Ga direct naar de content

Informatie en innovatie

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: april 13 1988

Informatie en innovatie
Achtergrond
In het kader van het project Technologie-Economie van de ministeries van
Economische Zaken, Onderwijs en Wetenschappen en Sociale Zaken en
Werkgelegenheid.dat op 31 maartjl.officieel is afgerond, heeft het Economised Instituut voor het Midden- en
Kleinbedrijf (EIM) uitgebreid onderzoek
gedaan naar innovatie. In een van de
deelstudies van het EIM staat de vraag
centraal op welke wijze kleinere industriele bedrijven aan hun ideeen komen
en deze vertalen in nieuwe produkten
en produktieprocessen.
Op grand van verschillende onderzoeken is gebleken dat een groot aantal factoren een rol speelt bij de diffusie
van innovaties1. Naast kenmerken die
betrekking hebben op het bedrijf zelf,
zoals bij voorbeeld het aantal werknemers, het gemiddelde opleidingsniveau
en de kwaliteit van het management,
blijkt dat het informatiegebruik sterk bepalend is voor de diffusie van innovaties. Met andere woorden, de optimale
doorstroming van informatie is bepalend voor het innovatief zijn.
Niet alleen in het buitenland, maar
ook in Nederland zijn er verschillende
onderzoekers die aandacht hebben besteed aan dit informatiegebruik. Te denken valt aan een studie die het Nobin
enkele jaren geleden heeft verricht2 en
de studie van Kok, Offerman en Pellenbarg in opdracht van de Rijksplanologische Dienst3. Kenmerkend voor deze
studies is dat weliswaarwordtingegaan
op verschillen in informatiegebruik tussen innovatieve en niet-innovatieve bedrijven, maar dat nagelaten wordt om
een directe koppeling te maken met het
innovatieproces.
De Meyer kwam tijdens het Vlaams
Wetenschappelijk Economised Congres van 1985 met een wat andere aanpak4. Als een vervolg op het werk van
Utterback en Abernathy combineerde
De Meyer het gebruik van communicatiekanalen en informatiebronnen met
het model van de technologische levenscyclus. De essentie van zijn model
is dat de belangrijkste informatiebron
van een bedrijf en het belangrijkste informatiekanaal afhankelijk zijn van de
fase van de levenscyclus waarin het bedrijf zich bevindt.
Onder meer geinspireerd door deze

ESB 13-4-1988

onderzoeken is het EIM gestart met een
onderzoek naar de wijze waarop het industriele midden- en kleinbedrijf gebruik maakt van informatie tijdens de
verschillende activiteiten die te onderscheiden zijn bij het innovatieproces.
Een veronderstelling daarbij is dat het
voor het voeren van een gericht technologiebeleid noodzakelijk is om meer inzichtte krijgen in het werkelijke informatiegebruik.
Dit onderzoek heeft plaatsgevonden
door middel van diepte-interviews met
ondernemers in 114 verschillende bedrijven, waarvan op grand van eerder
EIM- onderzoek bekend was dat ze met
succes een produkt- of een procesinnovatie hadden ingevoerd. Het ging hierbij uitsluitend om kleine en middelgrote
industriele bedrijven, dat wil zeggen
met een maximum van 100 werknemers. Tijdens deze gesprekken stond
het verloop van het innovatieproces
centraal. Onder een innovatieproces
worden in dit verband alle activiteiten
verstaan die een bedrijf onderneemt
vanaf het moment dat men het idee
krijgt om te gaan innoveren tot aan de
uiteindelijke introductie. Het kan daarbij
zowel gaan om een nieuw produkt als
een nieuw produktieproces (meestal
een machine). Het onderscheid tussen
produkt- en procesinnovaties, dat in
veel onderzoeken vaak (onbewust)
achterwege blijft, is zeer belangrijk omdat zowel de aanleiding als de wijze
waarop het innovatieproces tot stand
komt voor beide typen innovaties sterk
verschillen.

