Ga direct naar de content

Ontwikkeling en ontwapening

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: april 13 1988

Ontwikkeling en ontwapening
In 1982 werd door de gezamenlijke NAVO-landen 5% van het bruto nationale produkt aan
militaire uitgaven besteed en door de landen van het Warschau-pact 9%. Tegelijkertijd
bedragen de uitgaven van deze landen aan ontwikkelingshulp nog geen 0,5% van het
bnp. Het is evident dat de Internationale spanningen aanzienlijk zouden kunnen worden
verminderd als deze cijfers anders zouden liggen. De auteur werkt – samen met anderen al enige tijd aan modellen waarin de relatie tussen ontwapening en ontwikkeling
centraal staat. In dit artikel worden enkele van de tot nu bereikte resultaten
gepresenteerd.

PROF. DR. J. TINBERGEN

Inleiding
Niet zo lang geleden is op een door de Verenigde Naties georganiseerde conferentie het verband tussen ontwikkelings- en ontwapeningspolitiek besproken. Een der
aanleidingen daartoe was de vaak door de grote industrielanden gegeven verklaring van hun lage bijdragen voorontwikkelingshulp. Zij zouden niet meer kunnen bijdragen omdat zij door de Oost-West-tegenstelling gedwongen worden om hoge bijdragen voor bewapening uit te geven.
De relatie tussen ontwapening en ontwikkeling vormt het
onderwerp van een door D. Fischer en schrijver dezes geschreven boek Warfare and welfare*. Hierin worden enkele modellen betreffende deze materie ontwikkeld. Dit artikel bevat enige voorbeelden van zulk werk en biedt enkele eerste, deels nog premature resultaten. Verder empirisch werk is noodzakelijk.

Enkele cijfers
In label 1 zijn enige cijfers bijeengebracht die voor het
genoemde onderwerp relevant zijn. De wereldbevolking is
van ruim 3 miljard in 1960 meer dan 50%gestegen. De produktie in de niet-communistische landen is tussen 1960 en
1977 meer dan verdubbeld. In de communistische landen
is de produktie tussen 1950 en 1980 gestegen van 29,5%
van de produktie der niet-communistische landen tot
37,9%, dat wil zeggen 1,33 maal zo sterk als deze laatste.
De ontwikkelingshulp van de ontwikkelde landen (nietcommunistische en communistische te zamen) bedroeg in
1960 en 1970 0,11% van het bruto nationaal produkt en
steeg tot 0,31 % in 1982. Voorde OECD-landen wasdit percentage 0,34 over 1975/1977, steeg het tot 0,38 in 1982,
maardaalde het weer tot 0,35 in 1986. Dit betekent dat over

348

alle OECD-landen te zamen ongeveer de helft werd bereikt
van het door de commissie-Pearson in 1969 en door de
commissie-Brandt in 1980 en 1983 aanbevolen cijfer van
0,7% van het bruto nationale produkt2.
De militaire uitgaven van alle ontwikkelde landen (inclusief de communistische) bedroegen in 1960 6,9% van het
bruto nationale produkt, daalden (als percentage van dit
laatste) tot 4,8 in 1977, en begonnen toen weer te stijgen.
In 1982, waarvoor gegevens per land bijeengebracht zijn
door Ruth Leger Sivard3, was dit percentage voor alle
NAVO-landen te zamen 5,0 en voor alle landen van het
Warschau-pact 9,0; voor de Verenigde Staten en de Sovjetunie respectievelijk 6,4 en 10,9%. Als gevolg van het lagere nationale produkt van de Sovjetunie komen deze laatste cijfers neer op ongeveer hetzelfde reele bedrag. Zoals
men ziet, zijn de militaire uitgaven aanzienlijk hogerdan de
uitgaven aan ontwikkelingshulp. Een verlaging van de
eerstgenoemde zou de mogelijkheid scheppen om meer
uit te geven aan ontwikkelingshulp, zonder het eigen levenspeil van de donorlanden aan te fasten. Daarmee wil
niet gezegd zijn dat door een verlaging van de militaire uitgaven automatisch de ontwikkelingshulp zou stijgen. De
politieke wil daartoe zou eerst aanwezig moeten zijn. Maar
als die er zou komen, kunnen gemakkelijk de instrumenten
geschapen worden om de ontwikkelingshulp daadwerkelijk te verhogen, bij voorbeeld via een fonds met deze taak.

