Ga direct naar de content

De girale markt in het afgelopen decennium

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: januari 6 1982

Geld- en kapiiaalmarkt

De girale markt in het afgelopen
decennium

bouwkredietinstellingen. Figuur 1 geeft
een globale indruk van de verdeling en de
ontwikkeling van de girale tegoeden. In
de linkerkolommen ziet u voor een aantal jaarultimo’s de verdeling van het totale girale geld in tegoeden bij algemene
banken, landbouwkredietbanken en girodiensten, in de rechterkolommen de
verdeling in zakelijke en particuliere gelden. Op de ontwikkeling van deze girale
geldcomponenten wordt in het vervolg
nader ingegaan.

DRS. F.H. KOSTER*
Het cijfermateriaal

Inleiding
Het onderwerp van dit artikel is de
ontwikkeling van de girale markt in de
achter ons liggende tienjaar. De nadruk
ligt hierbij op de statistische aspecten
van die ontwikkeling.
Onder giraal geld verstaan we de direct opvraagbare tegoeden die particulieren en bedrijven bij banken en girodiensten aanhouden. Deze rekeningcouranttegoeden bereikten eind 1980
een omvang van ruim f. 43,5mrd. 1). De
Bankgirocentrale en de Postcheque- en
Girodienst verwerkten in 1980 1074 mln.
girale betalingsopdrachten, waaronder
251 mln. girobetaalkaarten, betaal- en
eurocheques 2). Deze cijfers geven aan
dat het girale betalingsverkeer zich een
niet weg te denken plaats heeft verworven in onze volkshuishouding. De voortschrijdende automatisering heeft dit in
belangrijke mate mogelijk gemaakt en
gestimuleerd. De giralisering, die op
gang kwam in de jaren zestig, zette door
in de jaren zeventig, al nam de intensiteit
ervan af. Zo was de verhouding tussen
bankbiljetten en munten in omloop enerzijds en het girale geldvolume anderzijds
in 1965: 0,86, in 1970: 0,62 en in 1980:
0,50.
Waardoor wordt de ontwikkeling van
de girale geldgroei bei’nvloed? Allereerst
door de veranderende betalingsgewoonten van het publiek. De overgang van het
loonzakje naar de salarisrekening bij
voorbeeld heeft een impuls gegeven aan

die groei. Vervolgens speelt de waarde
van de door bedrijven en particulieren
gepleegde transacties een rol: de girorekening is in hoofdzaak een betaalrekening. Ten slotte is de rentevergoeding op
alternatieve korte beleggingen van invloed. De rente die in rekening-courant
vergoed wordt is voor het gros van de
bank- en giroclienten thans zo’n 1,5%,
zodat renteverschillen al gauw een rol
gaan spelen bij het beleggen van tijdelijke kasoverschotten in de depositosfeer.
De invloed van twee verklarende variabelen op verschillende componenten van
het girale geld is nader onderzocht, te
weten de 3-maands depositorente en het
nationale inkomen; de laatste als indicator voor de prijs en de omvang van de in
de economic gepleegde transacties.
Daartoe zijn met behulp van de BoxJenkins-analyse tijdreeksmodellen ontwikkeld 3).
Voor het girale geld worden twee indelingscriteria gehanteerd. In de eerste
plaats wordt het verdeeld naar houderschap in particuliere en zakelijke tegoeden. In de tweede plaats wordt het verdeeld naar installing in banken en girodiensten. De groep banken omvat met
name de algemene banken en de land-

Voor het onderzoek zijn kwartaalultimocijfers gebruikt 4). Deze zijn verzameld uit de kwartaalberichten van De
Nederlandsche Bank (DNB) over de periode 1970 (4e kwartaal) — 1981 (2e
kwartaal). Uit de statistische tabellen

*De auteur is medewerker van het Economisch Bureau van de Amro Bank te Amsterdam. Het artikel is geschreven a litre personnel.
1) De Nederlandsche Bank, Kwanaalbericht
1981, Nr. 2.

2) Jaarverslag van de Bankgirocentrale over
1980.