onderzoeksresultaten
weergegeven
wat betreft het gebruik van informatiebronnen tijdens het innovatieproces.
Gewoonlijk begint het innovatieproces met het vormen van een idee. Bij
produktinnovaties bestaat deze aanleiding vaak uit marktsignalen, terwijl bij
procesinnovaties factoren een rol speien als kwaliteitsverbetering, de wens
om de produktiekosten te verlagen en
daarvan afgeleid, verhoging van de produktiesnelheid.
Dit komt ook tot uiting in het gebruik
van informatiebronnen. Bij produktinnovaties vormen afnemers de belangrijkste informatiebron. Aangezien het midden- en kleinbedrijf vaak fungeert als
toeleverancier gaat het hierbij meestal
nietom individuele consumenten, maar
meer om uitbestedende bedrijven. Ook
bij procesinnovaties zijn het dezelfde
uitbestedende bedrijven die als informatiebron fungeren. De uitbesteders
stellen bepaalde kwaliteitseisen die de
invoering van nieuwe (computergestuurde) machines noodzakelijk maken. Vooral wanneer het gaat om zeer
grote uitbesteders, komt het vaak voor
dat zij bij het selecteren van hun toeleveranciers eisen dat deze beschikken
over bepaalde machines.
Verder valt op dat bij de ideevorming
door beide typen innoveerders gebruik
wordt gemaakt van veel verschillende
informatiebronnen. Naast de know-how
die in het bedrijf aanwezig is, wordt intensief gebruik gemaakt van vakliteratuur, beurzen en informele contacten en
de zakelijke contacten die men heeft
met grondstoffenleveranciers. Produktinnoveerders maken daarnaast veel-

Informatiegebruik
Oorspronkelijk zijn bij produktinnovaties twaalf verschillende stappen onderscheiden en bij procesinnovaties zestien. Voor beide typen innovaties zijn
deze stappen samen te voegen tot zes
hoofdactiviteiten die voor produkt- en
procesinnovaties in grate lijnen vergelijkbaar zijn. Dat neemt overigens niet
weg dat de mate waarin deze activiteiten plaatsvinden, bij voorbeeld uitgedrukt in de tijd die men er voor nodig
heeft, per bedrijf en per type innovatie
sterk verschilt. Het voert echter te ver
om in dit artikel verder op dergelijke verschillen in te gaan6. In de tabel (zie volgende bladzijde) zijn de belangrijkste

1. H.J. Docter en C.T.M. Stokman, Diffusie
van innovaties: met kennis meer kans, Economisch Instituut voor het Midden- en Kleinbedrijf, Zoetermeer, 1987.
2. Nobin, Inventarisatie externe informatiebehoeften, Den Haag, 1983.
3. J.A.A.M. Kok, G.J.D. Offerman en P.M.
Pellenbarg, Innovatieve bedrijven in Nederland, Groningen, 1984.
4. A. de Meyer, Innovatiebeleid en het management van speurwerk en ontwikkeling,
in: Innoveren en ondernemen, congresbundel van hel 17de Vlaams Wetenschappelijk
Economisch Congres, Antwerpen, 1985.
5. J.M. Utterback en W.J. Abernathy, A dynamic model of process and produkt innovation, Omega, jg. 3, nr. 6,1975, biz. 639-656.
6. H.J. Docter en C.T.M. Stokman, Het innovatieproces: een stapsgewijze benadering,
Economisch Instituut voor het Midden- en
Kleinbedrijf, Zoetermeer, 1988.

