Een automatisch overdrachtsmechanisme binnen de EMU kan helpen de Europese economie te stabiliseren. Moreel gevaar kan worden beperkt door de omvang van overdrachten te baseren op economische groei.
362Jaargang 101 (4735) 26 mei 2016
Naar een automatisch
overdrachtsmechanisme in de EMU
INTERNATIONAAL
N
a de turbulentie in Griekenland en an –
dere Europese landen vanwege de schul –
dencrisis is het debat over de noodzaak
om de Economische en Monetaire Unie
(EMU) te upgraden tot een politieke
unie weer aangewakkerd. De crisis heeft de zwakheden in
het ontwerp en de uitvoering van onze muntunie duide –
lijk blootgelegd. De gebeurtenissen in de afgelopen jaren
hebben ertoe geleid dat politici en economen de voor- en
nadelen van nauwere samenwerking op het gebied van be –
grotingsbeleid (opnieuw) tegen elkaar zijn gaan afwegen. De stabiliteit van een monetaire unie hangt sterk af
van hoe de unie met schokken omgaat die landen op een
verschillende manier raken. Zulke asymmetrische schok –
ken kunnen immers niet meer opgevangen worden door
monetair beleid van het land zelf, want dat monetaire be –
leid is gemeenschappelijk. Omdat andere manieren om
deze schokken op te vangen, zoals arbeidsmobiliteit tussen
lidstaten en neerwaartse prijs- en loonaanpassingen, lastig
zijn in de eurozone, wordt een systeem van risicodeling
tussen lidstaten als een essentieel onderdeel van een suc-
cesvolle muntunie gezien. Bestaande federaties, zoals de VS
en Canada, hebben een functionerend systeem van federale
begrotingsoverdrachten dat verzekert tegen asymmetrische
schokken in lidstaten van de federatie. Zo tonen Asdrubali et al.
(1996) aan dat dertien procent van een schok in het
bbp van een staat in de VS geabsorbeerd wordt door het
federale systeem van belastingen en overdrachten. De EMU heeft echter geen expliciet mechanisme om
asymmetrische schokken te absorberen of om de economie
te beschermen tegen de asymmetrische effecten van sym –
metrische schokken. Wel is budgettaire integratie al jaren
onderwerp van een debat in Europa. De noodzaak werd ge –
noemd in het MacDougall-rapport uit 1977 en het Delors-
rapport uit 1989, en in 2012 pleitte de president van de
Europese Raad, Herman Van Rompuy, er nog voor (Van
Rompuy, 2012). De vraag blijft echter of een overdrachtsmechanisme
de afgelopen jaren zou hebben bijgedragen aan stabilisatie
van de EMU en of een overdrachtmechanisme, als dat nu
ingevoerd zou worden, gunstig zou zijn voor zowel Noord-
als Zuid-Europa. Die vragen worden hier beantwoord.
ONTWERP
Essentieel in het ontwerp van een overdrachtsmechanisme is
dat het bijdraagt aan de bereidheid van de individuele lan –
den om een dergelijk systeem te implementeren. Daarvoor
is het belangrijk dat het systeem zo min mogelijk gevoelig is
voor moreel gevaar, en dat het niet zal leiden tot een voort –
durende herverdeling in één richting. Beetsma en Bovenberg
(2001) laten bijvoorbeeld met een speltheoretisch model
zien dat een budgettair overdrachtsmechanisme wenselijk is,
afhankelijk van hoezeer het de budgettaire discipline aantast
en moreel gevaar een rol speelt. Het hier voorgestelde over –
drachtsmechanisme houdt rekening met beide aspecten om
de kansen op daadwerkelijke implementatie te vergroten. Een overdrachtsmechanisme verplaatst automatisch fi-
nanciële middelen van het overheidsbudget van de ene lid –
staat naar die van een andere lidstaat wanneer de groeivoet
van het bbp van die andere lidstaat lager is dan die van de
rest. Het gaat hier om de groeivoet van het bbp ten opzich –
te van het bbp ten tijde van de introductie van dit systeem.
