Ga direct naar de content

Ondernemende vrouwen in Nederland

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: augustus 13 1986

Ondernemende vrouwen in
Nederland
Steeds meer vrouwen beginnen een eigen bedrijf. In 1979 werd slechts een op de tien
bedrijven gestart door een vrouw, in 1984 was dit een op de zes. De belangstelling voor
vrouwelijke ondernemers neemt dan ook toe. In dit artikel worden de bedrijfskenmerken
van door vrouwen gestarte en geleide ondernemingen en de persoonskenmerken van
vrouwen die een onderneming zijn gestart, op een rijtje gezet. De schrijfsters concluderen
dat er hoop is voor de toekomst. Er zullen waarschijnlijk meer vrouwen een eigen bedrijf
beginnen, deze ondernemingen zullen groter zijn en minder dan voorheen gericht zijn op
‘vrouwenbedrijfstakken’. Bovendien zal het vrouwelijke ondernemen minder hobbyistisch
worden en zal de innovativiteit toenemen.

DRS. A.F. KOOPMAN* – DRS. M.I. VERSTAPPEN**
Het ondernemerschap staat de laatste jaren sterk in de
belangstelling. Dit komt vooral door de hoge werkloosheid
en de uitweg die het starten van een eigen bedrijf daarbij
kan bieden. Maar ook de stimulerende rol van het (innovatief) ondernemen voor een verdergaande economische
ontwikkeling wordt meer en meer belicht. Speciale belangstelling genieten de vrouwelijke ondernemers, een
groep waarover echter tot dusverre nog nauwelijks (generaliseerbare) informatie beschikbaar was.
In deze situatie is verandering gekomen door twee kort
na elkaar verschenen studies over ondernemende vrouwen. In december van het vorige jaar publiceerde het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid het onderzoek Door vrouwen opgerichte bedrijven, dat is uitgevoerd
door SKIM Industrieel Marktonderzoek 1). Het gaat hier
om een eerste kwantitatief gericht onderzoek naar de aard
en omvang van de bedrijven die na 1978 zijn gestart en gedreven worden door vrouwen. De tweede studie, Vrouwen
zelfstandig; perspectieven op ondernemerschap, werd uitgebracht door de Emancipatieraad (ER), onder meer ten
behoeve van de in februari van dit jaar gehouden conferentie Vrouwen ondernemen; stimulansen voor ondernemerschap, georganiseerd door de ER en het Hoofdbedrijfschap Ambachten 2). De ER-studie is meer kwalitatief en
verkennend van aard en is allereerst gericht op het verschaffen van inzicht in de positie van vrouwelijke ondernemers. Vervolgens worden knelpunten en perspectieven
gesignaleerd ten behoeve van het formuleren van aanknopingspunten voor een stimulerend beleid.
Aan de hand van de resultaten van genoemde onderzoeken, schetsen wij in dit artikel een beeld van (de kenmerken van) vrouwelijke ondernemers. Vervolgens gaan
wij in op de mogelijke ontwikkeling van het vrouwelijk ondernemerschap in Nederland.

percentage vrouwen dat deel uitmaakt van de totale groep
startende ondernemers sinds 1978, te weten 17,8%. Ook
blijkt dat de belangstelling onder vrouwen voor het starten
van een bedrijf sterk is toegenomen: in 1979 werd een op
de tien nieuwe bedrijven gestart door een vrouw; in 1984
was dit een op de zes.
Het feit dat met name de laatste jaren een groei in het
aantal vrouwelijke ondernemers te constateren is doet vermoeden dat het aandeel van vrouwen in de totale populatie van ondernemers lager ligt dan de genoemde 17,8%.
Als we dit zelfde percentage vergelijken met de jaarlijkse
totale hoeveelheid vrouwelijke ‘starters’ (varierend van
10% in 1979 tot 16,6% in 1984), rijst het vermoeden dat de
recent door vrouwen opgerichte en geleide ondernemingen een grotere overlevingskans hebben, dan de door
mannen opgerichte jonge ondernemingen. We komen later nog op dit punt terug.