3) Zie ook: G. E. P. Box en G. M. Jenkins,
Time series analysis, forecasting and control,
Holden-Day, San Francisco, 1976, m.n . deel
III, en G. M. Jenkins, Practical experiences
with modelling and forecasting time series,
Gwilym Jenkins and Partners (overseas) Ltd.,
1979.

4) In de gehanteerde cijfers komt een aantal
reeksbreuken voor die slechts in geringe mate
invloed hebben op de absolute bedragen aan
girale tegoeden. De reeksen zijn onder meer
gewijzigd t.g.v. het samengaan van de Gemeente Giro Amsterdam met de Postchequeen Girodienst begin 1979 en t.g.v. de herdefiniering van de groep algemene banken, waaronder sedert eind 1978 tevens de niet-leden
vandelandbouwkredietbankengerekendzijn.

Figuur 1. Verdeling girale markt naar installing en houderschap
br/A Algemene banken
|

1 Landbouwkredietbanken

t\\N Girodiensten
Y/J\ Zakelijke tegoeden
E^j Particuliere tegoeden
50.000-1

S

10.000-

1972

ESB 6-1-1982

\

S8

1980
jaarultimo’s

21

van DNB zijn reeksen samen te stellen

Tabel 2. Aandflen in de zahelijk girale en particulier girale markt

van de zakelijke en particuliere tegoeden

die bij banken en girodiensten aangehouden worden 5). Tevens is een uitsplitsing te maken van de totale girale tegoeden bij banken in girale tegoeden aangehouden bij algemene banken, en in girale
tegoeden aangehouden bij landbouwkredietbanken 6). In de figuren 2 en 3
zijn een aantal van deze kwartaalreeksen
weergegeven. In de modeller! is de invloed van de rente en het nationale inkomen op de girale geldcomponenten onderzocht. Als representant van de korte
rente is het kwartaalgemiddelde van de

Zakelijk girale markt

Particulier girale markt

banken

1971 …………………….

1978

1979 …………………….

girodiensten

banken

girodiensten

74
76
76
72
75
80
84
84
83
84
85

Jaarultimo:

26
24
24
28
25
20
16
16
17
16
15

54
53
51
51

46
47
49
49
51
54
53
53
54
54
54

49
46
47
47
46
46
46

rente op driemaands termijndeposito’s

genomen. Als representant van het inkomen is het netto nationale inkomen tegen
marktprijzen per ultimo — volgens de
definitie van DNB — genomen.

Tabel 1 geeft een verdeling van de girale markt in verschillende groepen financiele instellingen.

Tabel 1. Aandelen in de girale markt
Algemene

Landbouw-

banken

kredietbanken

Girodiensten

50

18

32

1973 ……..

45

19

36

1976 ……..

48

20

32

1979 ……..

43

22

35

Jaarultimo:

Figuur 2. Giraal geld banken

32
, Totale tegoeden
– Particuliere tegoeden
• Zakelijke tegoeden

32.000-

Uit deze label blijkt dat in de jaren zeventig het aandeel van de algemene banken in de girale tegoeden daalt, terwijl
landbouwkredietbanken en girodiensten
een groter deel van de markt veroveren.

De groei van de particuliere tegoeden
was gemiddeld hoger dan de zakelijke girale groei: 16,5% respectievelijk 7,5% per
jaar. Instellingen zoals de landbouwkredietbanken en de girodiensten, die verhoudingsgewijs meer op de particuliere

8.000-

1971

1972

1973

1974

1975

1976

1977

1978

1979

1980

kwartaalultimo’s

van de totale girale tegoeden in gelden
met een zakelijk karakter en gelden met
een particulier karakter 8). Het blijkt,
dat de banken een toenemend deel van
de zakelijke tegoeden aangetrokken hebben. De verbreding van de activiteiten in
de bedrijvensector — vanouds het terrein van de (handels)banken — is hier
debet aan.

