Ga direct naar de content

Macht en onmacht van de G7

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: februari 19 1992

Macht en onmacht van de G7
Wendy Dobson, Economic policy coordination: requiem or prologue?,
Institute for International Economics, Washington, 1991.

Op 22 September 1985 vond in het
Plaza hotel te New York een ontmoeting plaats van de ministers van Financien en de directeuren van de
centrale banken van de Verenigde
Staten, Japan, Duitsland, Engeland
en Frankrijk. Zij kwamen overeen
om door gemeenschappelijke interventies de tot een historische hoogte
gerezen dollarkoers te corrigeren;
een actie die opmerkelijk succesvol
bleek te zijn. Het Plaza-akkoord
wordt beschouwd als de aanzet tot
de Groep van Zeven (G7): het regelmatige overleg van de ministers van
Financien en directeuren van de centrale banken van de zeven rijke westerse landen (de genoemde vijf plus
Canada en Italic) in aanwezigheid
van de directeur van het IMF. Het
doel van dit overleg is om door onderlinge afstemming van beleid een
evenwichtige ontwikkeling van de
wereldeconomie te bevorderen.
Alhoewel ontstaan uit de jaarlijkse
wereldeconomische topconferentie,
moet de G7 daarvan worden onderscheiden. Los van de andere samenstelling, zo ontbreekt de EG, beoogt
de G7 tot daadwerkelijke beleidscoordinatie te komen in de vorm
van aanpassing van nationaal macroeconomisch en monetair beleid. Dit
blijkt niet alleen uit afspraken over
wisselkoersnerhoudingen, zoals het
Plaza- en Louvre-akkoord, maar
vooral uit de institutionalisering van
het G7-overleg sinds de officiele oprichting tijdens de economische top
in Tokio (1986). De betrokkenen ontmoeten elkaar regelmatig, er is een
crisismechanisme ingesteld, en een
lijst van economische indicatoren geformuleerd bedoeld om door middel
van ‘surveillance’ de afstemming van
beleid te sturen en te controleren.
Met de instelling van de G7 lijkt het
internationale economische overleg
daarmee de fase van vrijblijvendheid
die zo kenmerkend was en is voor
de wereldeconomische topconferenties, achter zich te hebben gelaten1.
Het betreft hier bovendien de eerste
serieuze poging sinds de ondergang
HlBKIBiiili;

van Bretton Woods om enig systeem
binnen het internationale financiele
en economische stelsel te scheppen.
Voldoende reden kortom om een publikatie over dit tamelijk onderbelichte gezelschap te verwelkomen.

Coordinerend vermogen
De vraag die Dobson zich stelt is of
de G7 aan haar doelstelling van coordinatie heeft beantwoord en of het
zinvol is om ermee door te gaan. De
meningen zijn op dit punt nogal verdeeld. Puriteinen zien dit ‘directoraat’ van grote landen als een onacceptabele inbreuk op het naoorlogse
ideaal van multilateralisme. Sceptic!
menen dat de betrokkenen met hun
bloedeloze politieke compromissen
meer kwaad dan goed doen, waarbij
zij verwijzen naar de beurskrach van
1987 die volgde op geruzie binnen
de G7. Gelovigen zien in de groep
het begin van een collectief leiderschap van de grote landen; een voorwaarde voor het behoud van een
ge’integreerde wereldeconomie.
Dobson is op dit punt tamelijk nuchter. “In the absence of global institutions to manage an increasingly
integrated world economy, interdependence must be jointly managed
by the nation-states themselves”,
schrijft zij op biz. 2. Bij de huidige
graad van onderlinge afhankelijkheid is geen land in staat is om een
autonoom beleid te voeren. Maar het
is aan dat zelfde statenstelsel om
door afstemming van beleid welvaartsverlies, conflicten en desintegratie te voorkomen.
In hoeverre de G7 als een ‘interdependent oligopolistisch stelsel’ over
dit vermogen beschikt, wordt op heldere wijze in een drietal hoofdstukken besproken. Eerst worden de instituties en de spelers behandeld,
waarbij de onderling verschillende
mandaten van de deelnemers een belangrijk probleem blijken te zijn. De
implementatie van afspraken wordt
ook bemoeilijkt door het verschil in
zelfstandigheid van de centrale banken. Daarna worden kader en pro-

ces van coordinatie toegelicht, waarbij wordt ingegaan op het effectieve
gebruik van economische indicatoren en de formulering van beleidsdoelstellingen en -richtlijnen als
voorwaarden voor succesvolle coordinatie.