Bedrijfskenmerken

* Werkzaam bij de Emancipatieraad en bij het Economisch Geografisch Instituut van de Universiteit van Amsterdam.
* * Werkzaam bij de Directie Coordinate Emancipatiebeleid van het
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
1) Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Door vrouwen
opgerichte bedrijven, Staatsuitgeverij, Den Haag, 1985.
2) A.F. Koopmans en C. Walvis, Vrouwen zelfstandig, perspectieven
op ondernemerschap, Emancipatieraad, Den Haag, 1986.
3) A.F. Koopman en C. Walvis, De vrouw in bedrijf, Kroniek van het
Ambacht/Klein- en Middenbedrijf, maart/april 1986, biz. 25.

Het is niet precies bekend hoeveel vrouwelijke ondernemers Nederland kent; hiervan vindt nergens een nauwkeurige registratie plaats. De voorlopige cijfers van de Arbeidskrachtentelling (AKT) 1985 geven een aantal van
75.000 vrouwelijke zelfstandigen, ten opzichte van
392.000 mannelijke zelfstandigen 3). Wel weten we nu het
808

Tabel 1. Aandeel van door vrouwen opgerichte en geleide
bedrijven op basis van alle in 1985 nog bestaande bedrijven, in procenten
Aandeel
1979
1980
1981
1982
1983
1984

9
14
11
11
14
20

Bron: Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Door vrouwen opgerichte bedrijven, Staatsuitgeverij, Den Haag, 1985, biz. 21.

Figuur. Verdeling van vrouwenbedrijven en overige bedrijven over de branche-groepen a)

Tabel 2. Procentuele verdeling van vrouwenbedrijven en
overige bedrijven naarjuridische vorm
Vrouwenbedrijven

35.2%

25,4%

24,3%

Overige bedrijven

86,4%
6,1%

60,2%

Eenpersoonszaak
Vennootschap onder firma
Besloten vennootschap
Cooperatieve vereniging
Stichting

6,8%
0,2%
0,5%

100,0%

Totaal
8,6%

9,4%
28,8%
0,3%
0,9%

100,0%

Bron: Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, op. cit., 1985, biz. 13.

Consumentencontacten

Interzakelijk
verkeer

Persoonlijke
dienstverlening

Tabel 3. Verdeling van de populatie vrouwenbedrijven
naar ontwikkeling van de omzet tussen 1983 en 1984
Vrouwenbedrijven

Alle bedrijven a)

34%
14%
52%

49%
19%
32%

Vrouwenbedriiven
‘Overige’ bedrijven
a) –

Branchegroep Ambachten: land- en tuinbouw, voeding, texliel, lederindustrie,
papierindustrie, houtindustrie, uitgeverijen, secundaire produktie-industrie zoals metaal- en kleurstof- en elektrotechnische Industrie en bouwnijverheid;
Branchegroep Consumentencontacten: detailhandel, reparatiebedrijven,
horeca;
Branchegroep Interzakelijk verkeer: groothandel, agenten, commissionaire,
transport, financiele dienstverlening en beheer, makelaardij en zakelijke
dienstverlening;
Branchegroep Persoonlijke dienstverlening: kapsalons, pedicures, schoonheidsspecialistes e.d. en opleidingsinstituten, sociale en culturele dienstverlening.
Bron: Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, op.cit., 1985, biz. 12 en
Bijlage A.