Figuur 3. Giraal geld girodiensten
L
20.000-

dan op de zakelijke client gericht zijn,
hebben hiervan in belangrijke mate geprofiteerd 7).
Tabel 2 geeft een nadere uitsplitsing

————— Totale tegoeden
— – — — Particuliere tegoeden

……… Zakelijke tegoeden

/ 12.551

12.000-

5) De tabellen 2.1, 3.1 en 3.3 uit de kwartaalberichten van De Nederlandsche Bank zijn ge-

8.000-

H.OOO-

3.590

1971

1972

1973

1974

1975

1976

1977

1978

1979

1980
kwarualukimo’s

raadpleegd.
6) De post landbouwkredietbanken omvat in
dit geval naast de bij de centrale aangesloten
landbouwkredietinstellingen het girale geld
aangehouden bij effectenkredietinstellingen
en bij De Nederlandsche Bank; de laatste twee
posten zijn relatief gering.
7) De verhouding tussen particulier en zakelijk giraal was eind 1980 voor de banken 0,52
en voor de girodiensten 3,31!
8) De splitsing in zakelijk en particulier is
voor de tegoeden bij landbouwkredietbanken
op kwartaalultimobasis niet te maken.

Schattingstechniek en modelstructuur

Met behulp van Box-Jenkins-technieken is getracht een modelmatige verklaring te vinden voor de ontwikkeling van
de girale geldcomponenten. Van de relaties zijn zogenaamde overdrachtfunctieruismodellen ontwikkeld die de volgende algemene wiskundige vorm hebben
(variabelen in eerste verschillen van de

Tabel 3. Rente- en inkomenselasticiteiten van het girale geld over de periode 1970
(vierde kwartaal) – 1981 (tweede kwartaal)

yt

a

0,108
(0,011)

71%

0,88

21%
12%

0,87

(0,400)
0,703
(0,291)

0,80

0,82

n.s.*

yt=axlt+bx2t +Nt;

R!
72%

0,906
(0,430)
0,752
(0,436)

(0,019)
-0,042
(0,014)

— landbouwkredietbanken …..

RI

0,972
(0,330)

(0,015)

logaritme):

waarbij:
yt te verklaren girale geldvariabele

b

58%

* Niet-significant op 1 X de standaarddeviatie.

(kwartaalultimo t);

a

een redelijk goede ,,fit”. R, heeft voor alle modellen een acceptabele waarde:
meer dan 80% van de fluctuates in de
yt-reeksen wordt verklaard. De model-

de rente-elasticiteit;

x 2t

de rente op driemaands termijndeposito’s (kwartaalgemiddelde t);
het netto nationale inkomen tegen
marktprijzen (kwartaalultimo t);

len van de girale tegoeden bij de banken

b de inkomenselasticiteit;
Nt het zogenaamde ruisgedeelte van
het tijdreeksmodel dat de invloed

en bij de algemene banken en van de totale girale tegoeden hebben een hoge R2

van de niet expliciet opgenomen

zeggen dat opname van de rente en het

verklarende variabelen modelleert.

(72%, 71% respectievelijk 58%). Dit wil
inkomen in die modellen de verklaring

van yt aanzienlijk verbetert. In de modelHet ruisgedeelte is in het algemeen een

21% respectievelijk 12%). De hoge R,
(0,88 respectievelijk 0,82) berust bij deze

resultante van een minder dan evenredige groei als gevolg van het inkomen (o <
b < 1), het drukkend effect op die groei
van de hoge rente (a < o) en de autonome
stijging beschreven in het ruisgedeelte
(Nt). Onder autonome groei wordt verstaan dat men in meerdere mate per giro
gaat betalen in plaats van met munten en
bankbiljetten.

girodiensten is dit niet het geval R2 =

toregressive integrated moving average).

modellen is de girale geldgroei echter een

len van de landbouwkredietbanken en de

ARlMA-seizoenmodel (ARIMA = au-

groei impliceren (b < 1). In de tijdreeks-

In de vergelijking beschrijft N t bij voorbeeld autoregressief en seizoenmatig
gedrag van een bepaalde kwartaalreeks 9). De seizoenmatigheid bestaat
hierin dat het groeitempo van het girale
geld in de eerste helft van een jaar hoger
ligt dan in de tweede helft van dat jaar.
Bind juni bij voorbeeld bewerkstelligen
uitbetalingen van vakantiegelden een
seizoenpiek. Als gevolg van renle-invloe-

den doet het seizoengedrag bij het zake-

instellinen voornamelijk op het ruisgedeelte, waarin de seizoensystematiek
sterk aanwezig is.
De rente-elasticiteiten bezitten het
goede (negatieve) teken. Dit betekent dat
een stijgende rente een remmend effect
heeft op de groei van de giraal uitstaande tegoeden. Op grond van forse renteverschillen die dan kunnen optreden zullen gelden aan de rekening-courantsfeer

