Marktwerking of dynamiek?
Aute ur(s ):
Klundert, T. van de (auteur)
Smulders, J.A. (auteur)
De auteurs zijn verb onden aan de Vakgroep Algemene Economie van de Katholieke Universiteit Brab ant.
Ve rs che ne n in:
ESB, 82e jaargang, nr. 4106, pagina 384, 14 mei 1997 (datum)
Rubrie k :
Tre fw oord(e n):
modellen, marktw erking, regulering
Meer marktwerking leidt tot lagere prijzen en tot meer welvaart. Zo luidt de gangbare motivering voor het marktwerkingsbeleid, en
zo beschouwt ook het CPB marktwerking in zijn modellen. Hierbij wordt echter een belangrijk aspect over het hoofd gezien.
Marktwerkingsbeleid komt vooral ten goede aan de afgeschermde sector. Door de lagere prijzen in deze sector zal dit beleid tot
verdringing van de open, meer innovatieve sector leiden. Leidt betere marktwerking dus tot minder dynamiek?
Marktwerking in de afgeschermde sector
Deregulering en mededingingsbeleid liggen in elkaars verlengde. Beide bevorderen de concurrentie, wat tot een grotere economische
doelmatigheid kan leiden. De tot nu toe toegepaste statische micro-economische theorie suggereert dat de welvaart hiermee gediend
is. Maar wellicht is de werkelijkheid ingewikkelder dan deze theorie veronderstelt. Dat kan het onverwachte resultaat opleveren dat
het mededingingsbeleid averechts werkt, en op termijn de welvaart vermindert.
Dat met een bevordering van de marktwerking grote effecten te behalen zijn wordt door verschillende auteurs betoogd. Zo berekent Van
Hulst de baten van meer concurrentie in de Nederlandse economie op ƒ 4 á 5 mrd per jaar 1. Daarbij meent hij dat sprake is van een
conservatieve schatting. Het gevonden resultaat heeft betrekking op tariefsverlaging van makelaars, notarissen, apothekers, alsmede op
de effecten van de nieuwe winkeltijdenwet, de kosten van het bankenkartel in de kredietverlening aan het MKB, aanbestedingen van het
stads- en streekvervoer en tenslotte bevordering van concurrentie in de energiesector. Met uitzondering van het laatstgenoemde geval
gaat het hierbij om economische activiteiten in de afgeschermde sector.
In een kleine open economie mag worden verwacht dat gebrekkige mededinging zich vooral afspeelt in de afgeschermde sector van de
economie, waar de internationale concurrentie ontbreekt. De mogelijkheden om de mededinging in de afgeschermde sectoren te
bevorderen lijken met het bovenstaande lijstje dan ook allerminst uitgeput. In deze sector van de nationale economie opereren
nutsbedrijven, de bouwnijverheid, groot- en detailhandel, zakelijke dienstverlening, bank- en verzekeringswezen, horeca, enzovoorts.
Daarnaast rekent men de kwartaire sector en de overheid tot de afgeschermde activiteiten. Het mededingingsbeleid in deze takken van de
economie is nog maar nauwelijks begonnen. Er is daarom alle reden om de gevolgen van meer marktwerking in deze sector op
systematische wijze in kaart te brengen.
Tot nu toe gebeurde dat vooral door naar de kosten te kijken. Een gebrek aan concurrentie leidt tot een te hoge prijszetting, tot uiting
komend in een opslag (‘mark-up’) op de marginale kosten. Een verbeterde marktwerking zal tot een verlaging van deze opslagfactor
leiden. Als de afgeschermde sector goedkoper wordt, leidt dit tot een reallocatie in de economie. De gevolgen voor andere sectoren en
voor de arbeidsmarkt mogen daarbij niet worden genegeerd.
CPB-analyse
Mededingingsbeleid laat zich niet zo gemakkelijk in macro-economische modellen vatten. Het CPB heeft onlangs echter een poging
gedaan om de economische gevolgen van meer marktwerking met twee bestaande modellen (Athena en MIMIC) te analyseren. Steeds
wordt meer marktwerking gemodelleerd door een exogene verlaging van de prijs(opslag) 2.
Athena
Athena is een bedrijfstakkenmodel, waardoor een onderscheid tussen verschillende sectoren (met meer en minder perfecte mededinging)
gemaakt kan worden.
