Ga direct naar de content

Loonmatiging in België

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: oktober 7 1981

De Grauwe

Loonmatiging
in Belgie
Waarom faalt de ree’le loonmatiging
in Belgie. De omvang van het werkgelegenheidsprobleem in Belgie (11% werkloosheid, 20% verlies aanarbeidsplaatsen
in de Industrie sinds 1974) zou een invloed moeten uitoefenen op de reele
(bruto) lonen. Men zou in redelijkheid
mogen verwachten dat bij een dergelijk
overaanbod van arbeidskrachten de
reele (bruto) lonen in Belgie’ zouden
worden gedrukt in vergelijking met de
handelspartners. Het tegendeel doet zich
de laatste jaren voor. Jaar in jaar uit
blijven de reele (bruto) lonen in Belgie
sneller toenemen dan die bij de handelspartners. Van 1978 tot 1980 stegen de
bruto lonen na inflatie in Belgie jaarlijks
met 1 a 2% sneller dan bij de concurrenten. Het economisch automatisme van
evenwichtsherstel op de arbeidsmarkt
heeft duidelijk niet gewerkt.
Twee verklarende factoren worden
hier naar voren gebracht. Deze hebben
allebei iets te maken met de ontwikkeling van de overheidsfinancie’n. Ten
eerste is gedurende de jaren zeventig de
globale fiscale druk in Belgie’, en in het bijzonder die van de inkomstenbelasting,
veel sneller toegenomen dan in de andere
industrie’le OESO-landen. De inkomstenbelasting steeg in Belgie van 8,6%
in 1970 tot meer dan 16% van het bruto
nationaal produkt in 1980. Een verdubbeling dus van de belastingdruk op het
arbeidsinkomen. In de OESO-landen in
hun geheel was de stijging van de inkomstenbelasting slechts half zo groot.
Deze ontwikkeling heeft belangrijke
effecten gehad op de bruto loonkosten
van Belgie’ ten opzichte van het buitenland. We weten immers dat rationele
loontrekkers (en hun vertegenwoordigers) zullen pogen hun ree’el loon na belastingen te verhogen of op peil te houden. Aangezien Belgie een veel snellere
stijging heeft gekend van de directe belastingen betekent dit dat de reele bruto
loonkosten in Belgie’ sneller toenemen
dan in het buitenland bij een zelfde stijging van de reele netto lonen.
Een andere manier om dit fenomeen
te illustreren is de ontwikkeling van de
loonwig in Belgie’ te bezien. De loonwig geeft het verschil weer tussen de
bruto loonkosten voor de onderneming
en het netto loon van de werknemer (na
inkomstenbelasting). In 1970bedroegde
loonwig van de gemiddelde Belgische
werknemer ongeveer 74% van het netto
loon, in 1980 was dit opgelopen tot ongeveer 100% van het netto loon. Met
andere woorden, terwijl in 1970 Bfr. 100
netto loon van de werknemer gemiddeld
ESB 14-10-1981