Vrouwelijke ondernemers zijn niet in alle branches even
sterk vertegenwoordigd. Een op de drie vrouwen start een
bedrijf in de sfeer van de persoonlijke en sociaal-culturele
dienstverlening, ruim een op de vier in de detailhandel en
reparatiebedrijven. Uit bovenstaande grafiek wordt duidelijk hoezeer de branche-verdeling onder de vrouwelijke ondernemers verschilt van die van ‘overige’ ondernemingen
4).
Met is duidelijk dat vrouwen (vooralsnog) vaak kiezen
voor de branches, die min of meer in net verlengde liggen
van de traditioneel aan vrouwen toegekende taken (verzorging en dienstverlening). Onbekend is overigens in welke mate deze keuze bepaald wordt door de opleidingseisen die verbonden zijn aan het verkrijgen van een vestigingsvergunning. Deze vergunning is bij voorbeeld noodzakelijk bij het starten van een bedrijf in meer ambachtelijke en technische beroepen. Evenmin is bekend in hoeverre de nieuwe vrouwelijke starters in dezelfde branches te
vinden zijn als hun voorgangsters.
De meeste startende onderneemsters kiezen voor de
•eenpersoonszaak als juridische vorm voor hun bedrijf. Deze keuze verschilt enigszins met die van de overige ondernemingen, hoewel ook daar de eenpersoonszaak de
meest gekozen juridische vorm is (zie label 2). Een mogelijke verklaring voor dit verschijnsel is dat bij het oprichten
van een besloten vennootschap een startkapitaal van
f. 40.000 verplicht is, terwijl vrouwen minder vaak eigen
vermogen bezitten dan mannen.
Ook de omvang van de bedrijven kan hierbij een rol spelen: het gemiddelde aantal mensen dat werkzaam is bij
een door vrouwen opgericht en geleid bedrijf is lager (2,2
tegen 4,1). Ook werken er meer mensen in deeltijd dan bij
andere ondernemingen. Opvallend is het geringe aantal
cooperatieve bedrijven, terwijl juist naar aanleiding van
deze bedrijven de belangstelling voor het vrouwelijke ondernemerschap opkwam.
Economised bezien functioneren vrouwelijke ondernemers niet slechter dan andere bedrijven: het percentage
dat een dalende omzet heeft, is ongeveer gelijk aan het uit
een eerder onderzoek onder startende ondernemers bekende percentage 5). Onder vrouwelijke ondernemers
wordt een lager percentage ondernemingen met een omzetstijging gevonden. De veel gevonden kleinschalige opzet van de bedrijven en de branches waarbinnen veel vrou9n.a-io.afi

Omzetstijging van 5% of meer
Omzetdaling van 5% of meer
Stabiel

a) De cijfers hebben betrekking op een onderzoek dat 5 jaar geleden is uitgevoerd onder startende ondernemers (zowel mannen als vrouwen) voor de NMB.
Bron: Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, op.cit., 1985, biz. 22.

wen opereren kunnen een verklaring vormen voor de geringere omzetstijging.

Persoonskenmerken
Veel vrouwelijke ondernemers zijn in een ondernemersgezin grootgebracht. Het zelfstandig ondernemerschap
was dus als beroepsmogelijkheid dicht bij huis zichtbaar,
waarbij veelal de vader als voorbeeld heeft gef ungeerd. Dit
blijkt uit de volgende citaten 6):
– ,,Mijn vader had een cafe en mijn moeder heeft altijd in
dat cafe meegewerkt. Dus ik kom, wat dat betreft, wel
uit een milieu wat ondernemersgezind was. Ik denk dat
dat heel belangrijk is… Ik merk het ook wel eens met
personeel: het verschil in achtergrond en de benadering; zien dat er risico’s genomen moeten worden en
dat er af en toe verantwoordelijkheid nodig is”.
– ,,lk denk dat het vaak voorkomt dat je thuis het bedrijfsleven met de paplepel ingegeven hebt gekregen”.
– ,,Er komen natuurlijk in een zakengezin genoeg verhalen over tafel. Je krijgt dat ondernemerschap voor een
deel ingegoten”.

Wanneer men, zoals deze vrouwen, tijdens de opvoeding in aanraking is gekomen met ondernemerschap, dan
kan dat leiden tot een positieve associatie en acceptatie en
tot de beslissing om ook zelf als zelfstandige een inkomen
te verwerven. Deze bevindingen worden duidelijk bevestigd door de resultaten van buitenlands onderzoek 7). In
Engeland en de VS, waar al langer en uitvoeriger onderzoek verricht is onder vrouwelijke ondernemers, blijkt keer
4) Onder ‘overige ondernemingen’ worden verstaan bedrijven die
door een of meer mannen zijn opgericht en bedrijven die door een of
meer mannen en een of meer vrouwen zijn opgericht.
5) Een onderzoek van de Nederlandse Middenstandsbank.
6) Emancipatieraad, op.cit., biz. 14.
7) J. Schreier, The female entrepreneur, apilotstudy, Centerfor Venture Management, Milwaukee, 1975; R.D. Hisrich en M. O’Brien, The
woman entrepreneur from a business and sociological perspective,
Frontiers of Entrepreneurship Research, Babson College, Massachusetts, 1982; N.R. Smith, G. McCain en A. Warren, Women entrepre-

neurs really are different; a comparison of constructed ideal types of
male and female entrepreneurs, Frontiers of Entrepreneurship
Research, Babson College, Massachusetts, 1982; J. Watkins, The female entrepreneur, American experience and its implications for the
United Kingdom, in J. Stamworth, Perspectives on a decade of small
firms research, Aldershot, 1982.