Effect op de wereldeconomie
De hamvraag is natuurlijk wat het effect is geweest van het optreden van
de G7 op de wereldeconomie. Deze
vraag wordt afgezet tegen de drie belangrijkste doelstellingen van het
coordinatieproces:
– “to reduce current account balances to sustainable levels;
– to change the pattern of output
and domestic demand growth in
the surplus and deficit countries;
– to realign the US dollar against the
mark and the yen, and then to stabilize its nominal value within ranges against these currencies” (biz.
121).
Opgeteld onderstrepen deze doelstellingen dat coordinatie alleen succesvol en duurzaam kan zijn als het
streven naar grotere wisselkoersinstabiliteit wordt ondersteund door onderlinge afstemming van het binnen
de landen gevoerde macro-economische beleid, vooral begrotingsbeleid,
in combinatie met een adequaat
structuurbeleid. Zonder dat is wat
voor coordinatie doorgaat heilloze
symptoombestrijding.
Dat is ook precies de reden waarom
Dobsons eindoordeel over de G7 ambivalent is. De onevenwichtigheden
binnen de wereldeconomie zijn afgenomen. Zij meent dat het G7-proces
hieraan een “positive substantive
contribution” heeft geleverd (biz.
131). Maar het krediet van de G7 in
deze is moeilijk te kwantificeren. Tegelijkertijd concludeert zij dat na een
veelbelovend begin in de periode
1985-1987, de beleidscoordinatie nu
dreigt te verwateren tot een vorm
van vrijblijvende samenwerking. Dit
wordt vooral veroorzaakt door de
onwil van de Verenigde Staten om
hun deel van de kosten van aanpassing te dragen via een geloofwaardige reductie van het federate begrotingstekort. En dat is feitelijk de rode
draad in het hele verhaal over beleidscoordinatie. Welbeschouwd is
het niets anders dan een poging om
de Amerikaanse wispelturigheid aan
banden te leggen.
1. Zie J.Q.Th. Rood, De G7: een paradoxale notie, ESB, 10 juli 1991, biz. 708709.

Aanbevelingen

dat het bijzondere Nederlandse be-

Ondanks deze reserves is er geen reden om de G7 te begraven. In Dobsons visie is er tot nu toe sprake van
een proloog, omdat het potentieel
van de G7 door institutionele tekortkomingen niet tot gelding is gekomen. Ten einde de coordinatie te ver-

lang bij monetaire stabiliteit en vrijhandel gediend is bij voor eenieder,
en vooral de grote landen, bindende
regels en multilateralisme als metho-

de van overleg2. Zij bepleiten een

eerherstel van het multilaterale stel-

sel van internationale organisaties3.

sterken doet zij vijf voorstellen.

Terugverlangen naar Bretton Woods

– Een grotere betrokkenheid van de
centrale banken bij de voorbereiding van G7-bijeenkomsten. Tot
nu toe beperkt hun deelname zich
tot ministeriele ontmoetingen.
Vooral de neiging binnen de G7

is echter niet erg realistisch. De G7 is
een niet meer weg te denken feit.

om het interventie- en rentewa-

pen in te zetten zou door hen kunnen worden tegengegaan.
– Daarmee samenhangend pleit zij

Juist in een sterk gei’ntegreerde internationale economic tellen alleen de

groten. Depolitisering en rationalisering van hun optreden is dan het
maximaal haalbare en voor zover resulterend in daadwerkelijke coordinatie ook een Nederlands belang.

