatie, hoewel vandaag de dag de bedrijfswinsten slechts ongeveer tien procent van de totale inflatie verklaren.

In dit artikel analyseer ik hoe de winsten, lonen en overheidsuitgaven op langere termijn samenhangen met de inflatie, en verken ik de implicaties daarvan voor de inflatieontwikkeling de komende jaren.

Voor deze analyse worden kwartaaldata van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) van 1999 tot en met 2024 gebruikt. Als indicator voor inflatie baseer ik me op de verandering in de consumentenprijsindex (met basisjaar 2015), het zogenoemde ‘boodschappenmandje’. Omdat het CBS deze statistiek alleen maandelijks en jaarlijks rapporteert, aggregeer ik de maandelijkse cijfers tot het kwartaalniveau en bereken de gemiddelde inflatie per kwartaal.

Bedrijfswinsten

De winsten van Nederlandse bedrijven zijn in de afgelopen jaren aanzienlijk toegenomen (CBS, 2024), en dat deze bijdragen aan de Nederlandse inflatie snijdt ook hout – zeker wanneer we dit bekijken in de Europese context (De Vos en Koopmans, 2024).

De Vos en Koopman delen het bruto exploitatieoverschot door de toegevoegde waarde om tot een schatting van de rol van bedrijfswinsten in inflatie te komen. Wanneer we echter de bedrijfswinsten delen door de bruto toegevoegde waarde, maakt dit een vergelijking tussen kapitaal en arbeid mogelijk, is het resultaat minder gevoelig voor verschuivingen in de factorverdeling, en biedt het een breder inzicht in hoe bedrijfswinsten bijdragen aan de totale waardecreatie in de economie. De winstquote (figuur 1) laat in dat geval een ander beeld zien dan De Vos en Koopman, die sinds medio 2021 kijken. De bedrijfswinsten zijn de laatste paar kwartalen weer afgenomen en liggen nu grofweg op het niveau van het vierde kwartaal van 2019.

Als we naar de langere historie kijken, zien we dat seizoengecorrigeerde bedrijfswinsten sinds 2000 sterk gestegen zijn (figuur 1). De recente ontwikkelingen laten zien dat de kwartaal-op-kwartaalgroei sinds 2019 gemiddeld slechts −0,3 procent bedroeg, in een periode dat de inflatie sterk toenam. Dit suggereert dat de hoge inflatie niet structureel kan worden toegeschreven aan winstflatie.

Lonen

In het inflatiedebat wordt ook vaak gewezen naar een loon-prijsspiraal als mogelijke oorzaak waarbij stijgende lonen (mede) de inflatie opdrijven – zo waarschuwde Klaas Knot (DNB) hiervoor (VPRO, 2023). Het blijkt echter dat de loonquote – lonen als percentage van de bruto toegevoegde waarde – eind 2024 6,1 procent lager ligt dan in 2019 (figuur 1). Dit patroon van een afnemende loonquote is echter niet nieuw; het is al zichtbaar sinds 2000. Tezamen met de hoge inflatie betekent dit dus slecht nieuws voor de koopkracht.

Vergelijken we het derde kwartaal van 2022 met het tweede kwartaal van 2024, dan is de loonquote nu slechts 0,66 procent lager. Dit lijkt te wijzen op een onderbreking van de trend van een dalende loonquote. Daarmee kunnen lonen – in ieder geval recentelijk – niet veel hebben bijgedragen aan inflatie.

Hoewel de lonen zijn achtergebleven, is het gevaar op een loon-prijsspiraal nog niet volledig geweken. Zo concludeerde DNB (2024c) dat er een wisselwerking bestaat tussen inflatie en loongroei, dat wil zeggen loongroei wordt beïnvloed door kortetermijn-inflatieverwachtingen, en niet andersom, waardoor we wel degelijk moeten oppassen voor een loon-prijsspiraal wanneer inflatie in korte tijd snel oploopt (DNB, 2024d).