1. D. Fischer en J. Tinbergen, Warfare and welfare, Wheatsheaf
Books, Brighton, 1987.
2. L.B. Pearson, Partners in development, Praeger, New
York/Washington/Londen, 1969; W. Brand! e.a., North-South: a
programme for survival, Pan Books, Londen/Sydney, 1980 en
idem, Common crisis, Pan Books, Londen/Sydney, 1983.
3. Ruth Leger Sivard, World military and social expenditures, Washington D.C., 1985.

Tabel 1. Enige gegevens over bevolking, produktie, ontwikkelingshulp en militaire uitgaven overde laatste decennia
1950

Wereldbevolking in miljoenen
Bevolking der niet-communistische landen, mln.
1 607
Reeel bruto binnenlands produkt niet-communistische landen3 1 946
Aandeel communistische landen in de wereldproduktie in %
22,2
Aandeel niet-communistische landen in de wereldproduktie in % 77,8
Ontwikkelingshulp in % van het bnp (alle industrielanden)
Ontwikkelingshulp in % van het bnp (OECD-landen)
Militaire uitgaven in % van het bnp

1960

1970

1977

1980

1982

3046
1938
3013
25,3

4232
2760
6481

4463

4587

74,7
0,11

3696
2388
4954
25,7
74,3
0,11

6,9

5,8

0,19
0,34b
4,8

1986

Bran

Leger Sivard
Kravis
Kravis

27,5
72,5
0,30
0,37
5,0

0,31
0,38
5,3°

Summers
Summers
Leger Sivard
0,35

OECD

Leger Sivard

a. In miljarden dollars met de koopkracht van 1975.
b. 1975/1977.
c. Dit cijfers is voor de NAVO 5,0; voor de landen van het Warschau-pact 9,0; voor de VS 6,4 en voor de Sovjetunie 10,9.
Bronnen: Ruth Leger Sivard, World military and social expenditures, Washington D.C., 1985; I.B. Kravis e.a., World product and income, Johns Hopkins University Press, Baltimore, 1982, biz. 344-345; R. Summers e.a., Changes in the world income distribution, Journal of Policy Modeling, 1984, biz. 237-269; OECD,
Development co-operation 1987, Parijs, 1988.

Evenzeer als er een aanzienlijk aantrekkelijker wereld
tot stand zou komen als de militaire uitgaven inderdaad, in
wederzijds overleg, zouden worden verlaagd, zou de wereld ook aantrekkelijker worden als de welvaart van de ontwikkelingslanden sneller zou stijgen. In de eerste plaats natuurlijk omdat het levenspeil van miljoenen mensen wat
draaglijker zou kunnen worden. Dit is langzamerhand zo
duidelijk geworden dat nadere argumenten overbodig zijn.

De Internationale inkomensverdeling
Wat minder algemeen bekend is, en daarom wel een nadere toelichting behoeft, is dat het ook in het belang van de
ontwikkelde landen is dat zij de denkbeelden van de commissie-Pearson, de commissie-Brandt en talloze individuele deskundigen eindelijk gaan toepassen. Wij leven, wat
de welvaartsverdeling in de wereld betreft, op een vulkaan.
Een der maatstaven van de inkomensverdeling is de coefficient van Gini. Dezelfde auteurs die voor de Wereldbank
de in label 1 opgenomen cijfers over de reele inkomens
(bruto binnenlands produkt, om preciezer te zijn) van een
groot aantal landen hebben berekend, hebben elders
schattingen gemaakt van de Gini-coefficient voor de wereld als geheel in 1950,1960,1970 en 1980. Zij presenteren daarbij acht uiteenlopende schattingen, omdat omtrent
enkele aspecten van de wereldinkomensverdeling aanzienlijke onzekerheid bestaat. Hun cijfers benaderen zo
goed mogelijk de verdeling over de wereldbevolking en niet
slechts die over de landen of binnen de landen van de wereld. Het ongewogen gemiddelde van de acht schattingen
is in tabel 2 te vinden.
Wat deze cijfers ons vertellen is dat er in dertig jaar praktisch geen verandering is gekomen in deze verdeling: zij
was in 1980 nog even ongelijk als in 1950. Intussen dringen dringen steeds meer bewoners van de arme landen op
naarde welvarende landen. De Amerikanen hebben al een
hek langs de grens met Mexico opgetrokken (de grens tussen de twee landen met het grootste verschil in inkomen
van de wereld) om de stroom migranten enigszins te beperken. In Europa is nog geen hek, maar in de Duitse
Tabel 2. Ongewogen gemiddelden van 8 schattingen van
de Gini- coefficient voor de wereldinkomensverdeling
1950