809

op keer de familie-achtergrond van grote invloed te zijn. Interessant is de uitkomst van een vergelijkende studie van
mannelijke en vrouwelijke ondernemers in Engeland 8).
Vele mannelijke ondernemers hebben eveneens een ondernemersachtergrond. Maar uit de studie komt naar voren dat 37% van de vrouwelijke ondernemers een vader
had met een eigen bedrijf. De onderzoekers concluderen
dat statistisch voor een vrouwelijke ondernemer de kans
dat ze be’i’nvloed is door een ondernemende vader viermaal groter is dan voor een andere ondernemer.
In tegenstelling tot de positieve rol die de familieachtergronden lijken te spelen, speelt de genoten vooropleiding niet of nauwelijks een stimulerende rol bij de beslissing om onderneemster te worden. Vrouwen met een algemene opleiding (lo, mavo, havo, vwo) kiezen sneller voor
het ondernemerschap dan vrouwen met een beroepsopleiding (Ibo, mbo, hbo), hoewel ook de algemene opleidingen geen directe voorbereiding op het ondernemerschap geven.
Vergeleken met het opleidingsniveau van de totale Nederlandse vrouwelijke bevolking is bovendien het opleidingsniveau van de onderneemsters relatief hoog: in de
leeftijdscategorie van 30-45 jaar heeft van de totale vrouwelijke populatie 60% alleen lo, mavo of Ibo, terwijl bij de
vrouwelijke ondernemers dit percentage slechts 47 bedraagt. Van deze laatste groep heeft 19,2% een havo/vwo
diploma, terwijl slechts 2,7% van de totale vrouwelijke populatie een dergelijk diploma bezit. Wellicht is het relatief
hoge opleidingsniveau gedeeltelijk te verklaren uit het beperkte aanbod van deeltijdbanen voor hoger opgeleiden.
Overigens heeft zowel het type opleiding als het niveau
van de opleiding invloed op de keuze van de branche. Voor
een aantal branches is het bezitten van een vakopleiding
immers verplicht voor het verkrijgen van een vestigingsvergunning, zoals we eerder reeds opmerkten. Maar ook
blijkt dat vooral bij de branches waar vrouwen sterk in vertegenwoordigd zijn, zoals de detailhandel, het opleidingsniveau van de onderneemsters lager is dan bij die branches, waar relatief wat minder vrouwelijke ondernemers te
vinden zijn, zoals de makelaardij of de groothandel (het interzakelijke verkeer).
Behalve de genoten vooropleiding lijkt ook de eerder opgedane werkervaring geen voorbereiding te vormen voor
de branche waarin vrouwen een bedrijf starten. Dit is gedeeltelijk te verklaren uit het feit dat veel vrouwen functies
in loondienst vervullen die zich niet direct lenen voor het
uitbouwen tot een eigen bedrijf. Maar ook heeft dit te maken met de situatie dat momenteel meer dan de helft
(53%) van de onderneemsters ‘herintreedster’ is. Dit zijn
vrouwen die gedurende een aantal jaren niet aan het arbeidsproces hebben deelgenomen, bij voorbeeld in verband met de verzorging van kinderen. Veel vrouwen starten dus niet direct na nun functie in loondienst een bedrijf,
maar pas enkele jaren daarna. Hun bedrijfsactiviteiten liggen dan vaak meer in het verlengde van de taken die zij
thuis verrichtten.
Ook in de Verenigde Staten en Engeland is in diverse
onderzoeken bij vrouwelijke ondernemers een relatief
hoog opleidingsniveau geconstateerd. In dit verband willen we wederom verwijzen naar de eerder aangehaalde
vergelijkende studie van mannelijke en vrouwelijke ondernemers in Engeland 9). Het proces van onderwijs en ervaring is voor veel mannelijke ondernemers een cumulatief
proces, waarin het starten van een eigen bedrijf een logisch verlengstuk is. Uit het onderzoek in Engeland daarentegen blijkt dat de onderwijservaringen bij de meeste
vrouwelijke ondernemers niet of nauwelijks van belang
zijn bij de keuze voor een eigen bedrijf. Vrouwelijke ondernemers baseren nun bedrijf in meerderheid op beperkte
ervaringen, verkregen na het beeindigen van een grotendeels voor dit type bedrijf irrelevante opleiding. Wanneer
men de combinatie van werkervaring in dezelfde branche
en managementervaring in de beschouwing betrekt, dan
blijkt dat het verschil tussen mannelijke en vrouwelijke ondernemers groot is. 5% van de mannen begint zonder
deze ervaringen een eigen bedrijf, en 50% van de vrouwen
10).