363

vuldig gebruik van onderzoek- en adviesbureaus (TNO, ingenieursbureaus,
keuringsinstituten) terwijl voor de procesinnoveerders de machineteveranciers belangrijk zijn.
In tegenstelling tot de ideevorming
wordt bij het onderzoeken van de economische haalbaarheid slechts in beperkte mate gebruik gemaakt van externe informatiebronnen. Zowel bij produkt- als bij procesinnoveerders gaat
het vooral om eigen inzichten, aangevuld met informatie die respectievelijk
afkomstig is van af nemers en machineleveranciers.
Bij het onderzoeken van de technische haalbaarheid wordt wel intensief
gebruik gemaakt van externe informatiebronnen. Dit geldt in het bijzonder
voor procesinnoveerders, die tijdens
deze fase op zoek gaan naar leveranciers en systemen. Vergeleken met de
andere hoofdactiviteiten in het innovatieproces maken procesinnoveerders
juist bij deze activiteit het intensiefst gebruik van informatiebronnen. Verreweg
de meeste van deze bedrijven krijgen
bij het onderzoek naar de technische
haalbaarheid informatie van leveranciers. Verder orienteert men zich op
beurzen en door het lezen van vakliteratuur en krijgt men informatie via informele contacten, onder andere met collega’s. Tevens is de interne know-how
in deze fase heel belangrijk.
Dat laatste geldt overigens in nog
sterkere mate voor produktinnoveerders. Bij het onderzoeken van de technische haalbaarheid van een produktinnovatie is de kennis die in het bedrijf
aanwezig is van essentieel belang. Met
name wanneer het gaat om een ingrijpende innovatie is daarbij vaak sprake
van teamwork, zij het dat het toch vaak
de directeur is die een stuwende rol vervult. Wat de externe bronnen betreft,
maakt men vooral gebruik van grondstoffenleveranciers, aangevuld met informatie afkomstig van onderzoek- en
adviesbureaus, afnemers en informele
contacten.
Bij produktinnoveerders is de activiteit met het intensiefste informatiegebruik de technische realisatie, waarbij
de stappen centraal staan die betrekking hebben op de constructie en het
testen van het prototype. Bij maar liefst
79% van de bedrijven wordt in deze
fase intensief gebruik gemaakt van interne know-how. Daarnaast krijgt 62%
van de bedrijven informatie van afnemers. Met name bij het testen van het
prototype zijn deze afnemers van cruciaal belang. De belangrijkste andere informatiebronnen zijn onderzoek- en adviesbureaus, grondstoffenleveranciers
en in mindere mate het moederbedrijf
en informele contacten.
Procesinnoveerders maken in deze
fase van technische realisatie nauwelijks gebruik van informatiebronnen,
364

Tabel. Percentage bedrijven dat gebruik maakt van een bepaalde informatiebron
per hoofdactiviteit en per type innovatiea
Hoofdactiviteit

Produktinnovaties

Ideevorming

afnemers
interne know-how
grondstoffenleverancier
onderzoek-/adviesbureaus
vakliteratuur/beurzen
informele contacten

62
38
25

afnemers
interne know-how
machineleverancier
21 vakliteratuur/beurzen
19 informele contacten
15 ‘grondstoffenleverancier

41

afnemers
interne know-how

53

machineleveranciers

47

28

interne know-how

43

60
40

machineleveranciers
vakliteratuur/beurzen
informele contacten

86
43
36

Econ. haalbaarheid

Procesinnovaties

Technische haalbaarheid interne know-how
grondstoffenleverancier

onderzoek-/adviesbureaus 25

41
22

22
19
17

afnemers
informele contacten

23
19

interne know-how

35

Technische realisatie

interne know-how
afnemers
onderzoek-/adviesbureaus
grondstoffenleverancier
moederbedrijf
informele contacten

79
62
23
21
13
11

machineleverancier
interne know-how

28
16

Implementatie

interne know-how

17

machineleverancier

81

machineleverancier

15

interne know-how
67
grondstoffenleverancier 12

interne know-how
afnemers

36
26

interne know-how

Volledige produktie

28

a. Het gaat hierbij uitsluitend om informatiebronnen die door meer dan 10% van de bedrijven worden gebruikt.
Bron: H.J. Docter en C.T.M. Stokman, Het innovatieproces: een stapsgewijze benadering, Economisch
Instituut voor het Midden- en Kleinbedrijf, Zoetermeer, 1988.

hetgeen grotendeels verklaard wordt uit
het feit dat deze activiteit vrijwel alleen
maar voorkomt bij enkele bedrijven die
zelf een nieuwe machine ontwikkelen.
Bij slechts weinig produktinnoveerders is het nodig om het produktieproces aan te passen. Als gevolg daarvan
zijn er ook nauwelijks bedrijven die tijdens deze fase informatiebronnen gebruiken. Bij procesinnoveerders wordt
bij de implementatie en het aanpassen
van het nieuwe proces intensief overlegd met machineleveranciers. In aanvulling daarop wordt in veel gevallen
gebruik gemaakt van eigen know-how.
Afgezien van interne know-how worden tijdens de laatste activiteit, volledige produktie nauwelijks informatiebronnen gebruikt. Alleen bij produktinnoveerders wordt nog wel eens gebruik
gemaakt van afnemers als informatiebron.