1960

1970

0,6063

0,6176

0,6131

Optimalisatie van het wereldwelzijn
Het onderzoek waarover in dit artikel wordt gerapporteerd, gaat over de vraag welke concretere basis kan worden gegeven aan de pleidooien voor meer hulp. Met andere woorden, wat de ‘optimale’ omvang van de hulp is. Aan
dit begrip ‘optimale hulp’ zijn enige verschillende betekenissen gegeven en gepoogd is om die betekenissen kwantificeerbare inhoud te geven.
Een eerste reeks berekeningen berust op een definitie
van wereldwelzijn of wereldnuttigheid. Aan welzijn of nuttigheid werd een brede betekenis gegeven, die ook veiligheid omvat6. Als determinanten van de welzijnsfunctie gelden de militaire uitgaven a en niet-militaire uitgaven y; de
nuttigheidsfunctie u heeft als eerste benadering de vorm
uj = In (yi + 1) + AI ln(ai + 1) – B\ ln(aj + 1),

waarbij i het beschouwde land en j de mogelijke tegenstander is, terwijl Aj en B\ coefficienten zijn. De keuze van de
logaritme was gebaseerd op de eigenschap van een afnemend grensnut bij toenemende determinanten yi, a en aj
en op de bevindingen van Van Herwaarden en Kapteyn,
dat de logaritmische vorm een goede benadering vormt

1980

0,6205

Bondsrepubliek wonen al vier miljoen Turken. Pakistani en
burgers uit andere Mohammedaanse arme landen zoeken
werk in de rijke Arabische landen. Marokkanen en andere
volken uit Noord-Afrika verspreiden zich over Europa. Met
de toenemende informatie, communicatie en verkeersmogelijkheden zal de stroom ‘meer en meer rijzen’, om een
bekend lied te citeren. Dit zal de politieke stabiliteit in een
wereld niet bevorderen. Het zou veel beter zijn wanneer de
potentiele landverhuizers in hun eigen landen werk zouden
kunnen vinden.
Terugkijkend moeten wij vaststellen dat niet de ‘realistische politici’, maar de ‘idealisten’ van de commissiePearson en de commissie-Brandt gelijk hadden. Er moet
meer aan ontwikkelingshulp besteed worden. In dit verband is het van belang ons te herinneren dat in 1970 dr. S.
Mansholt in een toespraak te Londen voor de Shell al voor
3% pleitte, evenals een groep Zwitserse kerken, terwijl onder andere ook de Partij van de Arbeid toen sprak over
2%5.

Bran: Summers e.a., zie tabel 1.

4. R. Summers e.a., Changes in the world income distribution,
Journal of Policy Modeling, 1984, biz. 237-269.

5. J. Tinbergen, Een leefbare aarde, Agon-Elsevier, Amsterdam/Brussel, 1970.

6. Zie voor verdere details Fischer en Tinbergen, op. cit.

ESB 13-4-1988

349

Tabel 3. Optimale omvang van financiele overdrachten
voor viergebieden van donorlanden, 1970
Gebied

Inkomen
per hoofd

Overdrachten in
% van inkomen

Noord-Amerika

4708(6,1)
3185(3,8)

71
57

industrielanden
Overige Europese

2641 (1,2)

48

industrielanden

1913(2,4)

28

Tabel 4. Inkomensverdeling over de decielen in de eerste
wereld (W1) en de niet-communistische wereld (eerste en
derde wereld (W1+W3)) alsmede de overdrachten nodig
om de ongelijkheid van W1 te bereiken.

