Ga direct naar de content

Onbetaalde arbeid in Nederland

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: september 18 1996

Onbetaalde arbeid in Nederland
Aute ur(s ):
Kooreman, P. (auteur)
De auteur is hoogleraar micro-economie aan de Rijksuniversiteit Groningen.
Ve rs che ne n in:
ESB, 81e jaargang, nr. 4076, pagina 839, 9 oktober 1996 (datum)
Rubrie k :
Boekbespreking
Tre fw oord(e n):
boekbesprekingen, onbetaalde, arbeid

Deze zomer promoveerde Marga Bruyn-Hundt, pionier in Nederland op het gebied van de economie van de onbetaalde arbeid, op een
proefschrift over dit onderwerp1.
Al het werk van Marga Bruyn-Hundt als econoom heeft in het teken gestaan van het uitdragen van een behartigenswaardige
boodschap: binnen huishoudens vinden tal van productieve activiteiten plaats die niet tot uitdrukking komen in de statistieken, maar
wel degelijk economische waarde vertegenwoordigen. Voorbeelden van onbetaalde arbeid zijn het verzorgen van kinderen,
schoonmaakwerk, het bereiden van maaltijden en onderhoud aan de woning. Met name vrouwen besteden een groot deel van hun tijd
aan dergelijke activiteiten. Het rekening houden in economische analyses met de aard en omvang ervan is essentieel voor het
verkrijgen een beeld van welvaartsverschillen binnen en tussen huishoudens en tussen landen.
Onderzoek
Haar proefschrift bestaat uit twee gedeelten. Het eerste deel, Unpaid work in The Netherlands, begint met een schets van de
opvattingen van klassieke economen over de definitie van productie en consumptie, en geeft een summiere weergave van het
huishoudproductie-model van Becker en Gronau. Hierin werd de tijdsbesteding van individuen mede bepaald door afweging van de
productiviteit thuis met het loon van betaald werk. De belangrijkste bevinding is dat onbetaalde arbeid in de economische wetenschap tot aan de introductie van de huishoudproductie-theorie in de jaren zestig – is veronachtzaamd. Als verklaringen noemt Bruyn-Hundt de
moeilijkheden bij het kwantificeren van onbetaalde arbeid en het feit dat de economische wetenschap lange tijd is gedomineerd door
mannen, die zelf weinig onbetaalde arbeid verrichtten.
Omdat aan onbetaald werk niet direct een marktprijs is gekoppeld, is het vaststellen van de netto toegevoegde waarde problematisch. In
hoofdstuk 3 worden de vele methoden die in de loop der jaren zijn voorgesteld om de waarde van onbetaald werk te schatten, op een rij
gezet. Globaal kan een onderscheid worden gemaakt tussen input- en output-methodes. Bij de eerstgenoemde methode wordt de waarde
van huishoudelijke productie benaderd door de waarde van de inputs die bij het productie-proces worden gebruikt. Voor de input van
tijd moet dan een loonvoet worden gekozen waartegen de arbeid wordt gewaardeerd. Bij de output-methode wordt gezocht naar
substituten voor huishoudelijke productie die op de markt verkrijgbaar zijn en wordt de marktprijs van die substituten als benadering
gebruikt. Beide methoden hebben voor- en nadelen, en er is geen methode waar op theoretische gronden een voorkeur voor kan worden
uitgesproken. Dit probleem is des te knellender daar de diverse methoden sterk uiteenlopende uitkomsten opleveren. De grote
gevoeligheid van de uitkomsten voor de keuze van de waarderingsmethode is een van de grootste obstakels voor het bereiken van
internationale overeenstemming over het opnemen van de waarde van huishoudelijke productie in de nationale rekeningen.
Op grond van de beschikbaarheid van data kiest Bruyn-Hundt in hoofdstuk 4 zelf voor de inputmethode, waarbij zij arbeid waardeert
tegen drie verschillende loonvoeten (het bruto minimumloon, het bruto loon van een gezinsverzorgster en het gemiddelde bruto loon van
werknemers, telkens inclusief sociale-zekerheidsbijdragen van werkgevers).
Daarnaast moet een keuze worden gemaakt met betrekking tot de tijdsbestedingcategorieën die worden meegeteld als huishoudelijke
arbeid. Hierbij kiest Bruyn-Hundt voor het in 1934 door Reid geformuleerde “third person criterion”: indien de arbeid kan worden verricht
door een persoon buiten het huishouden wordt het beschouwd als onbetaald werk. Aldus rekent zij activiteiten als schoonmaken,
boodschappen doen, breien, taarten bakken en het verzorgen van kinderen tot onbetaalde arbeid, terwijl studie, persoonlijke verzorging
en vrijetijdsbesteding daartoe niet behoren. Op basis van tijdsbestedingsonderzoeken uit de periode 1975-1990 vindt zij schattingen voor
de waarde van onbetaalde arbeid uiteenlopend van 51% van het bnp tot 110%, afhankelijk van het jaar en de gekozen loonvoet.
Bruyn-Hundt erkent dat de definitie van onbetaalde arbeid, de keuze van de loonvoeten en dus ook de gevonden schattingen van de
waarde van huishoudelijke arbeid in hoge mate arbitrair zijn. Terecht wijst zij er echter op dat het niet zo zeer gaat om de absolute hoogte
van de schattingen, maar vooral om het in kaart brengen van verschillen tussen en binnen huishoudens en van ontwikkelingen in de tijd.
Het beeld dat de verschillende methoden daarbij te zien geven is veel uniformer.
Hoofdstuk 6 is gewijd aan aspecten van de inkomensverdeling. Bruyn-Hundt bevestigt de conclusie van Homan uit 1988 dat het
meerekenen van de waarde van huishoudelijke productie in de inkomens leidt tot een veel gelijkmatiger inkomensverdeling 2. De
inkomensverschillen tussen een- en tweeverdiener-huishoudens verdwijnen. Betaalde en onbetaalde arbeid werken als communicerende