label 4. Procentuele verdeling van vrouwelijke ondernemers naar type inkomen en burgerlijke staat
Gehuwd/samenwonend
– beschouwt inkomen als hoofdinkomen
– beschouwt inkomen als neveninkomen

15%
68%

– Totaal gehuwd/samenwonend

Alleenstaand
– beschouwt inkomen als hoofdinkomen
– beschouwt inkomen als neveninkomen
Totaal alleenstaand
Geen opgave

Totaal (n = 514)

83%

70/0
15%
2%
100%

Bron: Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, op.cit., 1985, biz. 34.

De gemiddelde leeftijd van vrouwelijke ondernemers is
37 jaar, die van de vrouwelijke starters is 34 a 35 jaar. 83%
is getrouwd of woont samen. De burgerlijke staat is duidelijk van invloed op de waarde die de vrouw toekent aan
haar bedrijfsinkomen. Terwijl meer dan de helft van de alleenstaanden hun inkomen beschouwt als hoofdinkomen,
beschouwt slechts 18% van de gehuwden dit als hoofdinkomen. Dit laatste is overigens met name het geval bij
herintreedsters.
De mogelijk grotere overlevingskans van door vrouwen
opgerichte bedrijven waarop wij in het begin van dit artikel
wezen zou hiermee verklaard kunnen worden. Indien het
bedrijfsinkomen immers niet het hoofdinkomen vormt, kan
het bedrijf langere tijd op een lager niveau voortbestaan,
wat niet mogelijk zou zijn indien men uitsluitend van dit bedrijfsinkomen zou moeten rondkomen. Een andere verklaring voor dit verschijnsel zou kunnen zijn dat vrouwen
voorzichtiger zijn en minder risico’s nemen dan hun mannelijke collega’s.
Wat betreft de rol van een eventuele partner moet worden opgemerkt dat de situatie van mannelijke en vrouwelijke ondernemers uiteenloopt. Mannelijke ondernemers
hebben bij uitstek een stabiel huwelijk (het laagste echtscheidingspercentage in Nederland). Hun echtgenoten
vervullen meestalde meer traditioneleondersteunendefamilierol en zijn bovendien dikwijls onmisbaar als ‘meewerkende echtgenote’ 11).
Niets wijst erop dat de echtgenoten van vrouwelijke ondernemers een vergelijkbare rol vervullen. De bijdrage van
de man aan het huishouden, de opvoeding van de kinderen en de werkzaamheden in het bedrijf vormen niet het
spiegelbeeld van de inspanningen van vrouwen in dergelijke situaties. In de gevallen waarin de echtgenoot zakelijk
betrokken is bij het bedrijf gaat het meestal om ad-hocadvisering als deskundige. Dit betekent dat de meeste gehuwde vrouwelijke ondernemers minder feitelijke bedrijfsondersteuning van hun partners kunnen verwachten dan
mannelijke ondernemers in een vergelijkbare positie. De
vrouwelijke partner vormt een stabiliserende factor voor
de mannelijke ondernemer en voor de continu’i’teit van het
bedrijf; andersom is dat vaak niet het geval. In Engeland is
gebleken dat er een grotere druk op de persoonlijke relatie
ontstaat als de vrouw de ondernemersrol op zich neemt.
De man voelt zich dan bedreigd door de mogelijkheid van
economisch succes van zijn vrouw 12).

