Moeizaam herstel
Volgens de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OECD) heeft de internationale
recessie nu haar diepste punt bereikt. Na de wereldwijde
inzinking van 1981 wijzen de prognoses in de halfjaarlijkse Economic Outlook 1) voor 1982 op een bescheiden
herstel. Van groot belang is dat de deflatoire effecten van
de olieprijsstijgingen in 1979/1980 langzamerhand zijn
uitgewerkt en dat de betalingsbalanstekorten van de
OECD-landen ten opzichte van de OPEC sterk zijn verminderd. In een aantal landen kan nu de binnenlandse
consumptieve vraag wat aantrekken, vooral als de inflatie
verder daalt; daarnaast kunnen voorraadvorming en export naar niet-OECD-landen voor een zekere stimulans
zorgen. Aan de andere kant betekent voortzetting van het
huidige restrictieve monetaire en fiscale beleid in bijna
alle OECD-landen, dat het herstel slechts moeizaam op
gang komt en pas in de tweede helft van 1982 en in 1983
aan kracht kan winnen. Een duidelijke opleving van de
investeringsactiviteit wordt vooralsnog niet voorzien.
Ook de werkloosheidsontwikkeling in de OECD blijft grote zorgen baren. Verwacht wordt een verdere stijging in
1982 tot 28,5 mln. personen qfwel 8% van de beroepsbevolking, waarna een stabilisatie kan optreden. Die stabilisatie is dan het saldo van een daling van de werkloosheid
in de Verenigde Staten en een verdere stijging in Europa
tot 10% van de beroepsbevolking in 1983.
Vergeleken met de situatie een jaar geleden is de meest
opvallende verandering in de internationale verhoudingen het tanen van de macht van het OPEC-kartel. Onder
invloed van de wereldwijde recessie, overschakeling op
andere brandstoffen en efficiencyverhoging in het energiegebruik is de yraag naar olie sterk gedaald. Bovendien is
door uitbreiding van de produktie in niet-OPEC-landen
het aandeel van de OPEC in de wereldolieproduktie in
twee jaar tijd teruggelopen van meer dan 60 tot minder
dan 50%. Zoals het er nu naar uitziet zullen in 1982 op de
internationale oliemarkt nauwelijks of geen prijsverhogingen kunnen worden doorgevoerd, waarbij moet worden aangetekend dat de leveranties van Saoedi-Arabic nog
steeds van doorslaggevende betekenis zijn voor de situatie
op de wereldoliemarkt en daarmee voor de ontwikkeling
van de wereldeconomie.
De opklaring van de situatie aan het oliefront betekent,
zoals gezegd, nog niet dat de economic nu onmiddellijk
opveert. De olieprijsstijgingen van 1979/1980 zijn in de
meeste geindustrialiseerde landen beantwoord met een
verstrakking van het economische beleid — de OECD
spreekt van een ,,impressive uniformity to restrain
demand” — om de loon-prijsspiraal geen kans te geven
en te proberen de winstmarges op peil te houden. Bovendien heeft over een breed front de mening postgevat dat
de economische problemen voor een belangrijk deel aan
een te expansieve monetaire en fiscale politick in het verleden te wijten zijn. Het terugdringen van de rol van de
overheid in het algemeen en van de begrotingstekorten in
het bijzonder heeft in vrijwel alle westerse landen een hoge
prioriteit gekregen. De OECD heeft niet veel goede woorden over voor een zo restrictief beleid als thans wordt gevoerd. Was aan een zekere recessie vermoedelijk niet te
ontkomen, de ernst en de hardnekkigheid van de economische teruggang worden toch in hoge mate aan het gevoerde economische beleid toegeschreven. Op het punt
van de inflatiebestrijding is weliswaar resultaat geboekt,
maar dat heeft wel zeer zware offers gevraagd in de vorm
van een aanzienlijke terugval van de bestedingen en een
ernstige groeivertraging, en als gevolg daarvan ook een
forse toename van de werkloosheid. Voor zover het
restrictieve beleid gericht was op het terugdringen van begrotingstekorten was het weinig succesvol omdat door de
recessie de belastingopbrengsten daalden en de uitkeringen opliepen. De snel stijgende rentelasten op de staatsschuld waren voor de meeste landen nog een extra handicap voor het terugbrengen van het financieringstekort.