Kenmerkend voor de analyse met dit model is dat bij het doorrekenen van de effecten van een prijsdaling van 1% in de afgeschermde
sector, impliciet rekening wordt gehouden met een daling van de X-inefficiëntie, waardoor de arbeidsproductiviteit in de afgeschermde
sector stijgt. X-inefficiëntie wil zeggen dat niet tegen de laagst mogelijke kosten wordt geproduceerd, vanwege gebreken in de
organisatie. De reden waarom prijsverlaging in dit model deze ondoelmatigheid reduceert is dat de productieprijs sterker daalt dan het
nominale loon, waardoor de reële arbeidskosten stijgen. Ondernemers zullen dan de werkgelegenheid laten krimpen, zodat de
arbeidsproductiviteit toeneemt 3.
Er komt nu arbeid vrij voor de productie in de open sector, die bovendien profiteert van de prijs- daling in de afgeschermde sector. De
prijs van producten uit de open sector daalt ook, zodat de afzet in het binnenland en in het buitenland toeneemt. Het gevolg is dat de
productie in beide sectoren toeneemt. Er resulteert een lichte verbetering van het consumptievolume (zie tabel 1). Per saldo stijgt de
welvaart en blijft het werkgelegenheidsvolume in de economie als geheel genomen constant.
Tabel 1. De effecten van meer marktwerking volgens het CPB en het alternatieve model, bij een verlaging van de opslag in de
afgeschermde sector met 1%
CPB-modellen
Athena
MIMIC
Afgeschermde sector
prijs
-1,1
productie
0,2
arbeid
-0,2
Open sector
productiviteit
prijs
-0,3
productie
0,3
arbeid
0,2
Macro-economie
consumptievol
0,1
consumptiepr
-0,5
reëel loon
0,1
werkgelegenh
0,0
Alternatief model
basisherX -ineff. arbeidsaanb.
variant struct
-0,5%
+0,1%
-1,1
1,0
0,9
-1,1
0,8
0,8
-0,9
0,8
0,8
-1,6
1,3
0,8
-1,0
0,9
0,9
-0,3
0,3
0,2
-0,6
0,2
-0,6
-0,2
0,0
-0,1
0,0
-0,2
-0,6
0,2
-0,5
-0,2
-0,3
0,1
-0,2
-0,1
0,5
-0,4
0,2
0,6
-0,1
-0,2
0,1
0,0
0,1
-0,2
0,3
0,0
0,0
-0,3
0,2
0,0
0,1
-0,2
0,2
0,1
Over de omvang en oorzaken van X-inefficiëntie bestaat weinig concrete kennis. Het is daarom ondoenlijk om het naar behoren te
modelleren. In Athena is de berekening onjuist, maar de interpretatie van de resulterende productiviteitsstijging is wel relevant. Door de
optredende deregulering worden ondernemers wakker geschud en stijgt de efficiëntie. Tevens krijgt de kwaliteit van de dienstverlening
een sterke impuls. X-inefficiëntie kan in de praktijk wel degelijk een rol spelen.
MIMIC
Naast Athena heeft het CPB ook het algemeen evenwichtsmodel MIMIC ter beschikking. MIMIC heeft een minder gedetailleerde
bedrijfstakkenstructuur, maar de macro-economische relaties zijn er micro-economisch gefundeerd en de arbeidsmarkt wordt er
zorgvuldiger behandeld door de rol van vakbonden in het model op te nemen.
De becijferingen met behulp van MIMIC laten een enigszins ander beeld zien dan dat van Athena (zie ook tabel 1). In MIMIC zijn
werkgevers in staat de lagere winstmarges ten dele af te wentelen in de vorm van lagere lonen (rent sharing). Werknemers profiteren
echter van lagere prijzen van consumptiegoederen, zodat per saldo hun reële loon stijgt. Voor de vakbonden is dit reden om in de afruil
tussen werkgelegenheid en loon te kiezen voor hogere werkgelegenheid. Zo daalt de werkloosheid en komt er meer ruimte op de
arbeidsmarkt. Voor een deel wordt deze ruimte benut om de productie in de afgeschermde sector op te voeren teneinde tegemoet te
komen aan de extra vraag. De ruimte is echter voldoende om ook in de open sector de productie te laten stijgen. De daling van de
nominale lonen induceert een prijsdaling van goederen in de open sector, zodat ook de vraag naar deze producten toeneemt. De reële
lonen en het consumptievolume nemen eveneens toe. Deregulering of concurrentiebevordering gaat gepaard met een vergroting van de
welvaart, maar de sleutel tot succes ligt hier op de arbeidsmarkt: de structurele werkloosheid daalt. X-inefficiëntie speelt geen rol in dit
model.