Overheidsuitgaven

Anderen hebben aangegeven dat overheidsuitgaven een belangrijke bijdrage leveren aan inflatie (Soederhuizen et al., 2023). Hogere belastinginkomsten kunnen de inflatie aanwakkeren omdat ze de overheid meer ruimte geven om uitgaven te verhogen, bijvoorbeeld aan infrastructuur, subsidies en sociale programma’s. Deze bestedingen stimuleren de economie, maar in een krappe economie kan dit leiden tot extra inflatiedruk – een argument recentelijk gebruikt door minister Eelco Heinen (WNL, 2025). Door de toenemende vraag stijgen prijzen, vooral in sectoren waar het aanbod moeilijk mee kan groeien.

Kijken we naar de data met betrekking tot de overheidsuitgaven als percentage van de bruto toegevoegde waarde, dan zien we dat tussen het derde kwartaal van 2022 en tweede kwartaal 2024 de overheidsbestedingen met 3,5 procent zijn toegenomen. Echter, vergeleken met het laatste kwartaal van 2019 is er een afname te zien van 2,4 procent. Dus ook overheidsuitgaven lijken niet direct verantwoordelijk voor de inflatie.

Granger-causaliteitstest

Geen van de veel aangedragen oorzaken van inflatie in het publieke debat lijkt op het eerste oog die inflatie te kunnen verklaren. Daarom is een uitgebreidere analyse nodig om te zien of we, als we grip willen krijgen op inflatie, iets moeten doen aan de winsten van bedrijven, de loonontwikkeling of de overheidsbestedingen – en of deze oorzaken eventueel samenvallen. Om dit te onderzoeken gebruik ik een Granger-causaliteitstest. Hierbij onderzoek ik of de historische waarden van een variabele helpen bij het voorspellen van toekomstige waarden van inflatie. Hoewel de Granger-­causaliteit geen directe oorzaak-gevolgrelatie aantoont, geeft het wel inzicht in de temporele samenhang tussen variabelen. Vervolgens test ik of veranderingen (vandaag) in bedrijfswinsten, lonen en overheidsbestedingen significant bijdragen aan de voorspelling van inflatie (volgend jaar). Hierbij wordt gekeken naar de Wald-statistiek en de periodes waarin deze statistiek boven een bepaalde kritische waarde uitkomt. Hoe hoger de waarde voor deze statistiek, hoe sterker de relatie is.

In de analyse controleer ik voor seizoengecorrigeerde lonen (exclusief sociale premies), brutowinst van bedrijven (voor belastingen), totale belastinginkomsten van de overheid, overheidsbestedingen, overheidsinvesteringen, totale invoer en het bruto binnenlands product (bbp). Al deze variabelen (behalve het bbp) zijn vervolgens verschaald met de bruto toegevoegde waarde van dat kwartaal; dit maakt het eenvoudiger om te zien wat het aandeel van iedere variabele is in de bredere economische context. Omdat we geïnteresseerd zijn in inflatie (verandering van prijzen), gebruik ik de verandering van de variabelen.

Figuur 2 laat de resultaten zien van deze rolling­window-testen. De Wald-teststatistieken tonen dat de samenhang tussen inflatie en de onderzochte variabelen door de tijd heen sterk varieert. Bedrijfswinsten blijken in 67,6 procent van de kwartalen een significante invloed te hebben op inflatie. Lonen blijken een sterkere en consistentere relatie met inflatie te hebben, in 80,9 procent van de kwartalen was dit significant. Overheidsbestedingen hebben de hoogste mate van significante Granger-causaliteit, met 85,3 procent van de kwartalen waarin een significante relatie wordt vastgesteld.

Belangrijker is wellicht nog de recente ontwikkeling, waar de Wald-statistiek voor bedrijfswinsten bijzonder laag is. Dit wil zeggen dat de inflatie in 2024 niet zo sterk door winst wordt bepaald als in de voorgaande kwartalen. Tegelijkertijd blijft de Wald-statistiek voor lonen en overheidsbestedingen relatief hoog, wat aangeeft dat deze variabelen in 2024 belangrijkere veroorzakers van inflatie zijn.

Daarnaast is het ook interessant om te zien dat de Wald-statistiek in 2021 voor geen van deze variabelen significant was. Dit wil zeggen dat de inflatie in 2021 niet door deze variabelen werd veroorzaakt en grotendeels idiosyncratisch lijkt te zijn. Wellicht zijn sinds het einde 2021 (wanneer de inflatie begon op te lopen) onder druk van externe factoren (zoals de inval in Oekraïne) de fundamentele economische relaties veranderd.