Conclusies
Geconcludeerd kan worden dat tijdens de verschillende stappen in het innovatieproces de interne know-how
van groot belang is. Met name bij ingrijpende innovaties is vaak sprake van
teamwork. Typerend voor het midden-

en kleinbedrijf is dat daarbij een belangrijke taak is weggelegd voor de directeur, die een stuwende rol vervult in het
innovatieproces. Een probleem is dat
de directeur zich tegelijkertijd moet bezighouden met een groot aantal andere taken. Als gevolg daarvan is hij vaak
niet in staat om voldoende tijd vrij te maken voor het ontwikkelen van innovaties. Om die reden wordt een gebrek
aan vakbekwame technici door veel bedrijven als een belemmering ervaren bij
het innovatieproces.
Naast interne know-how wordt intensief gebruik gemaakt van externe informatiebronnen, afhankelijk van de
stap(pen) in het innovatieproces. Bij
produktinnoveerders vormen logischerwijs afnemers de belangrijkste externe
informatiebron, bij procesinnoveerders
zijn dit de machineleveranciers. Produktinnoveerders maken daarnaast
ook veelvuldig gebruik van grondstoffenleveranciers, met name bij de ideevorming en bij de technische bntwikkeling van de innovatie. Vakliteratuur en
beurzen (voor contacten met leveranciers) worden vooral gebruikt door procesinnoveerders tijdens het orientatieproces.
Opmerkelijk is dat bij het innovatieproces praktisch geen gebruik wordt
gemaakt van overheidsinstellingen en

semi-overheidsinstellingen. Dat geldt
zowel voor produkt- als voor procesinnovaties. Regionale ontwikkelingsmaatschappijen, de Kamer van Koophandel, de EVD, transferpunten van
universiteiten en de Rijksnijverheidsdienst worden, blijkens dit onderzoek,
door het industriele midden- en kleinbedrijf vrijwel niet geraadpleegd tijdens
het innovatieproces.
Niet alleen wanneer gekeken wordt
naar de tijd die het innovatieproces gemiddeld in beslag neemt en de belemmeringen die men ervaart, maar ook uit
hetgebruik van informatiebronnen blijkt
dat het invoeren van procesinnovaties
veel soepeler verloopt dan de invoering
van produktinnovaties. De invoering
van procesinnovaties vindt gewoonlijk
plaats binnen het gezichtsveld van het
bedrijf. Zoals De Meyer aangeeft is het
produktieproces bij uitstek”(…) een bedrijfsspecifieke problematiek, waardoor
bedrijfsinterne technologische bronnen
en in het bijzonder de produktie-afdeling het belangrijkst zijn”. Vaak heeft
zo’n innovatieproces het karakter van
een routineprocedure, waarbij de externe informatiebronnen die gebruikt worden vooral in de zakelijke sfeer liggen.
Bedrijven die een nieuw produkt op
de markt willen brengen, begeven zich
daarentegen veel meer op nieuwe terreinen. Het zijn met name deze produktinnoveerders die naast afnemers en leveranciers, veelvuldig gebruik maken
van onderzoek- en adviesbureaus. Dat
komt overeen met de conclusie van De
Meyer, die aangeeft dat”(…) in de beginfase van de levenscyclus, waarin
produktinnovaties domineren, de beiangrijkste informatiebronnen bestaan
uit wetenschappelijke en technische
onderzoeksresultaten”. Door verschillende stappen in het innovatieproces te
onderscheiden, valt op dat deze bureaus pas worden ingeschakeld wanneer de richting van het innovatieproces al vastligt. Pas wanneer men al
ideeen heeft over het nieuwe produkt
en men problemen ontmoet, gaat men
ertoe over om contact op te nemen met
onderzoek- en adviesbureaus. Het initiatief om te gaan innoveren is zelden afkomstig van dergelijke bureaus. Dat betekentdat de enorme hoeveelheid kennis die aanwezig is bij TNO, bij ingenieursbureaus en bij universiteiten, alleen wordt gebruikt wanneer de bedrijven zelf over voldoende creativiteit beschikken om een innovatieproces op
gang te brengen.

Jaap Docter
Casper Stokman
Beide auteurs zijn werkzaam op de afdeling
Industrie-onderzoek van het EIM, Economisch Instituut voor het Midden- en Kleinbe-

drijf te Zoetermeer.

ESB 13-4-1988

Auteurs