Wezenlijk voor het economisch herstel is hoe aan de
aanbodzijde van de economic op de bescheiden vraagirapulsen wordt gereageerd. De recessie heeft niet alleen
ESB 6-1-1982
tot onderbezetting geleid, maar door haar lange duurzeker ook tot vernietiging van produktiecapaciteit. Het is de
vraag hoe snel het bedrijfsleven weer zal kunnen opkrabbelen vanuit een in het algemeen slechte financiele positie. Vooralsnog bestaat er grote terughoudendheid om
nieuwe investeringsprojecten aan te vatten. De OECD
acht het onder deze omstandigheden in sommige gevallen
noodzakelijk buiten de geijkte beleidskaders te treden om
de aanbodzijde te stimuleren. Vermoedelijk wordt gedoejd
op de verschillende vormen van gericht industriebeleid
waarmee thans in een aantal landen wordt geexperimenteerd. Alleen wanneer de investeringsactiviteit weer aantrekt kan een voldoende tempo van economische groei
worden bereikt om de stijging van de werkloosheid te
keren.
In Nederland zal in het komende jaar vermoedelijk nog
niet veel van een opleving te merken zijn. Van de binnenlandse bestedingen zal zeker geen positieve impuls op
de economische ontwikkeling uitgaan. Een eventueel herstel zal van de export moeten komen. Van groot belang is
dat de concurrentiepositie de afgelopen jaren een substantie’le verbetering heeft ondergaan. Maar de gunstige exportontwikkeling werkt slechts vertraagd door op de binnenlandse economische ontwikkeling. De bedrijfsenquete
die onlangs door de gezamenlijke Kamers van Koophandel is gehouden leverde nog een allerminst rooskleurig
beeld op: slechte rendementen, weinig investeringen en
pessimistische toekomstverwachtingen. Het ziet ernaar
uit dat 1982 wel grotendeels verstreken zal zijn voordat de
eerste tekenen van een internationale keer ten goede ook
hier zichtbaar beginnen te worden. De last van de intussen
verder oplopende werkloosheid maakt het nog extra moeilijk weer uit het dal omhoog te komen.
Het beleid van economische herstructurering zal in het
komend jaar moeten worden voortgezet. Prof. Rutten
benadrukt in zijn Nieuwjaarsartikel dat de beleidsinspanningen niet zullen mogen verslappen op straffe van een
nog ernstiger terugval later in de jaren tachtig. Onmiskenbaar is onder invloed van de ernstige depressie vorig jaar
de meningsvorming over tal van omstreden beleidskwesties in een stroomversnelling geraakt. Te denken valt aan
de kritische heroverweging van de collectieve uitgaven,
het meer bespreekbaar worden van structuurwijzigingen
in de sociale zekerheid, toenemend begrip voor de benarde positie van het bedrijfsleven en voor specifieke knelpunten, het ontstaan van een brede consensus over de
noodzaak en denting van een industriebeleid (commissieWagner), toenemende eensgezindheid over het belang van
een gematigde loonontwikkeling, oog voor differentiele
ontwikkelingen in bedrijven en bedrijfstakken en op de
arbeidsmarkt en meer aandacht voor het vraagstuk van de
(on)beheersbaarheid van de collectieve sector. Het is zaak
in het komend jaar niet alleen de discussie op deze punten
voort te zetten, maar ook tot een vertaling van de bereikte
s’tandpunten in beleidsmaatregelen te komen. Daar
schortte het in 1981 nog aan.
Intussen mag de nood van de dag ons niet het zicht doen
verliezen op maatschappelijke ontwikkelingen op langere
termijn. De WRR heeft onlangs een belangwekkend rapport uitgebracht over vernieuwingen in het arbeidsbestel.
Ter zake van de economische en sociale consequenties van
technische ontwikkelingen is gedachtenvprming nog zeer
gebrekkig. De discussie over vernieuwingen in het besluitvormingssysteem op diverse niveaus verloopt moeizaam en verward. In een tijd van economische afbrokkeling kan de verleiding groot zijn terug te grijpen op oude
waarden en klassieke recepten. Maar aan een restauratietendens is geen behoefte. Op de problemen van vandaag
zullen eigentijdse antwoorden moeten worden gevonden.
Dat zal ons ook in 1982 weer voor niet geringe opgaven
plaatsen.
L. van der Geest
1) OECD, Economic Outlook, nr. 30, Parijs, december 1981.