CPB-modellen missen dynamiek
De vraag is echter of in de CPB-modellen de dynamische krachten in de economie voldoende tot hun recht komen. Innovatie,
kennisuitwisseling of creatieve destructie vinden geen plaats in de gehanteerde modellen. Technologische vooruitgang is exogeen.
Hierdoor komt een cruciaal verschil in dynamiek tussen de open sector en de afgeschermde sector niet uit de verf. Zo nam de
arbeidsproductiviteit in de open sector met 2,7% per jaar toe in de periode 1987-1996, terwijl het overeenkomstige cijfer voor de
afgeschermde sector 0,3% bedraagt. Van Hulst ziet hierin in het bovengenoemde artikel een aanwijzing dat de concurrentie in de
afgeschermde sector gebrekkig is. De geringe productiviteitsstijging in deze sector lijkt echter eerder bepaald door intrinsieke
eigenschappen. In tegenstelling tot de open sector is de afgeschermde sector minder gericht op het verwezenlijken van innovaties.
Het paard achter de wagen?
Technologische ontwikkeling is een gevolg van het doelbewust streven naar innovaties. Ondernemingen investeren in speur- en
ontwikkelingswerk, organisatiestructuren en marketing om de productiviteit te verhogen. Als de ene (afgeschermde) sector meer ruimte
krijgt, gaat dit in een algemeen evenwicht ten koste van de andere (meer dynamische, open) sector. Het verlies aan afzet maakt investeren
in vernieuwing in de open sector minder aantrekkelijk, waardoor de productiviteitsstijging wordt afgeremd. Met dit aspect wordt in de
berekeningen van het CPB over marktbevordering onvoldoende rekening gehouden.
Daling opslag afgeschermde sector
Om met dit aspect wel rekening te kunnen houden, is een ander type model nodig. De recente theorie van economische groei biedt
4
daarvoor aanknopingspunten. De volgende analyse bouwt voort op een model dat gebaseerd is op de nieuwe groeitheorie . Net als
hiervoor is er sprake van twee sectoren. In de open sector investeren ondernemers in R&D om concurrerend te blijven. Veel van de
innovaties bestaan uit ‘eigen’ kennis (tacit knowledge). Bij verdere innnovaties wordt hierop voortgebouwd. Tevens wordt gebruik
gemaakt van kennis die elders is ontwikkeld.
De afgeschermde sector is niet dynamisch, maar profiteert mee van de groei dankzij de vraag door consumenten en producenten uit de
open sector. Door de groeiende vraag stijgen prijzen en lonen in de afgeschermde sector. De prijzen van de productie in de afgeschermde
sector zijn hoger dan het niveau bij volledige mededinging door het gebrek aan marktwerking.
Indien, dankzij mededingingsbeleid, de prijsopslag van goederen uit de afgeschermde sector daalt, daalt ook de prijs zelf. Er wordt
daardoor minder uitgegeven aan producten van de open sector, zodat het voor de ondernemers hier minder aantrekkelijk wordt om te
innoveren. Er worden minder middelen ingezet voor R&D, hetgeen tot een productiviteitsverlies leidt ten opzichte van het buitenland. De
productiviteitskloof leidt vervolgens tot een kennis-stroom vanuit het buitenland waardoor de economie op lange termijn weer met
hetzelfde percentage groeit als in de uitgangssituatie. De kleinere eigen R&D-inspanning wordt dan exact gecompenseerd door een
grotere omvang van de internationale kennisuitwisseling. Het productiviteitsniveau in het binnenland is dan echter wel blijvend lager, en
daarmee ook de winstgevendheid.
Op grond van een eenvoudig kwantitatief model dat deze effecten genereerd is het effect van een verlaging van de prijsopslag in de
afgeschermde sector met 1% gesimuleerd. De vergelijkingen van het model zijn niet empirisch geschat, zodat tabel 1 voornamelijk een
indicatie van de kwalitatieve gevolgen weergeeft. In de derde kolom van tabel 1 zijn de resultaten weergegeven als niveau-afwijking van
het evenwichtige lange-termijn scenario. Het laatste wordt gekenmerkt door een gelijkmatige groei, die gelijk is aan die in de rest van de
wereld.