De rentegevoeligheid van zakelijke en
particuliere tegoeden

Voor de groep banken en voor de girodiensten is een splitsing gemaakt in rekeningcouranttegoeden van particulieren
en bedrijven 8). Om de rentegevoeligheid
nader te onderzoeken zijn weer relaties
geschat die de vorm hebben van de eer-

der gepresenteerde vergelijking met uitsluitend de driemaandsdepositorente als
verklarende variabele. De uitkomsten

lijke girale geld zich minder geaccen-

onttrokken worden en in deposito’s be-

van de schattingen vindt u in label 4.

tueerd voor dan bij de particuliere legoeden. In het kader van dit artikel wordt op
de structuur van het ruisgedeelte niet nader ingegaan.

legd worden 11). Daalt de korte rente
dan is het minder lonend om tijdelijke
kasoverschotten in de vorm van deposito’s te blijven aanhouden en vloeien in

Voor de gehanteerde symbolen wordt
verwezen naar de beschrijving bij label 3.
Het was niel mogelijk significant renleinvloeden le modelleren voor de door

Indien in de vergelijking beide elastici-

meerdere mate gelden naar de girale sfeer

particulieren aangehouden tegoeden. De

teiten de waarde nul hebben gaat het

terug. Het blijkt dat tegoeden bij de algemene banken rentegevoeliger zij n dan te-

hoge rentevergoeding op b.v. particulie-

overdrachtfunctie-ruismodel over in een

zogenaamd univariaat ARIMA-model
(a = b = o, -~y t = Nt).

Schattingsuitkomsten

De girale tegoeden bij een aantal groepen financiele instellingen zijn gerelateerd aan de driemaands depositorente
en het netto nationale inkomen tegen
marktprijzen. De schattingsresultaten
treft u aan in label 3. Onder elke parameter staat tussen haakjes de bijbehorende
standaardafwijking. R, geeft aan welk
deel van de flactuaries in y, door de rente, het inkomen en het ruisgedeelte wordt
verklaard. R 2 is een maatstaf die aan-

men we in de volgende paragraaf nog terug. De inkomenselasticiteiten geven
aan met hoeveel procent de girale kassen
toenemen als gevolg van 1% stijging van
het nationale inkomen. Door de relatief
grote standaarddeviaties van de b-coefficienten is het minder juist conclusies

te trekken uit de onderlinge verschillen
in de parameterwaarden.
De girale geldquote — het quotient
van het girale geld en het netto nationale

inkomen tegen marktprijzen per ultimo — is in de schattingsperiode marginaal toegenomen (eind 1970: 14,2%,

eind 1980: 14,3%).

geeft hoeveel procent de verklarings-

De girale geld groei is in de periode

graad verbetert ten opzichte van het univariate model van y, door opname van
x,,enx 2 ,10).

1970-1980 dus hoger geweest dan de in-

De geschatte vergelijkingen geven alle
ESB 6-1-1982

re deposilo’s leidl niel op zo’n grole

goeden bij de landbouwkredietbanken
en de girodiensten (a = -0,200, -0,042 respectievelijk niet significant). Hierop ko-

komensgroei. Dit lijkt in tegenspraak

met de waarden van de inkomenselasticiteiten die een minder dan proportionele

9) De kwartaalreeksen van het totale girale

geld hebben in het algemeen de volgende ruisstructuur:

(l + PB)(N t -N t . 4 ) = (l-QB’)a t ;
waarbij

Nt : het ruisgedeelte;

a i 4 : normaal verdeelde residuen;
B,B : verschuivingsoperatoren4 gedefi-

nieerd als Bx t = x,.,, B x, = x,.4;
: autoregressieve parameter;
: ,,moving-average”-seizoen
parameter.
10) R 2 is gelijk aan 1 minus de residuele
variantie van het overdrachtfunctie-ruismodel gedeeld door de residuele variantie van het
univariate model van y, (in %)
11) Voorbeelden van extreme renteniveauf
(kwartaalgemiddelden): 1979 (4e kwartaaL
12, 4% en 1972 (3e kwartaal) 1,7%.