Dan ook worden Dobsons aanbeve-

voor een gei’ntegreerde benade-

lingen interessant. Haar suggestie

ring van wisselkoersbeleid en macro-economisch beleid. Te gemakkelijk wordt wisselkoersaanpas-

het IMF meer bij de groepsactivitei-

sing als substituut voor macro-economische aanpassing gehanteerd

litisering. Institutionele versterking,
verbetering van implementatie en

c.q. worden in het licht van onder-

toezicht en een grotere nadruk op

liggende factoren irreele wissel-

macro-economische variabelen kunnen de effectiviteit verhogen. En ten
slotte zou de voorgestelde beper-

koersafspraken gemaakt.
– Ten einde de continui’teit van coordinatie te vergroten is een versterking van de institutionele struc-

tuur nodig. In dit verband bepleit
zij de oprichting van een eigen
secretariaat en een grotere technische en administratieve betrokkenheid van het IMF bij de G7.
– In de wetenschap dat zonder

om de centrale-bankdirecteuren en

king tot een G3 het Nederlandse bezwaar tegen de groep in zoverre kunnen ondervangen dat ook andere

Europese landen geen lid meer zijn .

Politieke wil
De enige maar niet onbelangrijke kri-

tiek die men vervolgens op dit boek
zou kunnen hebben is, dat het ont-

de nationale overheden coordina-

breekt aan een analyse van het poli-

tie tot mislukken gedoemd is, is

tiek-economische krachtenveld
waarbinnen de G7 opereert. Te ge-

van een EMU een rationalisatie

van de huidige groep tot een G3
of G4, waarbij de EG met een

stem spreekt, aan te bevelen. De
verkleining van het aantal deelne-

mers zal de efficiency van de coordinatie ten goede komen.

Puriteins verzet
Deze aanbevelingen zullen puriteinen niet welkom zijn. Indien overgenomen – vanuit het proces van coordinatie is daar veel voor te zeggen zal de positie en status van de G7
worden versterkt. Vooral in Nederland zal dat op verzet stuiten. Nederlandse bewindslieden en beleidsmakers hebben herhaaldelijk bezwaar
aangetekend tegen het bestaan en
optreden van de G7. Dit zelfbenoem-

de, informele en ongebonden gezelschap druist in tegen de overtuiging

ESB 19-2-1992

zal komen. In werkelijkheid lijkt het
internationale economische stelsel
zich daarentegen onder druk van
machtsspreiding, regionalisering en
internationalisering in de richting
van een ‘welwillend mercantilisme’

te bewegen. In zo’n stelsel zal niet
voldaan zijn aan de cruciale voorwaarde voor succesvolle coordinatie, te weten de bereidheid om bin-

nenlandse overwegingen ondergeschikt te maken aan internationale
verantwoordelijkheden.

J.Q.Th. Rood
Medewerker bij de afdeling onderzoek
van het Nederlands Instituut voor Internationale Betrekkingen Clingendael te Den

Haag.

ten te betrekken dragen bij tot depo-

daadwerkelijke ‘commitment’ van

het noodzakelijk om de implementatie van beleidsafspaken te verbeteren.
– Ten slotte is na de totstandkoming

men, die bij implementatie van de
aanbevelingen tot voile ontplooiing

makkelijk wordt een wil tot samenwerking en coordinatie aangeno-

2. Dit heeft Nederlandse bewindslieden
er niet van weerhouden om in hun hoedanigheid als voorzitter van de EG aan de

wereldeconomische top deel te nemen.
Premier Lubbers is daarbij medeverant-

woordelijk geweest voor twee besluiten
die de rol en status van de G7 hebben
versterkt. Tijdens de top van Tokio
(1986) stemde hij in met oprichting van

de G7 in eigenlijke zin en in Londen (juni
1991) was hij aanwezig toen de Groep de
hulpverlening aan de Sovjetunie naar
zich toe trok.
3. Onder anderen Van Lennep heeft dit
verlangen regelmatig geuit. Zie E. van

Lennep, Entile van Lennep in de wereldeconomie; herinneringen van een internationale Nederlander, Stenfert Kroese,
Leiden, 1991.
4. Zie: J.Q.Th. Rood, De BENELUX en de

G7, Internationale spectator, 1991, biz.
405.

Auteur