Ga direct naar de content

Meer handel, meer werk

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: mei 24 1995

Meer handel, meer werk
De snel groeiende wereldhandel en de toenemende
kapitaalmobiliteit hebben de arbeidsmarkten in meer
en minder ontwikkelde landen dichter bij elkaar gebracht. Niet tot onverdeeld genoegen van een ieder
in de rijke wereld. De oplopende werkloosheid van
minder geschoolden in Europa, de reële loondaling
van de laagstbetaalden in de VS en de toenemende
invoerconcurrentie van lage-lonenlanden
zijn voor
velen geen los van elkaar staande ontwikkelingen.
Via de handel in arbeidsintensieve produkten concurreert ongeschoolde arbeid thans wereldwijd, met de
industrialiserende ontwikkelingslanden
als winnaars
op termijn.
Het is interessant hoe bij de mogelijke verbanden
tussen werk en handel intuïtie (slaat Marx weer toe?)
en emoties (tegen ‘Aziatische mieren’ valt niet te concurreren) het lijken af te leggen tegen theorie en feiten. Op een recente bijeenkomst over globalisering
van de arbeidsmarkt heeft Jagdish Bhagwati daarom
de verschillende argumenten die de afgelopen tijd
naar voren zijn gebracht aan een kritische beschouwing onderworpen1. Uitgangspunt daarbij was de
vraag of (1) handelsliberalisatie dan wel andere vormen van handelsintensivering
de positie van ongeschoolden benadelen, en (2) of dit de afgelopen
decennia metterdaad het geval is geweest.
Uitgangspunt van Bhagwati’s analyse is Samuelsons bekende theorema dat bij onvolledige specialisatie factorbeloningen in de handeldrijvende landen
naar elkaar toe zullen groeien (aangenomen dat reële
loondaling in rijke landen niet is uitgesloten). Meer
in het bijzonder maakt hij gebruik van het StolperSamuelson argument waarbij daling van de reële
beloning van ongeschoolden is gekoppeld aan een
daling van de relatieve prijs van met ongeschoolde
arbeid voortgebrachte produkten. Handelsgegevens
voor industrieprodukten
in de VS laten echter juist
een (geringe) stijging van de relatieve invoerprijs
zien. Omdat invoer arbeidsintensiever-en
scholingsextensiever is dan uitvoer, betekent dit dat de relatieve prijs van arbeidsintensieve produkten eerder
gestegen dan gedaald is. Daling van de reële loonvoet kan derhalve moeilijk aan handel toegeschreven
worden. Vergelijkbare ontwikkelingen zijn voor Duitsland en Japan vastgesteld.
Theoretisch interessant is vooral Bhagwati’s argument dat zelfs bij een daling van de relatieve prijs
van arbeidsintensieve goederen geen prijsdaling van
ongeschoolde arbeid behoeft op te treden. Immers,
bij volledige specialisatie (waarbij invoer niet langer
concurreert met inmiddels beëindigde binnenlandse
produktie) geldt het Stolper-Samuelson theorema
niet langer. Invoerprijsdaling vertaalt zich via ruilvoetwinst in een welvaartstoename voor diegenen die
arbeidsintensieve goederen consumeren, met als uiteindelijk effect een reële loonstijging van zowel
ongeschoolde als geschoolde arbeid. Terwijl meer
handel via toenemende specialisatie in scholings-

E5B

24-5-1995

intensieve produkten dus in eerste instantie leidt tot
loondaling voor ongeschoolde arbeid, veert bij volledige specialisatie de beloningsvoet weer terug en
kan bij voldoende groei de eerdere daling zelfs teniet
worden gedaan. Gezien het relatief hoge aandeel van
arbeidsintensieve produkten in het consumptiepatroon van de laagstbetaalden, is dit argument ook
uit verdelingsoogpunt
relevant.
De Britse econoom Adrian Wood stelt hiertegenover dat omvangrijke hoeveelheidsaanpassingen
via
vergrote invoer onmiskenbaar van invloed zijn geweest op de positie van ongeschoolden.
Met dit argument raakt hij de kern van het debat. Bij betrekkelijk
onveranderde relatieve goederenprijzen weerspiegelt
de ontwikkeling van de invoer immers binnenlandse
vraag- en aanbodveranderingen.
Technische vernieuwingen hebben zich met name bij scholingsintensieve goederen voorgedaan (en daarbij ongeschoolde
arbeid uitgestoten). Relatief zijn in de rijke landen
deze activiteiten dan ook gegroeid ten koste van
arbeidsintensieve processen, met twee gevolgen. Het
afnemende binnenlandse aanbod van arbeidsintensieve goederen heeft de invoer gestimuleerd, terwijl terzelfder tijd het beloningsverschil tussen geschoolde
en ongeschoolde arbeid is geprononceerd.
Toegenomen handel is in deze gedachtengang gevolg van
technische ontwikkeling, geen oorzaak van werkuitstoot.
Waarom, ten slotte, zijn de relatieve prijzen van
arbeidsintensieve goederen in rijke landen niet gedaald? De geïndustrialiseerde
landen hebben in het
recente verleden met succes het ‘nieuwe protectionisme’ geïntroduceerd via een scala aan niet-tariefmatige belemmeringen. Dit zal onder de regels van de
WTO niet zonder meer kunnen doorgaan. Breekt
dan de hel pas echt los op de invoermarkten? Bij
goed beleid hoeft dat niet en is het zelfs niet waarschijnlijk. Daarvoor zijn een aantal klassieke maatregelen denkbaar. In ontwikkelingslanden
een zinnig
bevolkingsbeleid en verhoogde arbeidsabsorptie
door snelle ontwikkeling (waar nodig met steun van
buiten). In rijke landen voortgaande produktiviteitsverbetering (goed onderwijs, voldoende R&D en betere infrastructuur), herscholing en redelijke aanpassingscompensatie.
Geen protectionisme, en zeker
niet met een beroep op arbeidsnormen of milieuoverwegingen die een betere behartiging dan door
handelsbeperkende
maatregelen verdienen.

A.Kuyvenhoven

1. J. Bhagwati, Trade and wages; a malign relationship?, gepresenteerd op de Workshop “Globalization of Labour Markets”, Network EU-LDCTrade and Capital Relations, Nederlands Economisch Instituut, Rotterdam, 15-16 mei 1995.

Auteur