P
Q

25

schaal tot het tninimaliseren van particu-

De groei van het girale geld in de jaren

karakter van transactiekassen bezitten,

liere girale gelden dat het statistisch

zeventig is gestimuleerd doordat het
nationale ink-omen toenam en doordat
vooral particulieren steeds meer gebruik

zijn rente-inelastisch. Rekening-courant-

meetbaar is.
Uit tabel 4 blijkt dat de rentegevoeligheid van het girale geld bij banken voor
het grootste deel bepaald wordt door de
zakelijke tegoeden (rente-elasticiteit to-

taalgiraal:-0,157, zakelijk giraal: 20,224,
particulier giraal: niet-significant) 12).

Tabel 4. Rente-elasticiteiten van het

zakelijk girale geld over de periode
1970 (vierde kwanaal) – 1981 (tweede

kwanaal)
f\

R,

R;

-0.224

0.78

77
(0.019)
n.s.*
-0.171
(0.015)

0.14
0.78

0%
74Tc

a

Banken …..
Girodiensten .

Totaal zakelijk
giraa] …..

* Niet-significant op 1 X de standaarddeviatie.

Bedrijven die tijdelijk overtollige kas-

middelen hebben, dienen steeds af te
wegen, of ze deze gelden op hun laagren-

tende bankrekening laten staan, of dat ze
deze gelden voor korte tijd in deposito’s
gaan beleggen. In het laatste geval lopen
ze het risico dat ze rekening-courantkrediet moeten opnemen, als hun inkom-

sten lager uitvallen dan ze hadden verwacht. Deze afweging is des te moeilijker
naarmate de rente op een hoger niveau

fluctueert: een veel voorkomend verschijnsel in de afgelopen tien jaar. De
tegoeden van bedrijven bij de girodiensten blijken nauwelijks te reageren op

(korte) renteschommelingen. Dit valt te
verklaren uit de aard van deze girale kassen. Deze hebben meer nog dan bij de
banken het karakter van werkkassen,
waaruit voorziene uitgaven bekostigd
worden en waarin voorziene ontvangsten terugvloeien. De banken — en dan

vooral de handelsbanken — bezitten
vanouds de ,,grotere” rekeningen. Houders van die rekeningen voeren een effi-

cienter kasbeheer door beter op renteontwikkelingen in te spelen.

Conclusies

De groei van het girale geld in het afgelopen decennium heeft voor een belangrijk deel plaatsgevonden in de door par-

ticulieren aangehouden gelden. Tegoeden van zakelijke rekeninghouders heb-

ben een minder grote stijging laten zien
als gevolg van overheveling naar de depositosfeer.

Van de particuliere tegoeden hebben
de girodiensten een groter deel naar zich
toegetrokken ten koste van de banken,
met name van de algemene banken. In de
zakelijk girale markt hebben de banken
lun marktaandeel vergroot ten nadele
in de girodiensten. Dit resulteert in een
chte terreinwinst voor de girodiensten
de totale girale markt.

gingen maken van betalingsrekeningen
ten opzichte van chartale betalingen.
Daarnaast heeft de veelvuldig voorkomende hoge rentestand een drukkend effect gehad op de girale geldgroei, vooral
bij de zakelijke tegoeden.
De zakelijke tegoeden bij de girodiensten, die meer nog dan bij de banken het

tegoeden die bij banken aangehouden
worden, blijken rente-gevoeliger te zijn.
F. H. Roster

12) Met behulp van maanduJtimocijfers over
de periode 1972-1980 werden soortgelijkc resultaten verkregen.

Auteur