LOES
VERSTEGEN
Promovendus aan
Tilburg University
LEX MEIJDAM
Hoogleraar aan
Tilburg University
De recente crisis heeft de noodzaak voor een gezamenlijk begro –
tingsbeleid binnen de EMU blootgelegd. Een automatisch over –
drachtsmechanisme tussen de noordelijke en zuidelijke landen
zou effectief zijn geweest om de zuidelijke economie tijdens de
crisis te stabiliseren. Invoering van zo’n systeem nu is welvaartsver –
hogend voor beide regio’s.
ESB Internationaal
Internationaal ESB
363Jaargang 101 (4735) 26 mei 2016
01
2
3
4 5
6
2007 2009 2011 2013
In mi
lj a rd e n e u ro ‘s
Gezamelijke pot
LAND B
BBP 100 MILJARD
NETTO ONTVANGST 0,2 MILJARDLAND A
BBP 104 MILJARD
NETTO BIJDRAGE 0,2 MILJARD
10% bbp
= 10,4 miljard
50% pot
= 10,2 miljard 50% pot
= 10,2 miljard 10% bbp
= 10 miljard
In de praktijk werkt het overdrachtsmechanisme als volgt.
Elke periode betaalt ieder land een bedrag dat proportio –
neel is aan zijn bbp, aan een gemeenschappelijke pot. Van –
uit deze pot worden de middelen herverdeeld op basis van
het bbp van het land ten opzichte van het totale bbp van de
unie ten tijde van de introductie van het mechanisme. De
netto-overdracht is het verschil tussen het betaalde bedrag
aan en ontvangen bedrag van de gemeenschappelijke pot. Figuur 1 illustreert dit aan de hand van een getallen –
voorbeeld. Hier spreken twee landen af tien procent van hun
bbp af te dragen aan een gezamenlijke pot. Vanuit de pot
worden de middelen herverdeeld op basis van het bbp van
ieder land ten opzichte van het totale bbp ten tijde van de
introductie. Beide landen hebben bij de invoering een bbp
van 100 miljard, en daarom ontvangt elk land vijftig pro –
cent van de gezamenlijke pot. Als het ene land nu in het jaar
daarop vier procent groeit en het andere land nul procent,
dan bestaat de gezamenlijke pot in dat jaar uit 20,4 miljard
(10,4+10), waarvan beide landen de helft ontvangen. De
netto-overdracht die door het land dat niet is gegroeid wordt
ontvangen, is 0,2 miljard euro. Een afdracht aan de gezamen –
lijke pot van tien procent van het bbp resulteert in dit voor –
beeld in een overdracht van ‘slechts’ 0,2 procent van het bbp. Door de netto-overdrachten te baseren op veranderin-
gen in het bbp in plaats van de stand van de overheidsfi-
nanciën, zoals Evers (2015) doet, ontbreekt de prikkel om
budgettaire discipline te laten varen. Het mechanisme biedt
tijdelijk verlichting tijdens een negatieve conjunctuurschok
zonder hiermee een voortdurende herverdeling van de ene
naar de andere regio te beginnen. Het is vooraf niet te zeg –
gen of een land een nettobetaler of netto-ontvanger wordt.
En mocht de ene regio structureel harder groeien dan de an –
dere, dan kan er vooraf een moment van herijking worden
vastgesteld, of kan er met een voortschrijdend gemiddelde
gewerkt worden om de verhoudingen recht te trekken. Dit innovatieve overdrachtsmechanisme wordt geïm –
plementeerd in een geschat dynamic stochastic general equi –
librium model (DSGE-model) voor twee regio’s van een
monetaire unie in de stijl van Smets en Wouters (2003) en
Gali en Monacelli (2008), zie kader 1. De twee regio’s zijn
de noordelijke en zuidelijke landen in de eurozone. Zuid be –
staat uit Griekenland, Italië, Portugal en Spanje, en Noord
wordt vertegenwoordigd door België, Duitsland, Finland,
Frankrijk, Ierland, Luxemburg , Nederland en Oostenrijk.
