De afgelopen twintig jaar is de Nederlandse productiviteit afgevlakt. Maar gebruikelijke maatstaven voor productiviteit houden geen rekening met het feit dat productie nu minder vervuilend is dan vroeger. Hoe corrigeer je productiviteitscijfers voor groene groei, en groeit de Nederlandse productiviteit dan sneller?
In het kort
- De standaardstatistieken gaan eraan voorbij dat grijze groei de toekomstige productie schaadt.
- Gecorrigeerd voor klimaatschade groeit de Nederlandse productiviteit sneller dan gedacht, ook in vergelijking met de VS.
De Nederlandse arbeidsproductiviteit is sinds 2008 nauwelijks toegenomen (Roelandt et al., 2019; Baarsma, 2025). Dat is zorgelijk, want in ontwikkelde landen als Nederland is productiviteit de motor achter economische groei: zo’n tachtig procent van de naoorlogse groei in het bruto binnenlands product (bbp) per hoofd van de bevolking is aan hogere productiviteit te danken (Jones, 2016). Factoren zoals hogere kapitaalintensiteit en veranderingen in de samenstelling van de beroepsbevolking zijn samen slechts verantwoordelijk voor de resterende twintig procent. Dit betekent dat economische groei voornamelijk voortkomt uit een efficiënter gebruik van bestaande productiefactoren.
Toch geeft de huidige wijze waarop we productiviteit meten een incompleet en zelfs vertekend beeld van onze economische efficiëntie. Indicatoren zoals het bekende Solow-residu houden namelijk geen rekening met klimaatschade. Deze maatstaven meten enkel welk deel van de economische groei niet verklaard kan worden door een toegenomen inzet van arbeid en kapitaal. Maar is een economie werkelijk productiever geworden wanneer ze met dezelfde hoeveelheid productiefactoren méér produceert, maar daarbij ook aanzienlijk meer koolstofdioxide uitstoot?
Het wordt steeds duidelijker dat klimaatschade directe en aanzienlijke macro-economische gevolgen heeft. Zo laten Bilal en Känzig (2025) zien dat een ton aan CO2-uitstoot gemiddeld genomen de netto contante waarde van toekomstige economische activiteit met 1.250 euro verlaagt. Eén ton koolstofdioxide komt ongeveer overeen met de uitstoot van een retourvlucht Amsterdam–Boston in de Economyklasse.
Als productie vandaag een negatief effect heeft op de economie in de toekomst, dan overschatten productiviteitstatistieken hoe efficiënt we daadwerkelijk produceren. Om deze statistieken welvaartsrelevant te houden, zouden ze daarom het effect van klimaat op de macro-economie niet langer moeten negeren.
In recent onderzoek stellen De Ridder en Rachel (2025) voor om directe macro-economische schade expliciet op te nemen in productiviteitsstatistieken. Dit vereist een aangepaste definitie van productiviteit. Traditioneel meten productiviteitsstatistieken, zoals het Solow-residu, het marginale effect van productiefactoren op het huidige nationaal product. Dit noemen we ook wel total factor productivity (TFP).
De Ridder en Rachel (2025) pleiten voor een uitbreiding van deze definitie, waarbij ook het marginale effect van het gebruik van productiefactoren op toekomstige economische groei wordt meegenomen. Wanneer productie klimaatschade veroorzaakt, vermindert dit namelijk de toekomstige economische groei, waardoor de netto contante waarde van output van de gebruikte productiefactoren lager uitvalt dan het nationaal product van datzelfde jaar (Bilal en Känzig, 2025). Bij hogere emissies neemt de voor emissie gecorrigeerde totale factorproductiviteit (TFPE) dus af, terwijl traditionele productiviteitsstatistieken gelijk blijven.
In deze bijdrage berekenen we de TFPE voor Nederland: groeit de productiviteit wel zo weinig als de reguliere cijfers suggereren?
TFPE in Nederland
Om het effect van toekomstige klimaatschade te kwantificeren maken De Ridder en Rachel (2025) gebruik van een zogenaamd Integrated Assessment Model (Nordhaus, 1992). Dit type model wordt veelvuldig ingezet in beleidsanalyses waarin klimaat en macro-economie samen worden bestudeerd, zoals het IMAGE-model van het PBL.
De methode van De Ridder en Rachel vereist enkele openbare gegevens – het nationaal product, productiviteitsgroei (berekend als Solow-residu) en CO2-uitstoot. Daarnaast heeft de methode een schatting nodig van de maatschappelijke kosten van koolstofdioxide, ook wel bekend als de Social Cost of Carbon. In de economische literatuur wordt deze berekend als de netto tegenwoordige waarde van de marginale verlaging in economische activiteit bij toename van CO2-uitstoot. Op basis van temperatuurschommelingen wordt de Social Cost of Carbon veelvuldig geschat in de empirische literatuur.
We passen de methode van De Ridder en Rachel (2025) voor Nederland toe met behulp van gegevens van de Wereldbank (voor het bbp), de Long-Term Productivity Database (Bergeaud et al., 2016) voor het Solow-residu, en gegevens over uitstoot van het Global Carbon Project (Andrew en Peters, 2024). Tot slot gebruiken we de Social Cost of Carbon van 1.250 euro in Bilal en Känzig (2025), die op basis van moderne econometrische technieken laten zien dat het effect van klimaatopwarming op economische activiteit veel groter is dan eerder voorzien.
In figuur 1 tonen we het verloop van TFPE-groei sinds het jaar 2000, evenals het verloop van het traditioneel gemeten Solow-residu, TFP. De figuur maakt duidelijk dat de trends sterk van elkaar verschillen. Voor beide figuren zien we dat groei tussen 2000 en 2010 is afgevlakt. De afgelopen tien jaar zien er echter heel anders uit. Sinds 2014 is de groei van TFPE sterk toegenomen, terwijl TFP nog steeds met minder dan 0,5 procent per jaar groeit. In 2022, het laatste jaar van de analyse, groeit TFPE juist met 1,6 procent.