Europese Gemeenschap

Deciel

W1

Overige niet-Europese

a. In dollars met de koopkracht van 1975. Tussen haakjes de militaire uitgaven in procenten in 1982.

van de door hen gemeten ‘nuttigheid’ van het inkomen7.
Met toevoegen van de term +1 zorgt ervoor dat bij de waarde nul van een determinant ook het welzijn of de nuttigheid
de waarde nul aanneemt. Kenmerkend voor de logaritmische vorm is voorts dat er geen verzadiging optreedt: deze
nutsfunctie geeft de gedachte weer van behoeften zonder
grenzen. Om recht te doen aan de gedachte dat er verzadiging kan optreden en dat het welzijn een grens heeft, is
ook met een nutsfunctie gewerkt die voor een eindige waarde van de determinanten een maximum heeft en daarna
zelfs daalt (oververzadiging). Deze opvatting is zowel voor
het nut van wapenen zinvol, alsook voor alle andere uitgaven8.
De besproken welzijnsfunctie maakt een eerste interpretatie van het begrip optimale politiek mogelijk, namelijk een
politiek die het wereldwelzijn maximeert. Men moet daartoe wel de grootte van de coefficienten A en B kennen.
Daarvan krijgt men een indruk door het oplossen van het
probleem hoe twee landen (de VS en de Sovjetunie) of
twee landengroepen (de NAVO en het Warschau-pact) in
het recente verleden hun welzijn-in-veiligheid hebben
trachten te maximeren, namelijk als soevereine staten respectievelijk statengroepen met bepaalde militaire en nietmilitaire uitgaven. Met behulp van de hieruit af te leiden
waarden van de coefficienten kan dan de maximering van
het ‘wereldwelzijn’ worden bestudeerd onder de veronderstelling dat sommige aspecten van de soevereiniteit worden overgedragen aan een wereldautoriteit (bij voorbeeld
een verbeterde Veiligheidsraad).
Als instrumenten van een optimale politiek worden bij
een aantal van de opgestelde modeller) ook nog financiele
overdrachten van de eerste wereld (de westerse industrielanden) aan de derde wereld (de ontwikkelingslanden)
gemtroduceerd: de ontwikkelingshulp. Bovendien worden
ook niet-militaire middelen om de veiligheid te bemvloeden
geTntroduceerd, in de vorm van financiele overdrachten
aan de tweede wereld (de communistische landen). Hierbij wordt gedacht aan de waardeoverdrachten van bij voorbeeld tarweleveranties of leveringen van nieuwe technologie voor vreedzame doeleinden.
De resultaten die op de hiervoor beschreven uiteenlopende wijzen worden verkregen, hebben als gemeenschappelijk kenmerk dat als optimale uitkomsten veel grotere financiele overdrachten aan ontwikkelingslanden gevonden worden dan enkele procenten van het nationaal inkomen van de industrielanden. Deze uitkomsten bevestigen de opvattingen van alien die gepleit hebben voor een
aanzienlijke verhoging van de ontwikkelingshulp, maar zij
impliceren zulke omvangrijke overdrachten dat zij toch als
een overschatting van het optimum moeten worden beschouwd. Een belangrijke reden voor de overschatting is
waarschijnlijk dat als determinant van het welzijn alleen het
lopende consumptiepeil is beschouwd, maar niet de achteruitgang daarvan bij de zeer hoge overdrachten die in
eerste instantie gevonden werden. Anders gezegd, de na350

Decielinkomen in %
van totaalinkomen

1
2
3
4
5
6
7
8
9
10

Totaal3

Overdrachten
te ontvangen te betalen

W1+W3

2,6
4,0
5,4
6,5
7,6
9,1
10,8
12,4
18,0
23,5

1,3
1,9
2,5
3,1
3,8
5,0
7,8
11,9
20,8
42,0

1,3
2,1
2,9
3,4
3,8
4,1
3,0
0,5

100,0

100,0

21,2

2,8
18,5

21,2

a. Verschillen van 0,1 als gevolg van afrondingen.