Een simpel model

Om de recente dynamiek van inflatieprikkels verder te analyseren, ontwikkel ik een eenvoudig model dat een vector­autoregressie-analyse (VAR) gebruikt om de wederzijdse relaties tussen inflatie en een reeks economische variabelen te onderzoeken. Hierdoor kan er gekeken worden naar zowel de directe als indirecte effecten tussen variabelen over meerdere tijdsperioden zonder eenzijdige aannames over oorzaak en gevolg te doen. Het model omvat inflatie (gemeten als de procentuele verandering in de CPI) en de veranderingen in belangrijke economische variabelen, zoals bedrijfswinsten, lonen, belastinginkomsten, invoer, bbp-groei en overheidsbestedingen en -investeringen. Het VAR-model houdt rekening met vertraagde effecten van economische veranderingen op inflatie. Door gebruik te maken van gegevens tot het eerste kwartaal van 2024, biedt het model een overzicht van hoe deze variabelen historisch hebben bijgedragen aan inflatiedynamiek en hoe ze dit in de nabije toekomst zouden kunnen doen. Dit model is in staat om ongeveer 77 procent van de variatie in inflatie te verklaren.

Figuur 3 toont de cumulatieve impulsresponsies van inflatie op een schok in bedrijfswinsten, lonen en overheidsbestedingen, gemeten over een periode van twaalf kwartalen.

Figuur 3a laat zien dat de impact van een verandering in bedrijfswinsten op inflatie. Een stijging van bedrijfswinsten heeft een kleine maar positieve invloed op inflatie, die haar piek bereikt rond het achtste kwartaal. Daarna vlakt de respons af, en lijkt zelfs te dalen. Vernaderingen in bedrijfswinsten lijken dus  een gematigde maar aanhoudende invloed op inflatie hebben, met een duidelijk vertraagd effect.

Figuur 3b toont de impact van een verandering in lonen op inflatie. Opvallend is dat een stijging van lonen in de eerste vier kwartalen een negatieve invloed lijkt te hebben op inflatie, voordat het effect vanaf het vijfde kwartaal positief wordt. De piek in de respons van inflatie op lonen vindt plaats rond het tiende kwartaal, waarna het effect afneemt. Dit duidt erop dat lonen op de korte termijn mogelijk een dempend effect hebben op inflatie. Dit komt mogelijk door veranderingen in de arbeidsmarkt, omdat werkgevers bijvoorbeeld terughoudender worden met het aannemen van nieuw personeel of een toegenomen spaardrang. Op de middellange termijn trekt dit weer bij en leveren lonen een kleine maar positieve bijdrage aan de inflatie.

In figuur 3c zien we de invloed van een verandering in overheidsbestedingen op inflatie. Een stijging van overheidsbestedingen heeft een directe en relatief sterke impact op inflatie, die aanzienlijk groter is dan het effect van lonen of bedrijfswinsten. De respons bereikt haar piek rond het vierde tot zesde kwartaal en blijft daarna stabiel. Dit wijst erop dat overheidsuitgaven een directe, substantiële en permanente bijdrage leveren aan prijsstijgingen, vooral op de korte termijn.

Een voorspelling

Op basis van het VAR-model kunnen voorspellingen worden gedaan over de inflatieontwikkeling. Om dit model op te lossen en om op een goede manier rekening te houden met de onzekerheid van onze schattingen, gebruik ik 10.000 simulaties. Hierbij houd ik rekening met zowel structurele trends als onverwachte schokken in de economie, wat resulteert in een betrouwbaarheidsmarge rondom de geprojecteerde inflatie.

Figuur 4 presenteert twee schattingen voor toekomstige inflatieontwikkelingen. De eerste schatting (het basispad op basis van data tot 2024) voorspelt dat de inflatie in het vierde kwartaal van 2025 (2026) rond de 3,2 procent (3,0 procent) uitkomt. Dit is precies vergelijkbaar met de schatting van DNB (2024b) bij de najaarsraming.