De parameters voor Noord en Zuid worden afzonderlijk
geschat om de heterogeniteit tussen deze twee regio’s zo
goed mogelijk weer te geven en de schatting vindt plaats op
basis van 21 macro-economische tijdreeksen. Het model
sluit goed aan bij de werkelijkheid, aangezien de simulaties
met het geschatte model niet veel afwijken van de geobser –
veerde tijdreeksen, zie Verstegen en Meijdam (2016).
OVERDRACHTSMECHANISME TIJDENS DE CRISIS
Het geschatte DSGE-model wordt gebruikt om de effec-
tiviteit van een automatisch overdrachtsmechanisme te
analyseren wanneer dit net voor de financiële crisis zou zijn
ingevoerd. We simuleren de hypothetische introductie van
dit systeem in 2007 om zo een antwoord te vinden op de
vraag wat het betekend zou hebben voor de landen binnen
de EMU tijdens de crisis. Bij het startpunt in 2007 is de overdracht nog nul, en vanaf dan ontvangt Zuid meer uit
de gezamenlijke pot dan het betaalt, omdat de economi-
sche groei in Zuid lager is dan die in Noord.
Door de overdracht zal de overheidsschuld in het zui-
den dalen, waardoor de overheid de belasting voeten op
consumptie, arbeidsinkomen en kapitaalinkomen kan ver –
lagen. De lagere belasting op consumptie leidt tot een stij –
ging van de totale consumptie in de zuidelijke regio. Door
de lagere belasting op arbeidsinkomen stijgen de nettolo –
nen en zal ook het arbeidsaanbod stijgen. Hierdoor gaat de
productie van zowel verhandelbare als niet-verhandelbare
goederen omhoog , dus het totale bbp zal stijgen na intro –
ductie van het overdrachtsmechanisme. In het noorden ge –
beurt het tegenovergestelde: de te betalen overdracht zorgt
voor een hogere staatsschuld, waardoor de belasting voeten
stijgen, en consumptie, arbeidsaanbod en het bbp dalen. De
introductie van een overdrachtsmechanisme zou dus heb –
ben geholpen om de effecten van de financiële crisis in de
zuidelijke landen te dempen. De grootte van de overdracht per kwartaal is terug te
vinden in figuur 2. De gemiddelde jaarlijkse overdracht is
ongeveer acht miljard euro. Dit zou 0,14 procent van het
bbp in Noord zijn geweest en 0,31 procent van het zuidelij –
ke bbp. Voor Nederland zou dit een betaling van gemiddeld
888 miljoen euro per jaar hebben betekend. Evenals de ge –
middelde en maximale grootte van de overdracht staan ook
Bron: Verstegen en Meijdam, 2016
Omvang van de overdracht van Noord naar
Zuid op kwartaalbasisFIGUUR 2
Getallenvoorbeeld automatisch
overdrachtsmechanismeFIGUUR 1
ESB Internationaal
364Jaargang 101 (4735) 26 mei 2016
de effecten op de belangrijkste macro-economische variabe –
len vermeld in tabel 1. Naast het gemiddelde effect over de
periode 2007–2013 bekijken we de periode waarin het ef-
fect van de overdracht het grootst is. Consumptie in het zui-
den zou gemiddeld 0,31 procent hoger zijn geweest bij een
introductie van het overdrachtsmechanisme. Het maximale
effect van de overdracht is zelfs 0,49 procent voor Zuid. De
effecten op het bbp en de investeringen zijn gemiddeld klei-
ner. Voor de noordelijke regio heeft het mechanisme een
negatief effect op deze variabelen; dit negatieve effect is
echter kleiner dan het positieve effect voor het zuiden. Ten
opzichte van de consumptie is het maximale effect voor de investeringen groter omdat investeringen volatieler zijn.