In vergelijking met de CPB-berekeningen valt vooral op dat de dynamische open sector bij ons te lijden heeft van de deregulering in de
rest van de economie. De hoofdreden is aantasting van de productiviteit via verminderde R&D. Dit leidt tot een lager macro-economisch
consumptievolume.
Herstructurering
Het negatieve effect kan worden vermeden indien de open sector in staat is tot een snelle herstructurering. Als de minder winstgevende
ondernemingen de markt verlaten of gaan samenwerken en hun productassortiment inkrimpen, kan de werkgelegenheid in de
overblijvende branches worden gehandhaafd. Herstructurering betekent dus ook verschraling. De overblijvende bedrijven hebben nu
geen reden om de R&D-inspanningen te herzien. De totale R&D-inspanningen dalen.
De extra arbeid, die in de afgeschermde sector wordt ingezet, komt van de bedrijven die het loodje hebben gelegd. De productie van
bedrijven in de open sector neemt enigszins toe omdat via onderlinge levering meer inputs van de afgeschermde sector worden ingezet.
Door de prijsdaling loont het deze goederen intensiever te benutten. De productie van bedrijven neemt in beide sectoren toe. Dit is
gunstig voor de welvaart. Er is echter ook een tegenkracht. De productvariëteit neemt af doordat er minder ondernemingen opereren in
de open sector. Per saldo neemt echter de macro-economische consumptie toe.
Herstructurering leidt tot de gewenste positieve effecten van deregulering. Het productiviteitsverlies blijft achterwege, maar het is de
vraag of een dergelijk aanpassingsproces zich zo snel voltrekt als hier wordt aangenomen. Misschien is het realistischer te
veronderstellen, dat de waarheid in het midden ligt.
X-inefficiëntie
Hierboven is betoogd dat deregulering belangrijke effecten kan hebben op bijvoorbeeld de kwaliteit van de dienstverlening. Om de
implicaties van reductie in de X-inefficiëntie te onderzoeken, hebben wij in ons model de mutatie in de prijsopslag gecombineerd met een
exogene productiviteitsschok van 0,5% in de afgeschermde sector. Deze impuls is vergelijkbaar met de uitkomst in Athena, waar de
arbeidsproductiviteit in de afgeschermde sector met 0,4% toeneemt. De resultaten staan vermeld in de vijfde kolom van tabel 1.
Ten opzichte van de uitkomst zonder reductie van de X-inefficiëntie (derde kolom, tabel 1), heeft een productiviteitsschok geen effect op
de allocatie van arbeid. De productie en arbeidsproductiviteit in de afgeschermde sector nemen toe. De additionele prijsdaling heeft via
onderlinge leveringen ook een positief effect op de open sector. Het productiviteitsverlies in deze sector wordt daardoor echter niet
ongedaan gemaakt. De open sector verliest ook in dit geval duidelijk terrein. De macro-economische resultaten zijn natuurlijk een stuk
gunstiger. ‘Manna from heaven’ is altijd welkom, maar de groeimotor boet toch aan kracht in.
Stijging arbeidsaanbod
Hoe pakt een stijging van het arbeidsaanbod, zoals in MIMIC, uit in ons model? Het antwoord is te vinden in de laatste kolom van tabel
1, waar deregulering in de afgeschermde sector gepaard gaat met een stijging van het arbeidsaanbod ter grootte van 0,1%. De ruimte, die
hierdoor wordt geschapen, leidt tot een geringere inkrimping van de werkgelegenheid in de open sector. Het productiviteitsverlies wordt
daardoor in aanzienlijke mate beperkt. Per saldo stijgt in dit voorbeeld het consumptievolume, maar opereert de dynamische sector wel op
een lager niveau. Om dit negatieve effect volledig te compenseren moet de arbeidsmarkt behoorlijk flexibel zijn. In ons voorbeeld gaat een
stijging van het reële loon met 2% gepaard met een toename van het arbeidsaanbod met 1%. De vraag rijst of de wissel, die op de
arbeidsmarkt wordt getrokken, niet te groot is.
Het onderhandelingsmodel in MIMIC is niet de enige theorie ter verklaring van structurele werkloosheid. In het algemene
evenwichtsmodel met zoekactiviteiten op de arbeidsmarkt van Ljungqvist en Sargent leidt economische turbulentie bij relatief hoge
uitkeringen tot een substantiële structurele werkloosheid 5. De oorzaak daarvan is dat werknemers kennis opbouwen op de werkplaats,
maar deze weer verliezen gedurende de periode van werkloosheid. Als de uitkeringen worden gebaseerd op het laatstverdiende loon kan
het moeilijk zijn om weer aan de slag te komen. Een aanbodschok, waarvan bij deregulering sprake is, leidt in de visie van Ljungqvist en
Sargent eerder tot meer dan tot minder werkloosheid.