gestreefde maximering moet als een geleidelijke ontwikkeling worden gezien, waarbij de consumptie in de eerste wereld niet behoefttedalen, maar constant blijft, terwijl de stijging van de wereldproduktie voor enige tijd uitsluitend ten
goede komt aan de arme landen. Deze aanpak vereist de
opstelling van dynamische modellen. Een eerste proeve
hiervan is al beschikbaar en zal hierna besproken worden.
De cijfers van de optimale uitgaven aan bewapening zijn
veel minder verschillend van de cijfers die in de huidige politieke besprekingen worden genoemd. Zij varieren tussen
de 16 en 50% van het huidige peil van de bewapeningsuitgaven.
Enkele der besproken modellen leveren ook afzonderlijke cijfers op voor groepen van donorlanden voor de ontwikkelingshulp. De niet-communistische wereld is in een
publikatie van Kravis e.a.9 verdeeld in twintig gebieden van
ongeveer gelijke bevolkingsaantallen (in 1970), namelijk
Noord-Amerika (2 gebieden), Europese Gemeenschap (2),
overige Europese landen (1), overige niet-Europese industrielanden (1), Latijns-Amerika (2), ontwikkelngslanden in
Afrika (3) en in Azie (9). De op de maximale wereldnuttigheid gebaseerde overdrachten worden voor de vier donorgebieden in label 3 vermeld.
Afgezien van het feit dat het absolute peil van de inkomensoverdrachten op dezelfde wijze overschat is als de
totaalcijfers, is het van belang – en voor de hand liggend te constateren dat de optimale omvang van de overdrachten voor donorlanden met hogere inkomens per hoofd procentueel groter is dan voor die met lagere inkomens. Hier
staat wel tegenover dat de percentages der militaire uitgaven dit geheel of gedeeltelijk compenseren.

vervolg op biz. 356

7. F.G. van Herwaarden en A. Kapteyn, Empirical comparison of

the shape of welfare functions, European Economic Review, jg.
15, 1981, biz. 261-286.

8. Zie B. Goudzwaard en H.M. de Lange, Genoeg van teveel-genoeg van te weinig, Ten Have, Baarn, 1986.
9.1.B. Kravis e.a., World product and income, Johns Hopkins University Press, Baltimore, 1982, biz. 344-345.

vervolg van biz. 350

Vermindering inkomensongelijkheid

__

Het is ook mogelijk het optimale beleid op andere wijze
te concretiseren. Een tweede serie berekeningen is gebaseerd op de gedachte dat de inkomensongelijkheid die nu
bestaat in het niet-communistische deel van de wereld (dus
de eerste en de derde wereld te zamen) wordt teruggebracht tot de geringere ongelijkheid die binnen de eerste
wereld bestaat, gedeeltelijk als gevolg van de daar gevoerde sociale politiek – ziekteverzekering, ouderdomszorg,
werkloosheidsuitkeringen enz. – en voor een ander deel
als gevolg van verschillen in fysieke en maatschappelijke
omstandigheden. In label 4 zijn enige hiervoor relevante
cijfers bijeengebracht.
De financiele overdrachten die nodig zijn om deze versie van het optimale beleid te bereiken, bedragen 21,2%
van het totale inkomen van de niet- communistische wereld. In procenten van het inkomen van de industrielanden
is dit 32. Dit cijfer is lager dan de percentages die werden
gevonden bij de eerste interpretatie van optimale beleid.
Ook hier geldt dat een spreiding van het voorgestelde proces over een aantal jaren redelijk zou zijn.

Dynamisch model
Een derde wijze waarop het begrip ‘optimaal beleid’ kan
worden gemterpreteerd, is met behulp van een dynamised
model uitgewerkt. Hier is als optimaal beleid gekozen het
beleid dat de verhouding der inkomens van ontwikkelings356

landen tot die van ontwikkelde landen in een periode van
20 jaarverdubbelt, dat wil zeggen een periode waarin een
groot deel van de bevolking nog leeft. Uiteraard kunnen de
twee genoemde getallen gevarieerd worden. Bovendien
komen er in het model parameters voor die gevarieerd kunnen worden, zoals de capital-outputratio voor beide soorten landen en de snelheid van de technische ontwikkeling.
In dit model worden voor de omvang van de overdrachten
cijfers van 2 tot 3 procent van het inkomen van de donorlanden gevonden.

Slot__________________________
Dit overzicht is met opzet zeer beperkt gehouden. Het
zal duidelijk zijn, dat het onderzoek nog veel aanvulling behoeft en dat de volledige verantwoording van de modellen
en de gebruikte data en hun bronnen een tekst van boeklengte vergt. Niettemin wijzen de uitkomsten tot nu toe in
een duidelijke richting: aanzienlijke verhoging van de uitgaven van Industrie’le landen aan ontwikkelingshulpen vermindering van de militaire uitgaven kunnen een grote bijdrage leveren aan het wereldwelzijn.

J. Tinbergen

Auteur