Voor traditioneel gemeten productiviteit is zulke sterke groei in Nederland sinds de jaren tachtig niet meer gezien (Bergeaud et al., 2016). De snelle groei van TFPE sinds 2014 is te danken aan het feit dat Nederlandse CO2-uitstoot sinds 2010 met ruim twintig procent is gedaald (figuur 2). De ratio van CO2-uitstoot en het bbp is zelfs met meer dan dertig procent gedaald.

Uit figuur 1 blijkt dat Nederland de laatste jaren steeds efficiënter wordt in het produceren zonder de wereldwijde economische activiteit te beschadigen. Nu de klimaatuitdaging steeds duidelijker op het netvlies van beleidsmakers staat, is TFPE een manier om te laten zien dat het vermogen van de Nederlandse economie om te innoveren en efficiëntie te verhogen niet is afgenomen. Er heeft zich echter een verschuiving plaatsgevonden in waar die baten worden gerealiseerd: productiviteitsgroei draagt op dit moment minder bij aan het verhogen van de levensstandaard, maar draagt wel degelijk bij aan het vergroenen van de economie.
De Ridder en Rachel (2025) laten zien dat de klimaatgecorrigeerde TFPE-groei in veel westerse landen hoger ligt dan de groei van het Solow-residu. De recente sterke groei in Nederland is desondanks opvallend. Zo ligt de TFPE-groei in de Verenigde Staten doorgaans tussen 1 en 1,4 procent. In Nederland groeit de productiviteit, gecorrigeerd voor klimaatschade, de afgelopen jaren dus aanzienlijk sneller.
Een belangrijke kanttekening is dat de uitstoot in figuur 2 op basis van binnenlandse productie berekend is. Door toenemende globalisering importeren Nederlandse huishoudens inmiddels zo’n dertig procent van de uitstoot die aan hun consumptie verbonden is. Dat verklaart echter slechts een klein deel van de hoge TFPE-groei: sinds 2010 is de ratio van de uitstoot van koolstofdioxide en het bbp op basis van binnenlandse productie met 35 procent gedaald, terwijl de ratio van uitstoot en het bbp op basis van de consumptie van Nederlandse huishoudens met 30 procent is gedaald (Andrew en Peters, 2024).
Conclusie
De lage productiviteitsgroei in Nederland en andere ontwikkelde economieën staat vol in de aandacht. Dat is logisch, want productiviteitsgroei is cruciaal voor de welvaart. Wel is het gemakkelijk om in het debat uit het oog te verliezen wat productiviteit nu wel en niet meet. In veel landen, waaronder Nederland, is uitstoot van broeikasgassen zoals koolstofdioxide de laatste jaren flink afgenomen. Dat voorkomt klimaatschade in de toekomst, en betekent dat we efficiënter produceren dan vroeger. Het is nuttig om dat in economische statistieken te kwantificeren, zodat onderzoek het effect van beleid op productiviteit op een welvaartsrelevante manier kan analyseren.

Literatuur
Andrew, R.M. en G.P. Peters (2024) Global Carbon Budget 2024. Earth System Science Data. Global Carbon Project. (Dataset).
Baarsma, B. (2025) Grotere publieke sector vertekent productiviteitsvergelijking met VS. ESB, 110(4843), 107–109.
Bergeaud, A., G. Cette en R. Lecat (2016) Productivity trends in advanced countries between 1890 and 2012. Review of Income and Wealth, 62(3), 420–444.
Bilal, A., en D. Känzig (2025) The macroeconomic cost of climate volatility. Stanford University & Northwestern University, Working Paper.
Jones, C.I. (2016) The facts of economic growth. In: J.B. Taylor en H. Uhlig (red.), Handbook of Macroeconomics, Vol. 2A. Amsterdam: North Holland, p. 3–69.
Nordhaus, W.D. (1992) An optimal transition path for controlling greenhouse gases. Science, 258(5086), 1315–1319. Bottom of Form
Ridder, M. De (2024) Market power and innovation in the intangible economy. The American Economic Review, 114(1), 199–251.
Ridder, M. De, en L. Rachel (2025) Emissions-adjusted total factor productivity, CFM Working Paper, 19 maart. Te vinden op www.lse.ac.uk.
Roelandt, T., M. Akkermans, M. Polder en H. van der Wiel (2019) De mondiale productiviteitspuzzel voor Nederland. ESB, 104(4778), 468–471.
Auteurs
Categorieën
1 reactie
De rest van de wereld zal ons dankbaar zijn, maar hadden Nederlanders zelf niet liever gewoon meer economische groei gewild? Of heeft de lagere CO2-uitstoot geen effect gehad op de economische groei?