8) J.M. Watkins en D.S. Watkins, The female entrepreneur, her background and determinants of business choice, some British data, Frontiers of Entrepreneurship Research, Babson College, Massachusetts,
1983.
9) Idem.
10) Idem, biz. 285.

11) A.F. Koopman, Ondernemersvrouwen in de detailhandel, een
vergeten beroepsgroep?, EGl-paper nr. 25, Universiteit van Amsterdam, 1983.

12) Watkins en Watkins, op. cit., biz. 278.

Toekomstige ontwikkelingen
Uit de Nederlandse onderzoeken komt naar voren dat
de onderneemster niet bestaat. Of, zoals Casson stelt:
,,the essense of entrepreneurship is being different” 13).
Uit het kwantitatieve onderzoek blijkt dat het in Nederland
op dit moment nog vaak gaat om kleinschalige bedrijvigheid, waarvan de vrouwen voor hun levensonderhoud
veelal niet volledig afhankelijk zijn. Deze bedrijven zijn bovendien geconcentreerd in een beperkt aantal branches.
Voor vrouwen die hun werk moeten combineren met verzorgende taken (een sterk groeiende groep) blijkt het aantrekkelijk om een eigen bedrijf te hebben. Gezien het nog
altijd beperkte aanbod van deeltijdbanen vormt het ondernemerschap een belangrijke aanvulling op de beroepsmogelijkheden voor die groep vrouwen. Het biedt deze vrouwen de mogelijkheid om een eigen inkomen te verwerven
en daarmee een zelfstandige positie op te bouwen.
Toch kan uit het kwalitatieve onderzoek op basis van uitvoerige interviews met vrouwelijke ondernemers worden
geconstateerd dat er in Nederland diverse typen door
vrouwen opgerichte en geleide bedrijven te onderscheiden zijn. Dikwijls wordt een onderscheid gemaakt tussen
traditionele (‘harde’) en alternatieve (‘zachte’) ondernemers. Maar de varieteit is groter. Op basis van de interviews zijn, analoog aan Goffee en Scase 14), met name
twee factoren te onderscheiden, die het ondernemerschap van vrouwen lijken te bepalen, te weten enerzijds de
mate waarin zij ‘ondernemersidealen’ nastreven, en anderzijds de mate waarin zij ‘traditionele man-vrouw verhoudingen’ accepteren 15).
Kijkend naar de combinatie van deze factoren zijn er vier
typen onderscheiden, te weten de conventionele, de hobby’i’stische, de innovatieve en de alternatieve vrouwelijke
ondernemer. Hoewel hiernaar uitvoeriger onderzoek zou
moeten plaatsvinden en een indeling in categorieen nooit
zo scherp is als zij suggereert te zijn, bestaat de indruk dat
momenteel de conventionele en hobbyi’stische onderneemsters in Nederland het overgrote deel van de vrouwelijke ondernemers uitmaken.
Allereerst lijkt de tendens aanwezig dat in de komende
jaren het aantal vrouwelijke ondernemers zal toenemen.
Er bestaat namelijk, zoals ook uit buitenlands onderzoek
blijkt, een duidelijk verband tussen de groei van het aantal
vrouwelijke ondernemers en een grotere participatie van
vrouwen op de arbeidsmarkt in het algemeen 16). De afgelopen tien jaar is het arbeidsaanbod van (met name gehuwde) vrouwen in Nederland aanzienlijk toegenomen en
aan deze groei is nog geen einde gekomen. Integendeel:
het trendmatige arbeidsaanbod neemt bij vrouwen veel
sterkertoe dan bij mannen. Het feit dat vrouwelijke ondernemers de laatste tijd meer in het daglicht treden, zal de
stijgende participatiegraad in het ondernemerschap kunnen versterken, aangezien zij vooral als voorbeeld fungeren voor andere vrouwen en meisjes.
Overigens geeft het verschil in participatiegraad van
vrouwen in enerzijds de beroepsbevolking (een op de drie
arbeidsplaatsen wordt door een vrouw ingenomen) en anderzijds het ondernemerschap (ten hoogste een op de zes
ondernemingen wordt geleid door een vrouw) wel aan, dat
er voor vrouwen blijkbaar relatief grotere barrieres bestaan om zelfstandig ondernemer te worden, dan om toe te
treden tot de arbeidsmarkt. Het voert te ver om hierop in dit
bestek dieper in te gaan; voor een uitvoeriger behandeling
verwijzen wij naar het door de Emancipatieraad uitgebrachte onderzoek.
Waarschijnlijk zal niet alleen het aantal onderneemsters
groeien, maar zullen ook de bedrijven grootschaliger worden. Dit allereerst vanwege de veranderingen in leefvormen (meer alleenstaanden en alleenstaande ouders) en
de toenemende individualisering, waardoor vrouwen vaker alleenverdiener zullen worden. Maar ook vanwege de
voortschrijdende emancipatie binnen gezinnen, waardoor
vrouwen steeds minder hun inkomen als een aanvulling op
het gezinsinkomen zullen beschouwen. Teruggrijpend
, naar de eerder aangehaalde typologie, verwachten wij