vaten. Daardoor heeft het rekening houden met onbetaalde arbeid ook consequenties voor de definitie van werkloosheid (werklozen
zullen vaak wel onbetaalde arbeid verrichten), productie, consumptie en economische groei. Bruyn-Hundt pleit ervoor hiermee expliciet
rekening te houden in de macro-economische modellen van de Nederlandse economie.
Beleid: onafhankelijkheid
Het tweede gedeelte van het proefschrift draagt als titel Unpaid work and economic independence. Bruyn-Hundt vertelt op diverse
plaatsen dat zij het bestuderen van onbetaalde arbeid vooral belangrijk vindt in het licht van ” … the question of the influence of the
unequal division of unpaid work between men and women on their economic independence and consequently on their positions in
society” (blz. 193). En zij voegt daaraan toe: “It is impossible to change economic independence without changing the unequal division
of unpaid work.” Bruyn-Hundt streeft dit niet alleen na op macro-niveau (” …economic independence means that women as a group [ ..]
get the same amount of paid and unpaid work [ …] as men”, blz. 148), maar ook op het niveau van het individuele huishouden: op blz. 172
betoogt zij dat een taakverdeling waarbij binnen een huishouden de man al het betaalde werk verricht en de vrouw al het onbetaalde werk
ongewenst is.
Het laatste hoofdstuk richt zich op de vraag hoe een gelijkere verdeling van betaalde en onbetaalde arbeid zoals die Bruyn-Hundt voor
ogen staat kan worden bereikt. Besproken worden onder meer fiscale maatregelen, ouderschaps- en calamiteitenverlof, kinderopvang en
maatregelen in de sfeer van sociale zekerheid en pensioenopbouw.
Ideologie of wetenschap?
Het eerste gedeelte van het proefschrift van Marga Bruyn-Hundt is primair een terugblik op het werk dat zijzelf en anderen hebben
verricht op het gebied van de economie van de onbetaalde arbeid. De lezer die haar boek Huishouden = onbetaalde arbeid uit 1985 kent
zal vele bekende passages tegenkomen.
Het wekt verbazing dat haar literatuurstudie over de betekenis en de verdeling van onbetaalde arbeid zich beperkt tot het neo-klassieke
huishoudproductiemodel van Becker en Gronau. Bruyn-Hundt gaat voorbij aan recent onderzoek op het gebied van ‘intrahousehold
allocation’, die haar theoretische basis vindt in de speltheorie 3. Deze literatuur bestudeert de allocatie van hulpbronnen binnen
huishoudens en de wijze waarop deze tot stand komt. De verdeling van betaalde en onbetaalde arbeid wordt gezien als de uitkomst van
een onderhandelingsproces, waarbij preferenties van de individuen, hun productiviteit binnen en buiten het huishouden en hun invloed
op het beslissingsproces een rol spelen. Juist omdat Bruyn-Hundt zo geïnteresseerd is in de taakverdeling tussen mannen en vrouwen is
het bijzonder jammer dat zij de mogelijkheid heeft laten liggen om met behulp van deze theorie haar analyses te structureren.
Het tweede gedeelte draagt duidelijk de sporen van het rapport van de staatscommissie ‘Scenario’s herverdeling onbetaalde arbeid’,
waarvan Bruyn-Hundt voorzitter was. In dit deel ontvouwt zij haar standpunt dat onbetaalde en betaalde arbeid gelijker tussen mannen
en vrouwen moet worden verdeeld. Hoe honorabel dit standpunt ook moge zijn, het is een opvatting met een sterke politieke lading,
waarover men van mening kan verschillen. Een wetenschappelijke onderbouwing heb ik dan ook niet kunnen vinden.