Alles afwegend, lijkt een analyse van deregulering, waarbij van een gegeven macro-economisch volume van werkgelegenheid wordt
uitgegaan, een aanvaardbaar compromis. De nadruk kan dan worden gelegd op de invloed van de sectorstructuur op de dynamiek van
de economie. De CPB-modellen schieten in dit opzicht tekort, omdat geen rekening wordt gehouden met endogene groeifactoren.
Conclusies
Gewoonlijk wordt aangenomen, dat deregulering tot meer dynamiek leidt. De noodzaak tot deregulering en concurrentiebevordering doet
zich in Nederland vooral in afgeschermde sector voor. Dit impliceert dat maatregelen ter bevordering van de marktwerking in deze sector
tot een reallocatie van productiefactoren leiden. De dynamische internationaal concurrerende sector moet inleveren ten faveure van de
afgeschermde sector. Er rijden meer taxi’s, advocaten hebben meer werk en er is meer personeel nodig in winkels, maar de bedrijven in de
high-tech sector hebben meer moeite om vacatures vervuld te krijgen. Bij een inkrimping van dynamische sectoren leidt de economie
echter verlies. Er wordt minder in R&D en andere vernieuwde activiteiten geïnvesteerd, waardoor de productiviteit daalt. Uit onze
modelberekeningen blijkt dat zo’n productiviteitsdaling robuust is: uitbreiding van werkgelegenheid of vermindering van X-inefficiëntie
kunnen de nadelige productiviteitseffecten van deregulering niet voldoende compenseren. Het gaat dan niet zonder meer om
marktwerking en dynamiek, maar eerder om de vraag: marktwerking of dynamiek?
Dergelijke productiviteitsverliezen kunnen worden beperkt als de dynamische sector in staat is tot een snelle herstructurering bij de
schok teweeggebracht door bevordering van de marktwerking. Een andere mogelijkheid is dat meer marktwerking in de afgeschermde
sector extra middelen genereert, omdat de werkloosheid afneemt. In CPB-modellen wordt met deze mogelijkheid rekening gehouden. De
vraag is echter hoe robuust de afruil tussen reële lonen en werkloosheid op lange termijn is. Hoe dan ook, de analyse van meer
marktwerking in de beschermde sector met behulp van de CPB-modellen MIMIC en Athena geeft een onvolledig beeld van de realiteit
omdat onvoldoende recht wordt gedaan aan de Schumpeteriaanse karakteristieken van internationaal concurrerende sectoren
Zie ook de discussie Marktwerking of dynamiek? van A. Niewenhuis en P.A. Terra-Pilaar en het naschrift van Th. van de Klundert en
S. Smulder
1 N. van Hulst, De baten van het marktwerkingsbeleid, ESB, 10 april 1996, blz. 316-320.
2 A. Nieuwenhuis en P.A. Terra-Pilaar, Marktwerking in de beschutte bedrijfstakken: De hoogte van de ‘mark-up’, Onderzoeksreeks
directie Marktwerking, ministerie van Economische Zaken, januari 1997.
3 Merk op dat de economische logica van dit onderdeel van Athena niet geheel correct is: bij de bepaling van de reële arbeidskosten
moet de marginale opbrengst in plaats van gemiddelde opbrengst worden betrokken. De stijging van de arbeidsproductiviteit komt door
deze foutieve modellering enigszins uit de lucht vallen.
4 Het model is een versie voor de kleine open economie van de endogene groeimodellen in Sjak Smulders en Theo van de Klundert,
Imperfect competition and growth with firm- specific R&D, European Economic Review, 1995, blz. 139-160 en Theo van de Klundert en
Sjak Smulders, Growth, competition and welfare, Scandinavian Journal of Economics, 1997, blz. 99-118.
5 L. Ljungqvist en Th.J. Sargent, The European unemployment dilemma, Paper, 5 maart, 1996 en L. Ljungqvist en Th.J. Sargent, The
Swedisch unemployment experience, European Economic Review, 1995, blz. 1043-1070.
Copyright © 1997 – 2003 Economisch Statistische Berichten (www.economie.nl)