i ESB 20-8-1986

derhalve een groei van het innovatieve ondernemerschap
ten koste van het hobbyi’stische type.
Overigens is het de vraag of een dergelijke groei in bedrijvigheid mogelijk is binnen de branches waar de onderneemsters zich concentreren. Een kleine verschuiving van
die concentratie is echter wel te verwachten. Het opleidingsniveau is immers de laatste jaren gestegen, en gebleken is reeds dat vrouwen met een hogere opleiding eerder geneigd zijn een eigen bedrijf te beginnen in de zakelijke dienstverlening, de groothandel en dergelijke dan in de
detailhandel.
Een andere belangrijke ontwikkeling is de aard van de
vernieuwing in de maatschappij, van een industriele naar
een zogenoemde informatiemaatschappij. De Industrie
automatiseert en de industriele werkgelegenheid krijgt
steeds meer het karakter van dienstenactiviteiten. De invloed van nieuwe technologieen is dusdanig dat omgaan
met mensen, organisaties en informatie essentieel wordt.
Voor het ondernemerschap houdt dit in dat bij innovatie
niet langerte eenzijdig moet worden gekeken naar nieuwe
industriele produkten, maar dat ook nieuwe soorten organisaties, marktbenaderingen en dienstverleningsvormen
de aandacht verdienen. Het is opmerkelijk dat in de landen
waar deze verandering in de economie al verder voortgeschreden is dan in Nederland dit samengaat met een sterke toename van het aantal vrouwelijke ondernemers en
vrouwelijke werknemers in de professionele diensten.
Lambooy stelt dat vrouwen in Nederland te veel een niet
benut reservoir voor ondernemerschap vormen. Door het
inschakelen van vrouwelijke arbeidskrachten en vrouwelijke ondernemers kan de economische groei worden gestimuleerd en kan de maatschappelijke produktiviteit worden
vergroot 17).
In de Verenigde Staten is het reeds gebruikelijk dat vrouwen vrij hoge functies in het bedrijfsleven vervullen, waaronder top-posities in de financiele sector. Door dergelijke
werkervaringen ontstaat kennis met betrekking tot het
functioneren en leiden van een onderneming, alsmede
vertrouwen in het eigen kunnen. Deze ‘on the job training’
heeft gevolgen voor het zelf stichten van een onderneming. Een zeer groot aandeel van de starters in de VS is
vrouw. Wellicht is dit ook het toekomstbeeld voor Nederland.

A.F. Koopman
M.I.Verstappen

13) M.C. Casson, The entrepreneur, an economic theory, Oxford,
1982, biz. 14.

14) G. Goffee en R. Scase, Women in charge; the experiences of female entrepeneurs, Londen, 1985.

15) Emancipatieraad, op. cit., biz. 31 e.v.
16) A.F. Koopman en M.I. Verstappen, Zakenvrouwen, Intermediair,
24 januari 1986.
17) J.C. Lambooy, Economische dynamiek en vrouwen in ondernemingen, Kroniek van het Ambacht/Klein- en Middenbedrijf, maartapril 1986.

Rl 1

Auteurs