Om de impact van het overdrachtsmechanisme op
de welvaart van consumenten te schatten, gebruiken we
een maatstaf die aangeeft hoe consumptie aangepast zou
moeten worden om hetzelfde nutsniveau als zonder over –
drachtsmechanisme te bereiken, de zogenaamde consump –
tie-equivalent-methode van Lucas (2003). In Noord zou
de welvaart gedaald zijn met 3,02 procent. Dat betekent
dat de noordelijke landen met het overdrachtsmechanisme
29,3 miljard euro hadden moeten krijgen om hetzelfde nut –
sniveau te bereiken als zonder het overdrachtsmechanisme.
Welvaart in de zuidelijke regio zou gestegen zijn met 3,48
procent, oftewel 16,5 miljard euro, zie tabel 2. Vanwege de
omvang van Noord ten opzichte van Zuid liggen de wel –
vaartsverschillen dichter bij elkaar wanneer het gaat om het
welvaartseffect per persoon. Per persoon is het welvaarts-
verlies in Noord 153 euro, terwijl de welvaartswinst per
persoon in Zuid 132 euro is. Deze welvaartseffecten zijn
voornamelijk afkomstig van de toename van de variantie
van consumptie en arbeidsaanbod in Noord, en de afname
van beide in Zuid. In absolute zin is het welvaartsverlies
van Noord dus groter dan de welvaartswinst van Zuid. De
optimale grootte van de overdrachten zal echter afhangen
van de doelstelling van Europese beleidsmakers. Als het mi-
nimaliseren van de (gewogen) volatiliteit van consumptie
de doelstelling is, dan is de gewenste overdracht zelfs groter
dan die in deze simulaties. Gedurende de afgelopen crisis zou dit overdrachtsme –
chanisme dus voordelig hebben uitgepakt voor de zuide –
lijke landen en onvoordelig voor de noordelijke landen.
Veel hangt hierbij af van het startjaar. Als dit mechanisme
was ingevoerd in 2000, zou het noorden eerst bijna tien jaar
lang netto-ontvanger zijn geweest.
VERWACHTINGEN VOOR DE TOEKOMST
Om te beoordelen of een overdrachtsmechanisme daad –
werkelijk iets toevoegt, moet echter de vraag beantwoord
worden of een overdrachtsmechanisme voor beide regio’s
gunstig is voor de toekomst. Zonder duidelijke ex ante
voordelen van dit systeem voor beide regio’s is er geen
gemeenschappelijke basis voor zo’n initiatief. Hiertoe is
het model vijftig jaar de toekomst in gesimuleerd. In elke
periode kunnen er in zowel Noord als Zuid willekeurige
ModelKADER 1
Het DSGE-model voor de EMU bestaat in totaal uit zeven blokken. Iedere regio
heeft drie blokken: voor huishoudens, bedrijven en de overheid – dus
voor twee
regio’s totaal zes blokken. Het zevende blok van dit model is de centrale bank
van de muntunie.
De eerste twee blokken beschrijven de nutsoptimaliserende huishoudens: een
blok voor Noord en een blok voor Zuid. Huishoudens zijn de aanbieders va
n ar-
beid en kapitaal en consumeren zowel binnenlandse als buitenlandse produ
cten.
Voor huishoudens is er geen mogelijkheid om private schulden op te bouwen
. Er
is geen migratie tussen regio’s, de productiefactor arbeid is niet mobiel terwijl
kapitaal wel mobiel is. De welvaartsmaatstaf die wij gebruiken om de welvaarts-
effecten van een overdrachtsmechanisme te analyseren, is gebaseerd op he
t nut
van huishoudens dat positief afhankelijk is van de consumptiebundel en n
egatief
afhankelijk is van de geleverde arbeid.
Blok drie en vier worden gevormd door de bedrijven in Noord en Zuid. Zij
pro-
duceren verhandelbare en niet-verhandelbare goederen. De prijzen en lone
n in
beide economieën zijn rigide, niet alle huishoudens en bedrijven zijn
in staat om
elke periode hun loon of prijs optimaal te bepalen. Er is vrije internat
ionale han-
del tussen de twee regio’s.