De tweede schatting gaat uit van een normaliserende mondiale politiek en economische omstandigheden, en voorspelt een lagere inflatie. Ik gebruik daarom enkel de schatting van voor 2022; we doen dus net als of de oorlog in Oekraïne niet is begonnen. In dit alternatief zou de ­Nederlandse inflatie rond 2026–2027 terug kunnen komen bij de ’inflatiedoelstelling van de ECB van twee procent. Het alternatieve scenario ligt binnen het betrouwbaarheidsinterval van het basispad. Beide scenario’s lijken te suggereren dat de inflatie nog wel even relatief hoog blijft, maar dat een terugkeer naar twee procent binnen twee jaar zeker mogelijk is.

Bij alle resultaten moeten we wel opmerken dat deze zeer afhankelijk zijn van de onderliggende aannames en veronderstellingen. Een belangrijke aanname is bijvoorbeeld dat de Europese Centrale Bank haar beleid niet zal wijzigen of dat de informatie die we in ons model hebben gestopt correct is.

Conclusie

De inflatie in Nederland wordt in het algemeen aangewakkerd door een combinatie van factoren, waaronder bedrijfswinsten, lonen en overheidsbestedingen. Terwijl bedrijfswinsten historisch gezien een belangrijke rol hebben gespeeld in de inflatiedynamiek, is hun bijdrage in de meest recente periode afgenomen. Daarentegen blijven loonontwikkelingen en overheidsuitgaven belangrijke drijfveren, waarbij met name de stijging van overheidsbestedingen een directe en substantiële impact heeft op de prijzen.

Getty Images

Literatuur

CBS (2024) Lonen en winsten in tijden van pandemie en prijsstijgingen, 2019–2023. CBS Publicatie, 25 september.

CPB (2024) Macro Economische Verkenning 2025. CPB Raming, 17 september.

DNB (2024a) Voorjaarsraming 2024. DNB, 7 juni.

DNB (2024b) Najaarsraming december 2024. DNB, 13 december.

DNB (2024c) Drivers of Dutch inflation during the pandemic era. DNB, 22 maart.

DNB (2024d) Nieuw onderzoek bevestigt kleine kans op loon-prijsspiraal. DNB Nieuwsbericht, 5 april.

Eurostat (2025) HICP – monthly data (annual rate of change). Eurostat Data browser. Te vinden op ec.europa.eu.

Kingma, A. en B. van Wersch (2024) Tijdens de energiecrisis heeft marktmacht de winstmarges verhoogd. ESB, 109(4829), 16–19.

Soederhuizen, B., L. Bettendorf en G. Meijerink (2023) Uitsplitsing van de inflatie in Nederland. CPB Statistiek, 24 oktober.

Vos, T. de, en J. Koopmans (2024) Niet lonen maar winsten verklaren relatief hoge inflatie in Nederland. ESB, 110(4842), 60-62.

VPRO (2023) Buitenhof – In de uitzending, 7 mei.

WNL (2025) Minister van Financiën Eelco Heinen: ‘Kapot bezuinigen wil niemand’. WNL op Zondag, 19 januari.  

Auteur

  • Philip Fliers

    Universitair hoofd­docent aan de Queen’s University Belfast

1 reactie

  1. J de Groote
    1 maand geleden

    Leuk om de invloed van bedrijfswinsten, lonen en overheidsuitgaven op de inflatie te zien. Afgaande op de tekst (ik heb geen idee hoe ik de Wald-statistiek moet interpreteren) hebben ze historisch gezien alle drie aan de inflatie bijgedragen, met uitzondering van de jaren na de pandemie. Is deze Granger-causaliteitstest uitgevoerd op de later genoemde vector­autoregressieanalyse? Die geeft namelijk aan dat de lonen eigenlijk niet bijdragen aan de inflatie. Hoe komt het dat deze resultaten in tegenspraak met elkaar lijken te zijn?
    Over het laatste plaatje: was het niet interessanter om de figuur bij 2024 te laten beginnen en het prijspeil op 2024 te standaardiseren? Ook zou ik een logaritmische y-as nemen, zodat vaste inflatiepercentages rechte lijnen vormen. Nu is heel lastig te zien wat er met de inflatie gebeurt. Is de verwachte inflatie 2%, 3% of 4%? Dat kan ik niet zien.

Plaats een reactie