Er is ook een andere opvatting mogelijk, namelijk dat het emancipatie-, arbeidsmarkt- en gezinsbeleid gericht moeten zijn op het bereiken
van hogere doelen, zoals persoonlijke ontplooiing, zelfbeschikking en keuzevrijheid. Een gelijke verdeling van betaalde en onbetaalde
arbeid binnen een huishouden is daarvoor noch een noodzakelijke noch een voldoende voorwaarde. Essentiëler is dat personen de
vrijheid hebben om gezamenlijk een taakverdeling overeen te komen die hen goed dunkt, rekening houdend met verschillen in
preferenties en productiviteit binnen en buiten het huishouden.
De theorie van de intrahousehold allocation suggereert dat het voor economische onafhankelijkheid niet zo zeer van belang is wie
binnen het huishouden het inkomen verdient, maar hoe wettelijk en feitelijk de beschikkingsbevoegdheid over dat inkomen is geregeld.
Het overheidsbeleid zou erop gericht kunnen zijn de uitgangsposities van partners en de invloed op beslissingsprocessen binnen
huishoudens zo gelijkwaardig mogelijk te maken. Invloed op beslissingsprocessen zou kunnen samenhangen met inkomen uit betaald
werk, maar het is ook denkbaar dat, naast persoonlijkheidskenmerken, vooral opleidingsniveau een rol speelt. Meer intrahousehold
onderzoek is nodig om deze hypotheses te toetsen. Omdat preferenties heterogeen zijn zal een gelijkwaardige invloed leiden tot een
heterogeen gedragspatroon op micro-niveau: in sommige huishoudens zal men kiezen voor een min of meer gelijke verdeling van
betaalde en onbetaalde arbeid, terwijl in andere huishoudens partners zich toeleggen op één van beide.
Besluit
In Nederland kan Marga Bruyn-Hundt worden aangemerkt als een pionier op het gebied van de economische analyse van huishoudelijke
arbeid 4. Haar betrokkenheid bij het onderwerp gaat gepaard met sterke persoonlijke opvattingen over de gewenste verdeling van
betaalde en onbetaalde arbeid, zo blijkt vooral in het tweede deel van het proefschrift. Echter, een proefschrift dient de resultaten van
onderzoek te bevatten. Juist in de economie, waar de vermenging van ideologie en wetenschap altijd op de loer ligt, en zeker bij een
promotie-onderzoek is de onderzoeker gehouden het onderscheid tussen privé-opvattingen en onderzoekresultaten zo duidelijk mogelijk
aan te geven. Dat Bruyn-Hundt hier niet altijd aan voldoet, is het belangrijkste punt van kritiek bij de meest recente kroon op haar werk,
een doctorstitel van de Universiteit Maastricht

1 M. Bruyn-Hundt, The economics of unpaid work, Thesis Publishers, Amsterdam, 1996, 220 blz.1
2 M.E. Homan, The allocation of time and money in one-earner and two-earner families; an economic analysis, proefschrift Erasmus
Universiteit Rotterdam, 1988.
3 Zie bijvoorbeeld het themanummer van de Journal of Human Resources, 1990, nr. 4; S. Lundberg en R.A. Pollak, Separate spheres
bargaining and the marriage market, Journal of Political Economy, jg. 101, blz. 988-1010, en S.H.A.M. Dobbelsteen, Intrahousehold

allocation of resources; a microeconometric analysis , proefschrift Landbouwuniversiteit Wageningen, 1996.
4 Zij was echter niet de eerste die in Nederland in wetenschappelijk kring aandacht vroeg voor huishoudelijke arbeid. Al in 1952 stond dit
thema centraal in de oratie De arbeid van de huisvrouw van de Wageningse hoogleraar Huishoudkunde C.W. Willinge Prins -Visser.

Copyright © 1996 – 2003 Economisch Statistische Berichten ( www.economie.nl)

Auteur