De overheden van Noord en Zuid van beide regio’s zitten in het vijfde respectie-
velijk het zesde blok van het DSGE-model. De uitgebreide overheidssector in dit
model is innovatief ten opzichte van eerdere DSGE-modellen. Zij innen belastin-
gen op consumptie, arbeids- en kapitaalinkomen. Deze inkomsten geven zij
uit
aan niet-verhandelbare goederen, uitkeringen aan huishoudens en rente op
de
staatsschuld. De overheden bouwen schuld op wanneer de totale belastingin-
komsten lager zijn dan de totale uitgaven. Belastingvoeten en overheidsu
itga-
ven reageren op overheidsschuld en op de economische situatie, de mate w
aarin,
kan verschillen per regio.
Het zevende (laatste) blok beschrijft het monetair beleid, dat wordt gevoerd
door de gezamenlijk centrale bank. De centrale bank bepaalt de rentevoet
, reke-
ning houdend met inflatie en de outputgap in de gehele muntunie.
Gemiddelde 2007–2013 Maximum in 2007–2013
Noord ZuidNoord Zuid
Overdracht (in procent bbp) –0,14+0,31–0,39+0,87
Bbp (in procenten) –0,09+0,16–0,26+0,50
Consumptie (in procenten) –0,19+0,31–0,27+0,49
Investeringen (in procenten) –0,18+0,22–0,45+0,80
Bron: Verstegen en Meijdam, 2016
Bron: Verstegen en Meijdam, 2016
Gevolgen van het overdrachtsmechanisme
tijdens de crisisWelvaartseffecten van het
overdrachtsmechanismeTABEL 1
TABEL 2
In
procenten Consumptie-
equivalent
Tijdens de crisis (2007–2013)
Noord –3,02–29,3 miljard euro
Zuid +3,48+16,5 miljard euro
Verwachtingen voor de toekomst
Noord +2,37+23,0 miljard euro
Zuid +3,08+14,6 miljard euro
Internationaal ESB
365Jaargang 101 (4735) 26 mei 2016
LITERATUUR
Asdrubali, P., B.E. Sorensen en O. Yosha (1996) Channels of interstate risk sharing: United
States 1963–1990. The Quarterly Journal of Economics, 111(4), 1081–1110.
Beetsma, R. en A. Bovenberg (2001) The optimality of a monetary union without a fiscal
union. Journal of Money, Credit and Banking, 33(2), 179–204.
Evers, M.P. (2015) Fiscal federalism and monetary unions: a quantitative assessm
ent. Jour-
nal of International Economics, 97(1), 59–75.
Gali, J. en T. Monacelli (2008) Optimal monetary and fiscal policy in a currency union. Journal
of International Economics, 76(1), 116–132.
Lucas, R.E. (2003) Macroeconomic priorities. American Economic Review, 93(1), 1–14.
Smets, F. en R. Wouters (2003) An estimated dynamic stochastic general equilibrium model
of the euro area. Journal of the European Economic Association, 1(5), 1123–1175.
Van Rompuy, H. (2012) Towards a genuine economic and monetary union: report by the
President of the European Council. Technical Report June.
Verstegen, L.H.W. en A.C. Meijdam (2016) The effectiveness of a fiscal transfer mechanism in a
monetary union: a DSGE model for the euro area. Werkdocument aan Tilburg University.