Bfr. 174 kostte, waren deze kosten in
1980 opgelopen tot Bfr. 200.
Van nog groter belang is de ontwikkeling van de marginale loonwig. Deze
geeft het verschil weer tussen de bruto
loonkosten en het netto loon van het
laatst gewerkte uur. Aangezien de marginale belastingvoet (de belasting op het
laatst gewerkte uur) hoger is dan de gemiddelde belastingvoet zal de marginale
loonwig hoger zijn dan de gemiddelde
loonwig. De marginale loonwig van de
gemiddelde loontrekker in Belgie is van
ongeveer 100% in 1970 opgelopen tot
193% in 1980. Deze ontwikkeling is in
hoofdzaak te wijten aan het feit dat de
marginale belastingvoet op het inkomen
gedurende deze periode is verdubbeld
(45,8% voor de gemiddelde loontrekker
in 1980). Dit fenomeen heeft belangrijke
implicaties voor de bruto loonkosten.
Immers, de marginale loonwig kan ook
worden gezien als een belasting op nettoloonsverhogingen. Terwijl in 1970 een
netto-loonsverhoging belast werd met
een tarief van 100%, was deze belasting
in 1980 tot bijna 200% opgelopen. Dit
betekent dat een netto-loonsverhoging
van Bfr. 100 nu ongeveer Bfr. 300 kost
aan de ondernemer terwijl dit in 1970
Bfr. 200 was. Deze toename van de loonwig heeft tot gevolg dat alleen al indien
de werknemers hun ree’el netto loon
wensen te stabiliseren een constante opwaartse druk wordt uitgeoefend op de
bruto loonkosten. Elke stijging van het
ree’el netto loon doet de bruto loonkosten
meer dan proportioned stijgen.
We concluderen dat de sterke stijging
van de reele bruto lonen in Belgie in verband staat met de sterke toename van
de belastingdruk. Deze toegenomen belastingdruk is op zijn beurt vooral te wijten aan het feit dat de belastingschalen,
in tegenstelling tot de lonen, niet gei’ndexeerd zijn. Het gevolg is dat, indien de
loontrekkenden hun netto loon gelijke
tred willen laten houden met de prijsindex van de consumptie, de bruto lonen
sneller moeten stijgen dan de prijsindex. Dus zelfs indien de Belgische
werknemers slechts een stabilisatie van

hun ree’el netto inkomen zouden beogen,
zou dit met zich brengen dat de bruto
lonen met een veelvoud van de stijging
van de prijsindex van de consumptie
moeten stijgen.
Een tweede oorzaak van de onmogelijkheid waarin Belgie verkeert om tot
ree’le loonmatiging te komen, heeft te
maken met de snelle uitbouw van een
vrijgevig systeem van overdrachtsinkomens (transfers) die in grote mate onafhankelijk van de produktieve bijdrage
van de ontvangers worden uitbetaald.
Van 1971 tot 1979 steeg de gemiddelde
werkloosheidsuitkering 30% meer dan
het gemiddeld netto uurloon. Deze verschuiving is vooral het gevolg van het
feit dat het arbeidsinkomen in toenemende mate werd belast, terwijl werkloosheidsuitkeringen niet werden belast.
Het is duidelijk dat een dergelijke stijging
van de relatieve vergoeding van werkloosheid, deze laatste aantrekkelijker
heeft gemaakt in vergelijking met produktieve activiteiten. Daarenboven moet
dit fenomeen leiden tot een opwaartse
druk op de bruto lonen, en wel om twee
redenen. Ten eerste zal de gestegen werkloosheidsuitkering een aantal werknemers doen beslissen hun produktieve
inzet te verminderen of stop te zetten.
Ten tweede zullen werknemers pogen
hun verslechterende inkomenspositie
ten opzichte van de niet-actieven te herstellen. Beide effecten leiden tot een opwaartse druk op de bruto lonen.
Het ziet er niet naar uit dat hierin in
nabije toekomst enige verandering komt.
De belasting op het arbeidsinkomen en
de loonwig nemen, alleen al door het
feit dat de inflatie de marginale belasting voeten automatisch opdrijft, met een
snel tempo toe. Bij constante inflatie en
ongewijzigde belastingschalen zal de belasting op de laatste verdiende frank in
1985 maar liefst 250% bedragen voor de
gemiddelde werknemer. Deze trend zal
de financiele aant rekkelij kheid van werkloosheid (indien deze onbelast blijft zoals nu) nog sterk vergroten. Ondanks
groeiende werkloosheid en de-industrialisatie ziet het ernaar uit dat de ree’le
lonen in Belgie verder zullen blijven stijgen ten opzichte van het buitenland.
Tenzij misschien andere landen (zoals
Frankrijk) de weg opgaan die Belgie in
de jaren zeventig is opgegaan.

995

Auteurs