schokken met betrekking tot productiviteit of het investe –
ringsrendement plaatsvinden, waarbij de verdeling van de
schokken is afgeleid van de geschatte verdeling voor beide
regio’s over de periode 2000–2013. Een overdrachtsme –
chanisme zal als waardevol worden beschouwd als het naar
verwachting leidt tot een hogere welvaart in beide regio’s. De resultaten over 10.000 simulaties laten zien dat een
overdrachtsmechanisme zou hebben geleid tot een gemid –
delde stijging van de welvaart van 2,37 procent in het noor –
den en 3,08 procent in het zuiden van de EMU. Dit is equi-
valent aan een stijging van de welvaart van 23 miljard euro
in Noord en van 14,6 miljard in Zuid. Dit is 119 euro voor
iedere Noord-Europeaan en 114 euro voor iedere Zuid-
Europeaan. Een overdrachtsmechanisme kan dus voor de
toekomst gunstig zijn voor zowel Noord als Zuid. Naast de welvaartsbaten is ook de richting van de over –
dracht tijdens de gesimuleerde periode van belang. Een
lidstaat zal niet willen deelnemen aan een overdrachtsme –
chanisme als de mogelijkheid bestaat dat hij meestal of altijd
netto zal moeten bijdragen. In geen van de 10.000 simulaties
komt het echter voor dat de overdracht enkel één richting
op gaat gedurende een periode van vijftig jaar. Bovendien is
de kans dat het noorden een overdracht ontvangt van het
zuiden ongeveer even groot als de kans dat Noord een over –
dracht moet betalen. In de simulaties komt de overdracht in
gemiddeld 48,1 procent van de perioden in Noord terecht
en in 51,9 procent van de perioden in Zuid. Het ontwerp
van dit overdrachtsmechanisme zorgt er dus voor dat er van
te voren geen duidelijke winnaars of verliezers zijn.
CONCLUSIE EN BELEIDSIMPLICATIES
De recente economische crisis heeft duidelijk aangetoond
dat de Economische en Monetaire Unie enkele elementen
mist die nodig zijn voor een goedwerkende eurozone. Een
automatisch overdrachtsmechanisme tussen lidstaten van
de EMU zou een stap in de richting van een succesvolle
muntunie kunnen zijn. Deze analyse laat zien hoe dit me –
chanisme belangrijke economische variabelen en welvaart
in de eurozone beïnvloedt (zowel in het verleden als in de
toekomst). Tijdens de financiële crisis zou een automatisch
overdrachtsmechanisme effectief zijn geweest in het stabi-
liseren van de economie in Zuid-Europa. Het welvaarts-
verlies voor het noorden zou in de afgelopen periode in
absolute termen daarentegen groter zijn geweest dan de
welvaartswinst voor het zuiden. Het lijkt echter niet verstandig om de beslissing om
wel of geen overdrachtsmechanisme te introduceren te ba –
seren op de gevolgen daarvan in een korte, specifieke peri- ode in het recente verleden. Men kan beter kijken in hoe
–
verre van een overdrachtsmechanisme verwacht wordt dat
het welvaartswinsten voor alle lidstaten kan opleveren in de
toekomst. Simulaties van willekeurige schokken tonen aan
dat dit overdrachtsmechanisme tot welvaartswinsten van
2,37 en 3,08 procent leidt in respectievelijk het noorden
en het zuiden van de eurozone. Ook is het belangrijk dat
het niet altijd dezelfde landen zullen zijn die netto zullen
moeten bijdragen. Het ontwerp van het overdrachtsme –
chanisme voldoet hieraan, er zijn vooraf namelijk geen dui-
delijke winnaars of verliezers. Simulaties voor de toekomst
laten zien dat de overdracht in 10.000 simulaties geen en –
kele keer slechts in één richting gaat. Tevens blijkt dat beide
regio’s een gelijke kans hebben om de overdracht te ont –
vangen. De te betalen of te ontvangen overdracht hangt af
van de relatieve groeivoet van het bbp waardoor bovendien
moreel gevaar zo veel mogelijk geëlimineerd wordt. Dit automatisch overdrachtsmechanisme kan bijdra –
gen aan de bereidheid van EMU-lidstaten om te komen tot
een gezamenlijk begrotingsbeleid. Het voldoet aan de eisen
die lidstaten zullen hebben bij de introductie van zo’n sys-
teem, namelijk dat het niet zal leiden tot een voortdurende
herverdeling binnen de eurozone, en dat het tot welvaarts-
winsten voor alle lidstaten zal leiden.
▶ De EMU ontbeert mechanismen
waarmee de Europese economie
zich kan stabiliseren
▶ Een automatisch overdrachts-
mechanisme kan hierbij behulp-
zaam zijn
▶ Moreel gevaar kan worden beperkt
door de omvang van overdracht te
baseren op economische groei
In het kort